ECLI:NL:GHDHA:2019:845

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
22-000825-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzetheling en valsheid in geschrifte met betrekking tot een gestolen auto en valse kentekenplaten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van medeplegen van opzetheling van een dure personenauto, een Mercedes GLA180, en van het opzettelijk gebruik maken van valse kentekenplaten. De feiten vonden plaats op 8 november 2017 te Nieuwerkerk aan den IJssel, waar de verdachte samen met een medeverdachte handelde. Het hof oordeelde dat er sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, ondanks het feit dat de verdachte de Mercedes niet zelf bestuurde. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur en de vordering tot vergoeding van immateriële schade werd afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat het gevorderde smartengeld het directe gevolg was van het bewezenverklaarde. De benadeelde partij, de eigenaar van de gestolen auto, kreeg een gedeeltelijke schadevergoeding toegewezen van € 158,83 voor materiële schade, terwijl de vordering tot vergoeding van immateriële schade werd afgewezen. Het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en de op te leggen straf gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-000825-18
Parketnummer: 10-226235-17
Datum uitspraak: 5 april 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 16 februari 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1990,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 22 maart 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, met aftrek van voorarrest, subsidiair veertig dagen vervangende hechtenis. Voorts is omtrent de vordering van de benadeelde partij beslist als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 8 november 2017 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een personenauto, merk: Mercedes GLA180 met kenteken [X], en/of de bijbehorende autosleutel heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2:
hij op of omstreeks 8 november 2017 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk valse geschriften voorhanden heeft gehad en/of opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt en/of vervalst geschrift, dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een kentekenplaat met de tekens [Y] als ware het echt en onvervalst, door die kentekenplaat aan te brengen op een motorvoertuig (welk motorvoertuig een ander origineel kenteken heeft).
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de in dat vonnis vermelde kwalificatie. Het onder 1 tenlastegelegde dient volgens de advocaat-generaal te worden gekwalificeerd als schuldheling.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig de door hem overgelegde pleitaantekeningen betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde omdat geen sprake is geweest van medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt Het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het onder 1 en 2 tenlastegelegde het volgende af.
De verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] opereren, zoals uit de bewijsmiddelen en uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep blijkt, naar de uiterlijke verschijningsvorm zichtbaar gezamenlijk. Zij rijden op 8 november 2017 op verzoek van medeverdachte [medeverdachte] samen in de door de verdachte van zijn nichtje geleende en door hem bestuurde Volkswagen Caddy naar de [straat] te Rotterdam waar de gestolen Mercedes van aangeefster [aangeefster] eerder is ‘koud gezet’. De medeverdachte [medeverdachte] stapt uit de Volkswagen Caddy en loopt vervolgens naar de gestolen Mercedes. [medeverdachte] neemt plaats achter het stuur van de gestolen personenauto. De verdachte rijdt met de Volkswagen Caddy voorbij de gestolen auto. [medeverdachte] rijdt vervolgens achter de verdachte aan. De verbalisanten bevinden zich in de nabijheid van beide auto’s. Zij zien op een gegeven moment dat deze Volkswagen Caddy op de [straat] geparkeerd staan. De gestolen Mercedes komt de verbalisanten tegemoet, met [medeverdachte] als bestuurder en verdachte als passagier. Zij volgen beide auto’s en zien dat de verdachte en [medeverdachte], met de verdachte voorop, op een afgelegen parkeerplaats aan de [straat] stoppen.
In de gestolen Mercedes worden bij het voeteneind van de bijrijdersstoel onder meer een jammer, een schroevendraaier en handschoenen aangetroffen. In de Volkswagen Caddy ligt voor de bijrijdersstoel een plastic zakje dat het formaat heeft van een kentekenplaat. Bij de verdachte worden in zijn jaszak vier schroeven aangetroffen, waarvan ambtshalve bekend is dat deze schroeven worden gebruikt bij het bevestigen van kentekenplaten op voertuigen.
Volgens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij gezien dat op de parkeerplaats de kentekenplaten van de gestolen Mercedes worden verwisseld.
De verdachte heeft geen geloofwaardige verklaring gegeven voor de aangetroffen schroeven en de bij zijn voeten aangetroffen spullen, noch voor het plastic zakje dat in de Volkswagen Caddy is aangetroffen.
Het hof acht gelet op het bovenstaande de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij niet wist dat de Mercedes gestolen was en dat hij dacht dat de op de Mercedes op 8 november 2017 aangebrachte kentekenplaten zogeheten ‘handelsplaten’ betroffen, ongeloofwaardig en stelt die verklaring daarom terzijde. Het hof merkt daarbij op dat geen enkel aanknopingspunt voorhanden is voor de stelling dat een ander dan verdachte en/of zijn medeverdachte de kentekenplaten heeft verwisseld.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] gericht op het voorhanden hebben van de gestolen Mercedes en de valse kentekenplaten, welke samenwerking in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering van het voorhanden hebben van de gestolen auto en het voorhanden hebben en/of gebruikmaken van de valse kentekenplaten. Dat de verdachte de Mercedes niet heeft bestuurd, doet daar niet aan af. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op
of omstreeks8 november 2017 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,een goed, te weten een personenauto, merk: Mercedes GLA180 met kenteken [X], en
/ofde bijbehorende autosleutel heeft
verworven,voorhanden gehad
en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader
(s)ten tijde van
de verwerving ofhet voorhanden krijgen van dit goed wist
(en
),
althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoedendat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2:
hij op
of omstreeks8 november 2017 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,opzettelijk valse geschriften voorhanden heeft gehad en
/ofopzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt
en/of vervalstgeschrift, dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een kentekenplaat met de tekens [Y] als ware het echt en onvervalst, door die kentekenplaat aan te brengen op een motorvoertuig (welk motorvoertuig een ander origineel kenteken heeft).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van opzetheling.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken en voorhanden hebben van een valselijk opgemaakt geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan opzetheling van een dure personenauto, welk misdrijf het plegen van diefstallen lucratief maakt en een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen in stand houdt. Daarnaast heeft hij samen met een ander opzettelijk originele kentekenplaten van een auto verwisseld met valse kentekenplaten. Aldus handelend heeft de verdachte het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in de echtheid van dergelijke kentekenplaten ernstig beschaamd.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 9.080,93.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 9.080,93.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 158,83, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist, behalve (bij een bewezenverklaring) voor wat betreft het in eerste aanleg toegewezen schadebedrag.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 158,83 aan materiële schade is geleden, bestaande uit € 55,06 (2 luxe kentekenplaten) en € 103,77 (sleutelbaan controle en uitvoeren test). Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
8 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Hoewel hetgeen de benadeelde partij in het kader van de diefstal van de auto is overkomen zeer beangstigend voor haar moet zijn geweest, acht het hof niet aannemelijk geworden dat de gevorderde immateriële schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering tot vergoeding van de immateriële schade zal derhalve worden afgewezen.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 158,83 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 225 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 158,83 (honderdachtenvijftig euro en drieëntachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst afde vordering tot vergoeding van de
immateriële schadevan de benadeelde partij [aangeefster].
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 158,83 (honderdachtenvijftig euro en drieëntachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 november 2017.
Dit arrest is gewezen door mr. H. van den Heuvel,
mr. TH.W.H.E. Schmitz en mr. B.P. de Boer,
in bijzijn van de griffier mr. C.M.A. Ellens-Veenhof.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 april 2019.