ECLI:NL:GHDHA:2019:656

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
22-002576-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van moeder en zus, vernielingen en bedreiging met verwerping beroep op noodweer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1994 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor mishandeling, vernieling en bedreiging. In de onderhavige zaak was de verdachte beschuldigd van het mishandelen van zijn moeder en zus, het vernielen van eigendommen van woningcorporatie Vestia, en het bedreigen van medewerkers van een kliniek. De feiten vonden plaats in februari 2018 en oktober 2015. De verdachte had zijn moeder en zus met kracht in het gezicht geslagen, nadat zijn zus zijn spullen naar buiten had gegooid. Het hof verwierp het beroep op noodweer, omdat niet aannemelijk was dat de moeder of zus geweld had gebruikt tegen de verdachte voordat hij hen sloeg. Het hof oordeelde dat de reactie van de verdachte in geen verhouding stond tot de aanranding. De rechtbank had eerder een ISD-maatregel opgelegd, maar het hof besloot deze niet op te leggen, gezien de ernst van de feiten en de frequentie van recidive. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Het hof wees ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf af, omdat de tijd in voorlopige hechtenis de duur van de opgelegde straf overstijgt.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002576-18
Parketnummers: 10-031809-18, 10-096447-18 en
10-157355-16 (TUL)
Datum uitspraak: 25 maart 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2018 en de van dat vonnis deel uit makende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1994,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 11 maart 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-031809-18 onder 1, 2 en 3 en het in de zaak met parketnummer 10-096447-18 onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren. Voorts is een beslissing genomen omtrent een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, zoals in het vonnis waarvan beroep nader is omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-031809-18:
1:
hij op of omstreeks 15 februari 2018 te Rotterdam zijn moeder, [moeder], heeft mishandeld door die [moeder] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in/op/tegen de mond en/of het gezicht/hoofd te slaan en/of te stompen;
2:
hij op of omstreeks 15 februari 2018 te Rotterdam [zus] heeft mishandeld door die [zus] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in/op/tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of te stompen;
3:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 10 februari 2018 tot en met 15 februari 2018 te Rotterdam (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk (een) ruit(en) en/of een (voor)deur (van een woning gevestigd aan de [adres]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan woningcorporatie Vestia toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt;
Zaak met parketnummer 10-096447-18 (gevoegd):
1:
hij op of omstreeks 28 oktober 2015 te Almere (een) medewerker(s) van de [kliniek] (onder andere [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk (een) medewerker(s) van de [kliniek] (onder andere voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5]) dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak jullie dood" en/of "Ik onthoud jullie gezichten, als ik vrij ben dan zoek ik jullie op, ik ga jullie rammen, jullie gaan zien wat ik met jullie ga doen en ik maak jullie allemaal dood", althans woorden van gelijke dreigde aard en/of strekking;
2:
hij op of omstreeks 28 oktober 2015 te Almere, opzettelijk en wederrechtelijk (een) goed(eren), te weten een televisie-meubel en/of een kast en/of een prullenbak en/of een bed en/of een deur, die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de [kliniek], heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake het in de zaak met parketnummer 10-031809-18 onder 1, 2 en 3 en het in de zaak met parketnummer 10-096447-18 onder 1 en 2 ten laste gelegde dient te worden veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren, waarbij na 6 maanden een tussentijdse beoordeling over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel dient te plaats te vinden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Het hof komt ten aanzien van sommige feiten tot een enigszins andere bewezenverklaring en voorts tot een andere beslissing voor wat betreft de strafoplegging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-031809-18 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 10-096447-18 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 10-031809-18:
1:
hij op
of omstreeks15 februari 2018 te Rotterdam zijn moeder, [moeder], heeft mishandeld door die [moeder] meermalen
, althans eenmaal, (met kracht
)in/op/tegen de mond en
/ofhet gezicht/hoofd
te slaan en/ofte stompen;
2:
hij op
of omstreeks15 februari 2018 te Rotterdam [zus] heeft mishandeld door die [zus]
meermalen, althans eenmaal,(met kracht) in/op/tegen het gezicht/hoofd
te slaan en/ofte stompen;
3:
hij op
een of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode 10 februari 2018 tot en met 15 februari 2018 te Rotterdam
(telkens
)opzettelijk en wederrechtelijk
(een)ruit
(en
) en/of een (voor)deur(van een woning gevestigd aan de [adres]),
in elk geval enig goed, datdiegeheel of ten deleaan een ander, te weten aan woningcorporatie Vestia toebehoorde
n, heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt;
Zaak met parketnummer 10-096447-18 (gevoegd):
1:
hij op
of omstreeks28 oktober 2015 te Almere
(een)medewerker
(s
)van de [kliniek] (
onder andere[persoon 1] en
/of[persoon 2]
en/of [persoon 3] en/of [persoon 4]en
/of[persoon 5]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
(een)medewerker
(s
)van de [kliniek] (
onder anderevoornoemde [persoon 1] en
/of[persoon 2]
en/of [persoon 3] en/of [persoon 4]en
/of[persoon 5]) dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak jullie dood" en/of "Ik onthoud jullie gezichten, als ik vrij ben dan zoek ik jullie op, ik ga jullie rammen, jullie gaan zien wat ik met jullie ga doen en ik maak jullie allemaal dood", althans woorden van gelijke dreigde aard en/of strekking;
2:
hij op
of omstreeks28 oktober 2015 te Almere, opzettelijk en wederrechtelijk
(een)goed
(eren
), te weten een televisie-meubel en
/ofeen kast en
/ofeen prullenbak en
/ofeen bed en
/ofeen deur, die
geheel of ten deleaan een ander toebehoorde
n, te weten aan de [kliniek], heeft vernield
en/ofbeschadigd
, onbruikbaar gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Noodweer
Ter terechtzitting heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Door en namens de verdachte zijn daartoe de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
De zus van de verdachte heeft (een tas met) spullen/kleding van de verdachte naar buiten gegooid. De verdachte heeft zijn zus gevraagd waar zij mee bezig was en heeft haar een duw gegeven. Zijn zus heeft hem toen met een elleboog in zijn gezicht geslagen, waarop de verdachte haar op haar (achter)hoofd heeft geslagen. Vervolgens is de moeder van de verdachte tussen beiden gekomen, waarop de verdachte ook zijn moeder op haar hoofd heeft geslagen.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die door en namens de verdachte aan het verweer ten grondslag zijn gelegd niet aannemelijk geworden voor zover van de zijde van de verdachte is betoogd dat zijn zus en/of moeder (enige vorm van ongeoorloofd) geweld heeft gebruikt tegen de verdachte voordat hij hen sloeg. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Het hof stelt vast dat – nadat de verdachte tegen de onmiskenbare wil van de bewoner(s) het huis van zijn moeder was binnengedrongen – de zus van de verdachte zijn kleding door het huis schopte en een tas en kleding via de voordeur naar buiten heeft gegooid. De verdachte heeft hierop zijn zus een harde vuistslag in het gezicht gegeven. De moeder van de verdachte wilde haar dochter beschermen en trok de verdachte weg, waarop hij haar twee vuistslagen in haar gezicht heeft gegeven, als gevolg waarvan zij een diepe wond in haar lip heeft opgelopen.
Het hof heeft geen reden om aan de geloofwaardigheid en de juistheid van deze verklaringen te twijfelen, te meer niet nu die verklaringen elkaar onderling ondersteunen en beide aangevers hun verklaringen ten overstaan van de rechter-commissaris in de kern hebben herhaald.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Voor wat betreft het door het huis schoppen en naar buiten gooien van de kleding en een tas van de verdachte is het hof van oordeel dat – voor zover dat in de gegeven situatie al kan worden beschouwd als een wederrechtelijke aanranding van een goed in de zin van artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht – het door de verdachte gekozen verdedigingsmiddel (te weten het al dan niet meermalen met kracht met de vuist in het gezicht slaan van zijn zus en moeder) in een onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Daarbij merkt het hof op dat niet gesteld of gebleken is dat de spullen van de verdachte beschadigd raakten of dreigden te raken door het handelen van zijn zus.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-031809-18 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn moeder.
Het in de zaak met parketnummer 10-031809-18 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 10-031809-18 onder 3 en in de zaak met parketnummer 10-096447-18 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
telkens:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen/beschadigen,
meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 10-096447-18 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn moeder en zijn zus door hen met zijn vuist in hun gezicht te slaan. In de week daaraan voorafgaand heeft hij tweemaal een ruit van de woning waarin zij wonen vernield. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van meerdere medewerkers van de [kliniek] en heeft hij spullen op zijn kamer in diezelfde kliniek vernield. De verdachte heeft hierdoor nodeloos letsel en naast financiële schade ook overlast veroorzaakt.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor mishandeling, vernieling en bedreiging. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden onderhavige feiten te plegen.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat oplegging van een ISD-maatregel geen passende en geboden reactie vormt. De verdachte is in het verleden veelvuldig zonder resultaat behandeld en is ook thans niet gemotiveerd om mee te werken aan enige vorm van behandeling, zodat niet te verwachten valt dat oplegging van een ISD-maatregel een gedragsverandering tot gevolg zal hebben. De verwachting is dat de oplegging van de ISD-maatregel zal resulteren in een langdurige vrijheidsbeneming zonder behandeling. Het hof neemt bij zijn oordeel in aanmerking dat de in de zaak met parketnummer 10-096447-18 bewezen verklaarde feiten zijn begaan voorafgaand aan de beslissing van het hof d.d. 15 december 2017 (toen eveneens werd afgezien van oplegging van de ISD-maatregel) en de ernst van de overige (kort na elkaar begane) feiten in samenhang bezien met de frequentie van recidive onvoldoende aanleiding vormt om naast de reeds door de verdachte ondergane voorlopige hechtenis oplegging van een ISD-maatregel te kunnen rechtvaardigen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 13 oktober 2016 onder parketnummer 10-157355-16 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf gevorderd dat die vordering wordt afgewezen.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Naar het oordeel van het hof zijn er echter, gelet op de omstandigheid dat de duur van de door de verdachte ondergane voorlopige hechtenis de duur van de aan hem op te leggen gevangenisstraf in ruime mate overstijgt, geen termen aanwezig voor toewijzing van die vordering. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63, 285, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-031809-18 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 10-096447-18 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 10-031809-18 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 10-096447-18 onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Rotterdam van 23 april 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 13 oktober 2016, parketnummer 10-157355-16, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman,
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. B.P. de Boer,
in bijzijn van de griffier mr. K. Elema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 maart 2019.