ECLI:NL:GHDHA:2019:844

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
22-003479-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van heling van fietsen met bewijsvoering en strafmotivering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van heling van twee gestolen fietsen. Het hof oordeelde dat in het eerste geval de bijdrage van de verdachte niet van voldoende gewicht was om te spreken van medeplegen, terwijl in het tweede geval wel bewezen werd geacht dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzetheling. De verdachte werd op 22 juni 2018 op een gestolen fiets aangetroffen, en zijn gedrag en verklaring waren inconsistent met de feiten. Het hof legde een gevangenisstraf op van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk, en wees op de mogelijkheid tot compensatie volgens artikel 90 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte werd vrijgesproken van het tweede tenlastegelegde feit, omdat de vereiste nauwe en bewuste samenwerking niet was aangetoond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor medeplegen en de rol van de verdachte in de samenwerking.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003479-18
Parketnummer: 10-122137-18
Datum uitspraak: 5 april 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 28 augustus 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 2000,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
22 maart 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen vervangende hechtenis, waarvan veertig uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 22 juni 2018 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een fiets (merk: Cortina, type: U4, voorzien van framenummer: [x]) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en) of rederlijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2:
hij op of omstreeks 12 mei 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een fiets (merk: Avant, type: Carrier D56 RN, kleur: zwart) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en) of redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de in dat vonnis opgelegde straf en te dien aanzien opnieuw rechtdoende dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één dag, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, alsmede een taakstraf van achtenzeventig uren, waarvan veertig uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan wel van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Aangeefster [aangeefster] heeft kort nadat haar fiets op 11 mei 2018 was gestolen gereageerd op een advertentie op [website] In de advertentie werd een fiets aangeboden die sterk leek op haar gestolen fiets.
Op 12 mei 2018 ontmoette zij de aanbieder van de fiets op de [straat] te Rotterdam. Zij zag de dader en nog een jongen, de verdachte, op een fiets in haar richting fietsen. De dader knoopte een gesprek met haar aan. Aangeefster maakte een proefrit op de aangeboden fiets en deelde, nadat zij had vastgesteld dat het haar gestolen fiets betrof, aan de aanbieder mede dat het haar fiets was en dat zij de politie ging bellen. De dader sprong daarop, na enig getouwtrek om de fiets, achterop bij de verdachte. Zij reden weg.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte gericht op het voorhanden hebben van de gestolen fiets niet is komen vast te staan. De verdachte was weliswaar aanwezig en heeft mogelijk een rol gespeeld, maar of de bijdrage van de verdachte aan het onder 2 tenlastegelegde van voldoende gewicht is voor medeplegen is naar het oordeel van het hof niet voldoende duidelijk geworden. Nu geen medeplichtigheid is tenlastegelegd, is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op
of omstreeks22 juni 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,een goed, te weten een fiets (merk: Cortina, type: U4, voorzien van framenummer: [x]) heeft
verworven,voorhanden gehad
en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader
(s)ten tijde van
de verwerving ofhet voorhanden krijgen van dit goed wist(en)
of rederlijkerwijs had(den) moeten vermoedendat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging feit 1
De verdachte wordt een dag na de diefstal op de fiets van de aangever aangetroffen. Gelet op het gedrag van de verdachte toen hij de agenten zag en gelet op zijn met de waarnemingen van de agenten en de camerabeelden strijdige verklaring dat hij niet op de fiets gefietst had, mag van verdachte omtrent het voorhanden hebben van de fiets een aannemelijke verklaring worden verwacht. Deze heeft hij niet gegeven. Voor medeverdachte [medeverdachte] gaat het voorgaande eveneens op.
Gelet op het voorgaande staat voor het hof vast dat de verdachte en de medeverdachte de fiets voorhanden hebben gehad terwijl zij wisten dat de fiets van misdrijf afkomstig was.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan opzetheling van een fiets, waarbij de verdachte heeft geprofiteerd van het misdrijf van een ander.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder ook een soortgelijk feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Met de oplegging van een voorwaardelijk strafdeel wordt de strafoplegging voorts dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van recidive.
Het hof merkt op dat de verdachte in het kader van een verzoek op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering overeenkomstig artikel 90 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering kan verzoeken een gedeelte van de dagen die de verdachte in de strafzaak met parketnummer 10-025784-19 op grond van een bevel tot inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis in detentie heeft doorgebracht in mindering te brengen bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in de onderhavige strafzaak.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 47 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) week, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. H. van den Heuvel,
mr. TH.W.H.E. Schmitz en mr. B.P. de Boer,
in bijzijn van de griffier mr. C.M.A. Ellens-Veenhof.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 april 2019.