ECLI:NL:GHDHA:2019:663

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
22-002466-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en noodweer in schietincident te Rotterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor poging tot moord en poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 1938, heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een vuurwapen op [slachtoffer 2] te schieten, waarbij deze in zijn bovenbeen is geraakt. De verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer, wat het hof heeft gehonoreerd voor het feit van poging tot zware mishandeling. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte in een situatie verkeerde van wederrechtelijke vrijheidsberoving door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], wat leidde tot een dreigende situatie. De verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging voor dit feit. Voor de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] is de verdachte vrijgesproken. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte voor de poging tot moord op [slachtoffer 1] is vrijgesproken. Het hof heeft ook beslist over de in beslag genomen voorwerpen, waaronder een pistool en munitie, die aan het verkeer worden onttrokken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002466-17
Parketnummer: 10-661001-12
Datum uitspraak: 27 maart 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 december 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1938,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 13 maart 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief impliciet primair (poging tot moord op [slachtoffer 1]), 1 eerste cumulatief/alternatief impliciet primair (poging tot moord op [slachtoffer 2]), 1 eerste cumulatief/alternatief impliciet subsidiair (poging tot doodslag op [slachtoffer 2]), 1 tweede cumulatief/alternatief (bedreiging van [slachtoffer 2]) en 2 impliciet primair (poging tot moord op [slachtoffer 2]) ten laste gelegde vrijgesproken. Ter zake van het onder 2 impliciet subsidiair (poging tot doodslag op [slachtoffer 2]) is de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. Ter zake van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief impliciet subsidiair (poging tot doodslag op [slachtoffer 1]) en 3 ten laste gelegde is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] is in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard en heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit gerechtshof heeft bij arrest van 2 oktober 2015 het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte ter zake van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief impliciet subsidiair (poging tot doodslag op [slachtoffer 1]), 2 impliciet subsidiair (poging tot doodslag op [slachtoffer 2]) en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen tot een bedrag van € 3.101,56, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegen dit arrest is namens de verdachte onbeperkt beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 30 mei 2017, nr. S 15/04921, voormeld arrest van het hof vernietigd, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde alsmede de strafoplegging. De Hoge Raad der Nederlanden heeft de zaak naar dit hof teruggewezen teneinde deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Omvang van het hoger beroep
Met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 30 mei 2017 is thans het onder 1 en 2 ten laste gelegde alsmede de strafoplegging nog in hoger beroep aan de orde.
Ontvankelijkheid in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief impliciet primair (poging tot moord op [slachtoffer 2]), 1 eerste cumulatief/alternatief impliciet subsidiair (poging tot doodslag op [slachtoffer 2]) en 1 tweede cumulatief/alternatief (bedreiging van [slachtoffer 2]) ten laste gelegde. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven partiële vrijspraken.
De officier van justitie heeft eveneens onbeperkt appel ingesteld. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal evenwel te kennen gegeven dat het onder 1 eerste cumulatief/alternatief impliciet primair (poging tot moord op [slachtoffer 2]), 1 eerste cumulatief/alternatief impliciet subsidiair (poging tot doodslag op [slachtoffer 2]) en 1 tweede cumulatief/alternatief (bedreiging van [slachtoffer 2]) ten laste gelegde zijns inziens thans niet meer in hoger beroep aan de orde zijn. Het hof begrijpt hieruit dat de grieven van de officier van justitie, voor zover ter zake van deze feiten gedaan, niet langer worden gehandhaafd. Nu het hof ook ambtshalve geen redenen ziet voor een inhoudelijke behandeling van deze feiten in hoger beroep, zal de officier van justitie, gelet op het bepaalde in artikel 416 van het Wetboek van Strafvordering, ten aanzien van deze feiten niet‑ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 januari 2012 te Rotterdam, in een woning gelegen aan de [adres], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer 1]
en/of een persoon genaamd [slachtoffer 2]van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meermalen, althans éénmaal in de richting van die [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2]heeft geschoten en/of (daarbij) een kogel in de borst, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 3 januari 2012 te Rotterdam, in een woning gelegen aan de [adres], [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (aan) die [slachtoffer 2] een vuurwapen voorgehouden/getoond en/of met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 2] geschoten;2.
hij op of omstreeks 3 januari 2012 te Rotterdam, op de galerij en/of in de (toegangs)hal nabij de woning gelegen aan de [adres], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meermalen, althans éénmaal op die [slachtoffer 2] heeft geschoten en/of (daarbij) een kogel in het (boven)been van die [slachtoffer 2], heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief impliciet primair (poging tot moord op [slachtoffer 1]), 2 impliciet primair (poging tot moord op [slachtoffer 2]) en 2 impliciet subsidiair (poging tot doodslag op [slachtoffer 2]) zal worden vrijgesproken. Ter zake van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief impliciet subsidiair (poging tot doodslag op [slachtoffer 1]) en 2 impliciet meer subsidiair (poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2]) ten laste gelegde heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 484 dagen, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan – voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof - niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Partiële vrijspraken
Het hof acht – evenals de advocaat-generaal en de verdediging – niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde met voorbedachte raad heeft begaan. Evenmin acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gepoogd [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
Gelet op het voorgaande behoort de verdachte van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief impliciet primair (poging tot moord op [slachtoffer 1]), 2 impliciet primair (poging tot moord op [slachtoffer 2]) en 2 impliciet subsidiair (poging tot doodslag op [slachtoffer 2]) ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 eerste cumulatief/alternatief impliciet subsidiair en 2 impliciet meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks3 januari 2012 te Rotterdam, in een woning gelegen aan de [adres], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk gevalopzettelijk
,een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,met dat opzet
en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,met een vuurwapen
meermalen, althans éénmaalin de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten en
/of (daarbij
)een kogel in
de borst, althanshet
(boven
)lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks3 januari 2012 te Rotterdam
, op de galerij en/ofin de
deuropening van de(toegangs)hal nabij de woning gelegen aan de [adres], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk gevalopzettelijk
,een persoon genaamd [slachtoffer 2]
van het leven te beroven, althanszwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,met een vuurwapen
meermalen, althans éénmaalop die [slachtoffer 2] heeft geschoten en
/of (daarbij
)een kogel in het
(boven
)been van die [slachtoffer 2]
,heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere overweging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Het door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer, inhoudende dat het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] op gronden als verwoord in de pleitaantekeningen van het bewijs dient te worden uitgesloten, behoeft geen bespreking, nu dit proces-verbaal niet voor het bewijs zal worden gebezigd.
Kwalificaties
Het onder 1 eerste cumulatief/alternatief impliciet subsidiair bewezen verklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Het onder 2 impliciet meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde en strafbaarheid van de verdachte
Namens de verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de door hem overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen, betoogd dat de verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient sprake te zijn van (onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen noodzakelijke verdediging geboden is.
Op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de navolgende redengevende feiten en omstandigheden vast.
Op 3 januari 2012 heeft in de woning van de verdachte op de 8e etage van het flatgebouw aan de [adres] te Rotterdam een schietincident plaatsgevonden. Gezien vanuit de hal in de richting van de galerij, bevindt de woning van de verdachte zich links van - en een aantal meters verwijderd van - de (toegangsdeur naar de) hal van de 8e etage met lift en trappenhuis. De kamer, waar de computer van de verdachte stond, grenst aan de galerij, de woonkamer aan het balkon.
Aan het schietincident is het een en ander voorafgegaan. Zo bestond tussen [slachtoffer 2] en de verdachte een geschil over geld dat de verdachte aan [slachtoffer 2] al dan niet verschuldigd zou zijn. [slachtoffer 1] heeft in de avond van 3 december 2011 namens [slachtoffer 2] in het kader van dat betalingsgeschil de autosleutel van de verdachte gepakt en – na een worsteling met de verdachte - zijn auto als onderpand meegenomen.
Op 3 januari 2012 bevond de destijds 73-jarige verdachte zich in de computerkamer van zijn woning toen [slachtoffer 2] (destijds 47 jaar oud) bij de verdachte voor de deur stond. De verdachte opende de deur voor [slachtoffer 2] om hem binnen te laten en liep de woonkamer in, waarna [slachtoffer 2] hem volgde. Na een korte tijd kwam ook [slachtoffer 1] (destijds 46 jaar oud) onverhoeds de woning van de verdachte binnen. [slachtoffer 1] bleef in de deuropening van de woonkamer staan. Tegen de verdachte werd gezegd dat zij alles gingen regelen, goedschiks dan wel kwaadschiks, en dat het anders verkeerd zou aflopen. De verdachte verzon een smoes om van de woonkamer, waar zij zich op dat moment alle drie bevonden, in de computerkamer te komen waar zijn vuurwapen lag. Na een worsteling met [slachtoffer 1] mocht de verdachte uiteindelijk onder begeleiding van [slachtoffer 1], die hem bij de schouder vasthield, naar de computerkamer gaan. Aldaar heeft de verdachte uit het zicht van [slachtoffer 1] een vuurwapen gepakt. De verdachte wilde in de computerkamer blijven om te praten. Daar voelde hij zich veiliger, omdat de kamer aan de galerij grenst. [slachtoffer 2] wilde echter in de woonkamer praten. Hierop liep de verdachte met het vuurwapen verborgen voor de anderen terug naar de woonkamer. [slachtoffer 1] liep achter de verdachte aan. Onderwijl heeft de verdachte het vuurwapen doorgeladen en de veiligheidspal eraf gehaald. In de woonkamer draaide de verdachte zich om en richtte het vuurwapen op [slachtoffer 1]. De verdachte zei daarbij dat hij wilde dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn woning zouden verlaten. [slachtoffer 1] zei dat dat niet ging gebeuren en liep, terwijl de verdachte het vuurwapen op hem richtte, op de verdachte af, waarbij [slachtoffer 1] bleef zeggen dat de verdachte het ziekenhuis in zou gaan. De verdachte schoot daarna op [slachtoffer 1], waarbij [slachtoffer 1] werd geraakt in zijn bovenlichaam, net onder zijn ribbenboog. Ten tijde van het lossen van het schot bevond [slachtoffer 1] zich op korte afstand van de verdachte.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van het hof worden vastgesteld dat sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsberoving van de verdachte in zijn woning door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Beiden kwamen onaangekondigd naar de woning van de verdachte, waarbij [slachtoffer 1] heimelijk – zonder dat de verdachte dat in de gaten had - de woning van de verdachte is binnengegaan. Voorts was de verdachte in zijn woning niet vrij om te gaan en staan waar hij wilde, hetgeen ook blijkt uit de worsteling die heeft plaatsgevonden toen de verdachte naar de computerkamer wilde gaan en het “begeleiden” van de verdachte door [slachtoffer 1] naar de computerkamer en terug naar de woonkamer. De verdachte werd daarnaast belemmerd zijn woning te verlaten om aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te ontkomen. De wederrechtelijke vrijheidsberoving van de verdachte en de (daarmee gepaard gaande) gedragingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] maken naar het oordeel van het hof dat sprake was van een zodanige bedreigende situatie voor de verdachte, dat dit kan worden aangemerkt als een voortdurend dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Naar ‘s hofs oordeel bestond onder de hiervoor weergegeven omstandigheden voor de verdachte ook de noodzaak tot verdediging tegen deze dreigende aanranding en heeft de verdachte bij zijn verdediging, in de hiervoor door het hof vastgestelde omstandigheden, binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit gehandeld. Het hof acht daarbij in het bijzonder van belang dat de verdachte onder dreiging van het vuurwapen tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij zijn woning moesten verlaten, dat [slachtoffer 1] desondanks met dreigende taal op de verdachte afkwam en dat de verdachte eerst heeft geschoten toen [slachtoffer 1] zich op korte afstand van hem verwijderd was.
De vaststelling van het hof dat sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving van de verdachte, brengt met zich dat het zich onttrekken aan de dreigende aanranding niet als een reëel alternatief kon worden beschouwd en dat dit dus ook niet van de verdachte kon worden gevergd.
Naar het oordeel van het hof komt de verdachte onder de gegeven omstandigheden dan ook een beroep op noodweer toe en dient hij wat betreft dit feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde en strafbaarheid van de verdachte
Namens de verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de door hem overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen, betoogd dat de verdachte een beroep op extensief noodweerexces toekomt, zodat hij ook ten aanzien van dit feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Van extensief noodweerexces is sprake wanneer men te lang doorgaat met de verdediging of daarmee te laat start (het zogenoemde ‘tardief exces’). Op het tijdstip van de verweten gedraging is de noodweersituatie weliswaar geëindigd en daarom bestaat de noodzaak tot verdediging niet meer, doch niettemin is de gedraging het onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de navolgende redengevende feiten en omstandigheden vast.
Na het – hiervoor uiteengezette - schietincident in de woning van de verdachte, zijn [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] de woning van de verdachte uitgerend. Zij zijn naar de (toegangs)hal van de 8e etage – met in die hal een lift en een trap - gerend. De verdachte is met het geladen vuurwapen in zijn hand zijn woning uitgegaan en achter [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan gegaan. De verdachte is vervolgens in de deuropening van de (toegangs)hal van die etage gaan staan. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn tot het einde van de hal doorgelopen. Omdat dit een doodlopend stuk betrof, zijn [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] omgekeerd en teruggekomen, op zoek naar de trap, waartoe zij zich een stukje in de richting van de verdachte moesten begeven. De verdachte heeft op dat moment zijn vuurwapen wederom gericht en gericht laag geschoten, waarbij [slachtoffer 2] in zijn been is geraakt. De verdachte was ervan op de hoogte dat het einde van de (toegangs)hal doodliep.
Naar het oordeel van het hof was de noodweersituatie in de woning van de verdachte reeds beëindigd nadat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] na het geloste schot uit de woning van de verdachte waren gerend. Dat toen bij de verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding in zijn woning acht het hof op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk geworden. Het hof acht in dit verband van belang dat de verdachte op 6 januari 2012 – recent na het delict – tegenover de officier van justitie louter heeft verklaard dat hij iets stoms heeft gedaan door achter [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan te gaan toen zij zijn woning uitrenden. Hij heeft verklaard dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een kant op liepen waar ze niet weg konden, omdat daar geen uitgang was, en dat ze dus terugliepen in zijn richting. Eerst op 7 mei 2012 heeft de verdachte verklaard dat hij uit paniek en angst zeker wilde weten dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] weg waren en dat hij om die reden achter hen aan is gegaan. Het hof acht deze verklaring voor het achternalopen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet aannemelijk, mede gelet op de omstandigheid dat de verdachte pas vier maanden nadat het schietincident had plaatsgevonden met deze inkleuring van zijn emotie is gekomen. Daar komt bij dat de handelingen van de verdachte – verlaten van zijn woning, met geladen vuurwapen naar de (toegangs)hal gaan, aldaar in de deuropening gaan staan wetende dat het aan het einde van de (toegangs)hal doodloopt en gericht laag schieten – naar het oordeel van het hof niet stroken met de wijze van handelen van een in angst en paniek verkerend persoon. Naar het oordeel van het hof was dan ook geen sprake van ‘invoelbaar emotioneel overreageren’, doch van handelingen die van een zekere rationaliteit en berekenbaarheid getuigen. Door onder deze omstandigheden achter [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan te gaan, is de verdachte (de mogelijkheid van) een nieuwe confrontatie met hen niet uit de weg gegaan doch heeft hij deze juist opgezocht en aldus de kans op (een tweede) escalatie aanvaard.
Het beroep op extensief noodweerexces wordt daarom verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde dan wel de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, het onder 2 bewezenverklaarde en de verdachte zijn derhalve strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling jegens [slachtoffer 2] door met een vuurwapen op hem te schieten, waardoor [slachtoffer 2] in zijn bovenbeen is geraakt. Door aldus te handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast veroorzaken misdrijven als de onderhavige gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en in de maatschappij in het algemeen.
Voorts heeft de verdachte een geladen vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Dergelijk bezit verdient bestraffing, nu dat onder burgers eveneens gevoelens van onveiligheid met zich brengt, temeer aangezien vuurwapens, zoals ook in dit geval, dikwijls worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten of bij eigenrichting, vaak met ernstige gevolgen voor het welzijn van personen.
Bij de op te leggen straf heeft het hof rekening gehouden met het feit dat de verdachte, die thans reeds 80 jaar oud is, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 februari 2019, niet eerder
onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde tot een bedrag van € 29.084,88, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief impliciet primair (poging tot moord op [slachtoffer 1]) ten laste gelegde wordt vrijgesproken en ter zake van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief impliciet subsidiair (poging tot doodslag op [slachtoffer 1]) ten laste gelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Beslag
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met behulp waarvan het onder 1 en 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, te weten:
1.00 STK Pistool, Kl: zwart
CZ VZOR 70 vds 100202
SIN AAEK0250NL, wapennummer [x], BP
5.00 STK Munitie
FIOCCHI 7.65 mm vds 74578
AAEK0251NL, BP
dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven vloerbedekking zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet‑ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief impliciet primair (poging tot moord op [slachtoffer 2]), 1 eerste cumulatief/alternatief impliciet subsidiair (poging tot doodslag op [slachtoffer 2]) en 1 tweede cumulatief/alternatief (bedreiging van [slachtoffer 2]) ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen het onder 1 eerste cumulatief/ alternatief impliciet primair (poging tot moord op [slachtoffer 1]) ten laste gelegde en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart niet bewezen het onder 2 impliciet primair (poging tot moord op [slachtoffer 2]) en 2 impliciet subsidiair (poging tot doodslag op [slachtoffer 2]) ten laste gelegde en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 eerste cumulatief/alternatief impliciet subsidiair (poging tot doodslag op [slachtoffer 1]) en
2 impliciet meer subsidiair (poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2]) ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Kwalificeert het onder 1 eerste cumulatief/alternatief impliciet subsidiair bewezen verklaarde als voormeld, verklaart het
onder 1 eerste cumulatief/alternatief impliciet subsidiair bewezen verklaardenietstrafbaaren
ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 2 impliciet meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
300 (driehonderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1.00 STK Pistool, Kl: zwart
CZ VZOR 70 vds 100202
SIN AAEK0250NL, wapennummer [x], BP
5.00 STK Munitie
FIOCCHI 7.65 mm vds 74578
AAEK0251NL, BP.
Gelast de
teruggave aan de verdachtevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1.00 STK Vloerbedekking
TAPIJT
Goednummer 4162214

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. van de Poll,
mr. O.E.M. Leinarts en mr. A.L. Frenkel, in bijzijn van de griffier mr. M. Bazuin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 maart 2019.