ECLI:NL:GHDHA:2019:787

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
12 april 2019
Zaaknummer
200.240.779/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van de gemeenschap van goederen en kredietovereenkomst tussen voormalig echtgenoten

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van de gemeenschap van goederen tussen twee voormalig echtgenoten, de vrouw en de man, die beiden zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit hebben. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin zij werd veroordeeld om een bedrag van € 9.748,54 aan de man te betalen. De vrouw heeft acht grieven aangevoerd, maar tegen de man is verstek verleend. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft geoordeeld dat de vrouw gehouden is de helft van de rente en aflossing op een kredietschuld te betalen, die tijdens het huwelijk is aangegaan. De vrouw betwistte haar draagplicht en voerde aan dat de man het krediet had gebruikt voor de aankoop van onroerend goed in Turkije, maar het hof oordeelde dat deze stelling niet voldoende was onderbouwd. Het hof heeft het bestreden vonnis gedeeltelijk vernietigd en de vrouw veroordeeld om een bedrag van € 2.784,74 aan de man te betalen, en de man om € 6.107,78 aan de vrouw te betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.240.779/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/516939 / HA ZA 16-1415

arrest van 19 maart 2019

inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Kandemir te Dordrecht,
tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
tegen wie verstek is verleend.

Het geding

Bij exploot van 7 juni 2018 is de vrouw in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 14 maart 2018, hierna: het bestreden vonnis.
Tegen geïntimeerde is verstek verleend.
Bij memorie van grieven heeft de vrouw acht grieven aangevoerd.
Vervolgens heeft de vrouw de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. De door de rechtbank in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan.
2. Bij voormeld vonnis is de vrouw - uitvoerbaar bij voorraad en na verrekening van de door de rechtbank toegewezen vorderingen van partijen - veroordeeld om aan de man te betalen een bedrag van € 9.748,54. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders gevorderde is afgewezen.
3. De vrouw vordert bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toelaat het bestreden vonnis te vernietigen wat betreft de betaling van het bedrag van € 9.748,54 door de vrouw aan de man, en opnieuw rechtdoende de vorderingen van de man alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, althans volledig af te wijzen en opnieuw rechtdoende de initiële vorderingen van de vrouw toe te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten in beide instanties, de proceskostenveroordelingen eveneens uitvoerbaar bij voorraad.
4. Het hof stelt vast dat het zijdens de vrouw ingediende procesdossier tweemaal naar de advocaat van de vrouw retour is gezonden teneinde hem in de gelegenheid te stellen een compleet procesdossier voorzien van een inventarislijst en tabbladen over te leggen. In het als laatste overgelegde procesdossier ontbreekt een aantal producties uit de eerste aanleg, waarnaar de advocaat van de vrouw in hoger beroep verwijst. Nu de advocaat van de vrouw naar het oordeel van het hof voldoende gelegenheid heeft gehad een compleet procesdossier over te leggen, zal het hof recht doen op het als laatste gefourneerde procesdossier.

Internationaal privaatrechtelijke aspecten

5. Partijen zijn voormalig echtgenoten. Zij hebben beiden zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit. De Turkse rechter heeft op 3 oktober 2012 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke uitspraak op 4 oktober 2012 onherroepelijk is geworden.
6. Op grond van artikel 10:57 BW wordt een in het buitenland na een behoorlijk rechtspleging verkregen ontbinding van het huwelijk in Nederland erkend, indien zij is tot stand gekomen door de beslissing van een rechter of andere autoriteit en indien aan die rechter of andere autoriteit daartoe rechtsmacht toekwam. Aangezien in de onderhavige zaak de echtscheidingsbeslissing na een behoorlijke rechtspleging door een beslissing van de Turkse rechter tot stand is gekomen, moet ervan uit worden gegaan dat het huwelijk van partijen door echtscheiding is ontbonden.
7. Partijen hebben niet gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat Nederlands recht op het huwelijksvermogensregime van partijen toepasselijk is, zodat het hof daar eveneens vanuit gaat.
8. Op grond van artikel 1:94 BW (oud) bestaat, nu niet anders is gesteld of gebleken, derhalve van het ogenblik der voltrekking van het huwelijk tussen de echtgenoten van rechtswege een gemeenschap van goederen. Tot die gemeenschap behoren in beginsel alle goederen van de echtgenoten, bij aanvang van de gemeenschap aanwezig of nadien, zolang de gemeenschap niet is ontbonden, verkregen. De gemeenschap omvat, wat haar lasten betref, in beginsel alle schulden van ieder der echtgenoten.

Procesrechtelijk

9. De acht grieven van de vrouw alsmede de toelichting daarop zien enkel op de hierna te melden kredietovereenkomst. Het hof begrijpt daaruit dat het hoger beroep van de vrouw zich beperkt tot de beslissing van de rechtbank ter zake deze schuld en zal het petitum van de vrouw overeenkomstig begrijpen. De vrouw heeft geen grieven geformuleerd tegen de overige oordelen van de rechtbank, zodat deze niet ter beoordeling aan het hof voorliggen.

Het geschil

10. In geschil is de draagplicht met betrekking tot de op 14 september 2007 gesloten kredietovereenkomst met overeenkomstnummer [nummer] bij [naam] B.V., ter incasso overgedragen aan Interbank N.V. Het betreft een ‘doorlopend krediet aflosvrij’ van oorspronkelijk € 30.000,-.
11. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld de helft van het bedrag van € 3.900,- (zijnde
€ 1.950,-) dat de man in de periode van 24 september 2015 tot en met 10 oktober 2016 aan rente en aflossing op voormelde schuld heeft betaald, aan hem te vergoeden. Daarnaast is de vrouw veroordeeld de helft van het resterende krediet van € 26.143,16 (zijnde
€ 13.071,58) aan de man te voldoen.
12. De vrouw is van mening dat zij in het geheel niet hoeft bij te dragen in de rente en aflossing van het krediet. Zij voert daartoe aan dat de man voormeld krediet geheel heeft aangewend om een stuk grond in Turkije te kopen waarop hij een huis heeft laten bouwen. Zij verwijst naar een in eerste aanleg overgelegd afschrift van het Turkse kadaster waaruit blijkt dat de man op 9 januari 2007 onroerend goed heeft gekocht. Volgens de vrouw is dit onroerend goed in het kader van de Turkse echtscheidingsprocedure toegedeeld aan de man, zodat zij zich in het geheel niet verantwoordelijk en aansprakelijk acht voor de schuld bij Interbank. Bovendien is de handtekening op de kredietovereenkomst niet haar handtekening, zoals zij in eerste aanleg reeds ondubbelzinnig naar voren heeft gebracht, aldus de vrouw.
13. De man heeft bij inleidende dagvaarding (productie 3) aangevoerd dat partijen de kredietovereenkomst destijds zijn aangegaan bij gelegenheid van de aanschaf van de door hen gezamenlijk in eigendom verkregen voormalige echtelijke woning te [plaatsnaam] . Deze woning is volgens de man gefinancierd met twee hypothecaire geldleningen, waaronder een spaarhypotheek. Tegelijkertijd is een polis levensverzekering bij een levensverzekerings-maatschappij afgesloten met de bank als eerste begunstigde. Volgens de man hadden partijen zonder het krediet van € 30.000,-, waarvoor beiden draagplichtig zijn, de aanschaf van de echtelijke woning niet kunnen financieren. In zijn optiek moet deze schuld worden aangemerkt als aangegaan ten behoeve van de verwerving van die woning. Ter comparitie in eerste aanleg heeft de man verklaard dat met voormeld krediet een eerdere geldlening bij de ABN Amrobank is afgelost en ook door familieleden aan partijen geleende gelden zijn terugbetaald (productie 2).
14. Het hof stelt vast dat partijen ter zitting in eerste aanleg een schikking inzake de verkoop van de gezamenlijke voormalige echtelijke woning hebben bereikt, zonder daarbij het krediet van € 30.000,- te betrekken. De rechtbank heeft de schuld vervolgens alsnog in de verdeling betrokken, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 11 is overwogen. Overige bestanddelen van de ontbonden huwelijksgemeenschap zijn niet bekend, dan wel zijn reeds door de Turkse rechter verdeeld.
15. Voormelde kredietovereenkomst is tijdens het huwelijk van partijen aangegaan en betreft om die reden een huwelijkse schuld, waarvoor beide partijen op grond van artikel 1:100 BW, in beginsel ieder voor de helft, draagplichtig zijn, ongeacht wie van hen deze schuld is aangegaan. In het midden kan derhalve blijven wie de lening is aangegaan en of de handtekening van de vrouw onder de kredietovereenkomst niet de hare is, zoals zij stelt, nu dit niet ter zake doet.
16. Voor zover de vrouw betoogt dat de redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staan dat zij de helft van de rente en aflossing op de kredietschuld zou moeten dragen omdat de man het krediet zou hebben gebruikt voor de aanschaf van onroerend goed in Turkije, dat vervolgens door de Turkse rechter aan hem is toegedeeld, zodat het opgenomen krediet louter aan hem ten goede is gekomen, overweegt het hof als volgt.
17. Het hof is van oordeel dat de vrouw haar voormelde stelling in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man in het geheel niet heeft onderbouwd. De vrouw stelt in haar hoger beroepschrift dat uit het Turkse kadaster blijkt dat de man op 9 januari 2007 onroerend goed in Turkije heeft gekocht (randnummer 20). Echter, deze datum is gelegen ruim acht maanden vóórdat het krediet van € 30.000,- is afgesloten. De man kan het krediet derhalve niet hebben aangewend voor de aanschaf van dit onroerend goed. Daarnaast zijn de verschillende stukken waarop de vrouw zich ter zake beroept, in hoger beroep niet door haar overgelegd, hetgeen naar het oordeel van het hof voor haar eigen rekening en risico dient te komen. Het hof acht de verklaring van de man voor het aangaan van de kredietovereenkomst voldoende plausibel, temeer nu dit krediet is afgesloten op 14 september 2007, zijnde de datum waarop ook de levering van de voormalige echtelijke woning aan partijen heeft plaatsgevonden.
18. Het hof komt tot de conclusie dat in de onderhavige zaak geen reden is om op grond van de redelijkheid en billijkheid van de gelijke draagplicht voor gemeenschapsschulden af te wijken, nog daargelaten dat daarvan alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden sprake kan zijn.
19. De vrouw is in de interne verhouding met de man derhalve gehouden de helft van de rente en aflossing op de kredietschuld bij Interbank te betalen. De vrouw heeft in hoger beroep niet gemotiveerd betwist dat de man in de periode van 24 september 2015 tot en met 10 oktober 2016 reeds een bedrag van € 3.900,- aan rente en aflossing op de schuld heeft betaald ter zake de in deze periode vervallen termijnen van telkens € 300,- per maand. De man heeft voor deze door hem reeds gedane maandelijkse betalingen steeds bij helfte regres op de vrouw. Het hof zal het bestreden vonnis dan ook bekrachtigen voor zover daarin is bepaald dat de vrouw ter zake een bedrag van € 1.950,- aan de man dient te vergoeden.
20. Uit de stukken blijkt voorts dat Interbank de man op 3 mei 2017 heeft meegedeeld het totale bedrag van de (resterende) schuld van € 26.143,16 op te eisen wegens het niet voldoen van de betalingsachterstand van dit krediet binnen de gestelde termijn (productie 15 bij conclusie van antwoord in reconventie akte/vermeerdering van eis). De vrouw heeft niet betwist dat voormeld bedrag het resterende, nog af te betalen krediet betreft, zodat het hof van dit bedrag uitgaat.
21. Anders dan de rechtbank, is het hof echter van oordeel dat de vrouw bij gebrek aan kennis omtrent de hoogte van de aan Interbank gedane betalingen niet kan worden veroordeeld tot vergoeding van de helft van het krediet zijnde € 13.071,58 aan de man. Immers, uit de processtukken kan het hof kan niet opmaken of en voor welk bedrag de man meer dan de door hem te dragen helft van de resterende lening van € 26.143,16 aan deze schuldeiser heeft voldaan. Het bestreden vonnis dient derhalve in zoverre te worden vernietigd. Het hof zal in het dictum opnemen dat voor zover de man meer dan de helft van het bedrag van de resterende lening van € 26.143,16 heeft voldaan, hij voor dat meerdere regres heeft op de vrouw.

Recapitulatie

22. Naast de in dit hoger beroep aan de orde zijnde kredietovereenkomst, heeft de rechtbank bij het bestreden vonnis beslist over de diverse vorderingen van partijen samenhangende met de voormalige echtelijke woning. Zoals reeds is overwogen, zijn tegen die beslissingen geen grieven gericht. De rechtbank heeft de toegewezen vorderingen van respectievelijk de man en de vrouw met elkaar verrekend.
23. In rechtsoverweging 5.18 van bestreden vonnis heeft de rechtbank het door de vrouw aan de man te betalen bedrag bepaald op € 15.856,32. Gelet op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 21 is overwogen, komt hierop in aftrek een bedrag van € 13.071,58 ter zake de kredietovereenkomst. Het hof zal derhalve bepalen dat de vrouw € 15.856,32 minus
€ 13.071,58 = € 2.784,74 aan de man dient te betalen.
24. De rechtbank heeft in diezelfde rechtsoverweging het door de man aan de vrouw te betalen bedrag bepaald op € 6.107,78. Dit bedrag is in hoger beroep niet in geschil.
25. Het hof zal ten behoeve van de inzichtelijkheid de toegewezen vorderingen van partijen niet onderling verrekenen.

Proceskosten

26. Gelet op de familierechtelijke aard van de onderhavige zaak zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Om diezelfde reden zal het hof de proceskostencompensatie in eerste aanleg bekrachtigen. De andersluidende vordering van de vrouw zal worden afgewezen.
27. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover de vrouw daarin - na verrekening - is veroordeeld om aan de man te betalen een bedrag van € 9.748,54 en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen € 2.784,74;
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen € 6.107,78;
verstaat dat voor zover de man meer dan de helft van de resterende gemeenschapsschuld van € 26.143,16 heeft betaald ter zake de kredietovereenkomst met overeenkomstnummer [nummer] bij [naam] B.V., ter incasso overgedragen aan Interbank N.V., hij voor dat meerdere regres heeft op de vrouw;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.B. Kamminga, C.M. Warnaar en A. Zonneveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2019 in aanwezigheid van de griffier.