In de strafzaak tegen verzoeker onder genoemd rolnummer heeft op 18 maart 2019 een terechtzitting van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam (hierna ook: het hof) plaatsgevonden in de samenstelling mr. A.P.M. van Rijn, voorzitter, mr. M. Senden en mr. R.P. den Otter, leden.
Ter terechtzitting heeft de raadsman namens verzoeker een verzoek tot wraking van genoemde raadsheren gedaan (hierna ook: het verzoek).
Bij beslissing van 26 maart 2019 heeft de wrakingskamer van het hof Amsterdam de wrakingszaak ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van het hof Den Haag.
De raadsheren hebben in een schriftelijke reactie d.d. 2 april 2019 medegedeeld niet in de wraking te berusten en hebben kenbaar gemaakt dat zij niet aanwezig zullen zijn bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
De wrakingskamer heeft het verzoek op 5 april 2019 ter terechtzitting behandeld. Op de terechtzitting zijn verzoeker en de raadsman van verzoeker, mr. H.E. Brink, gehoord.
Mr. Brink heeft pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd. De advocaat-generaal mr. M. van der Horst heeft zijn standpunt uiteengezet, mede aan de hand van een schriftelijk betoog dat is overgelegd.
Het wrakingsverzoek
Het wrakingsverzoek is, zakelijk weergegeven en zoals bevestigd bij de mondelinge behandeling, gebaseerd op het volgende. De verdediging heeft, nadat op 15 maart 2019 door de behandelend advocaat-generaal een brief d.d. 6 juni 2018 van [betrokkene 1] aan het hof en verzoeker was gezonden, ter terechtzitting van 18 maart 2019 verzocht om de inhoudelijke behandeling van de zaak aan te houden, teneinde in de gelegenheid te worden gesteld de in voornoemde brief geuite beweringen – kort gezegd – gemotiveerd te kunnen bestrijden en [betrokkene 1] als getuige te horen. Na de advocaat-generaal en een van de advocaten van de benadeelde partijen, mr. J.W. Soeteman, te hebben gehoord, heeft het hof, na beraad, voornoemde verzoeken afgewezen. Het hof heeft hiertoe overwogen dat het hof kennis heeft genomen van de brief van [betrokkene 1], welke in het dossier wordt gevoegd; dat de brief ziet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, hetgeen ook onderwerp van een eerder reclasseringsonderzoek is geweest; dat de verdachte bovendien ter terechtzitting de gelegenheid zal krijgen om nader te verklaren over zijn persoonlijke omstandigheden. Aldus was er volgens het hof geen noodzaak om de behandeling aan te houden en [betrokkene 1] als getuige te horen. Na een korte schorsing heeft de raadsman het hof verzocht zijn eerdere beslissing te heroverwegen en ten tweede, als aanvullend verzoek, te beslissen tot aanhouding van de behandeling in verband met het horen van de getuigen [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. Nadat de advocaat-generaal en de advocaat van de benadeelde partijen waren gehoord heeft de raadsman van verzoeker nadrukkelijk bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken waarbij mr. J.W. Soeteman als advocaat van de benadeelde partijen herhaaldelijk in de gelegenheid werd gesteld om op de verzoeken van de verdediging te reageren. Het hof heeft, na een korte beraadslaging, beide verzoeken afgewezen, onder gelijkluidende overweging. Het hof heeft hier aan toegevoegd niet te zullen schromen de getuigen alsnog te laten horen wanneer het hof bij de beraadslaging tot de conclusie zou komen dat het horen van bepaalde getuigen toch noodzakelijk is om tot een oordeel te komen. Hierop heeft de raadsman de gehele zittingscombinatie gewraakt en heeft daartoe aangevoerd dat voornoemde beslissing een flagrante schending van de rechten van de verdediging vormt, nu het dossier een belastend stuk bevat en de verdediging de gelegenheid wordt ontnomen dat stuk te toetsen.
Mrs. A.P.M. van Rijn, M. Senden en R.P. den Otter (hierna ook: de raadsheren) hebben zich in hun schriftelijke reactie d.d. 2 april 2019 op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek, getoetst aan de daarvoor geldende criteria, ongegrond is; dat er geen sprake is van vooringenomenheid of een objectief gerechtvaardigde vrees daartoe. Een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig kan nimmer grond vormen voor wraking. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er tegen dat de motivering van de beslissing grond kan vormen voor wraking, zelfs indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering.
De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het verzoek wegens misbruik van het wrakingsmiddel niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek ongegrond dient te worden verklaard. Het hof heeft op geen enkele wijze blijk gegeven van vooringenomenheid.