ECLI:NL:GHDHA:2019:857

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
22-003740-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf wegens vuurwapenbezit en opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1992 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf voor het bezit van een vuurwapen en verdovende middelen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na het onderzoek ter terechtzitting op 3 april 2019. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen in zijn auto, die hij regelmatig gebruikte. De verdachte had ook kennis van de verdovende middelen die in een andere auto werden aangetroffen, die hij eveneens gebruikte. Het hof sprak de verdachte vrij van een derde tenlastelegging, maar achtte de andere twee tenlasteleggingen wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot 9 maanden gevangenisstraf, waarbij de tijd in voorarrest in mindering werd gebracht. Het hof benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de impact van vuurwapens en verdovende middelen op de volksgezondheid en de veiligheid.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003740-18
Parketnummer: 10-710136-18
Datum uitspraak: 17 april 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 september 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1992,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 3 april 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent het beslag als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 april 2018 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool (merk: FN, type: 1910, kaliber: 7.65mm), voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 23 mei 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 75,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 20,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 september 2017 tot en met 22 mei 2018 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, - (een) (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ( een) (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De advocaat-generaal heeft subsidiair – voor het geval teruggave aan de verdachte wordt gelast van nummer 10 op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen – gevorderd dat naast de gevorderde gevangenisstraf een geldboete ter hoogte van € 780,- aan de verdachte zal worden opgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks15 april 2018 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool (merk: FN, type: 1910, kaliber: 7.65mm), voorhanden heeft gehad;
2.
hij op
of omstreeks23 mei 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 75,5 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne en
/of
- ongeveer 20,5 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en
/ofMDMA
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – op gronden als nader in de door hem overgelegde pleitnotities verwoord – op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van een wapen.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26 Wet wapens en munitie is vereist dat sprake is geweest van een meerdere of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen of die munitie (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1169, NJ 1999/537 respectievelijk HR 17 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1403, NJ 1999/152).
Op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof het navolgende vast.
Op 15 april 2018 heeft in Rotterdam een aanrijding plaatsgevonden tussen een Ford Focus voorzien van kenteken [x] (hierna: Ford Focus) en een langs de kant van de weg geparkeerd staande personenauto. De verdachte bleek de bestuurder van voornoemde Ford Focus te zijn geweest. Omdat geen geldige verzekering voor de Ford Focus was afgesloten, is deze auto door de ter plaatse
gekomen verbalisant in beslag genomen. Op vragen van deze verbalisant reageerde de verdachte nonchalant doch ook nerveus. De verdachte liep meermalen op de Ford Focus af, waarbij de verbalisant met de verdachte meeliep. De verdachte liep vervolgens weer terug en ging op enige afstand van de verbalisant op het trottoir staan. De verdachte was voortdurend aan het telefoneren en wilde het telefoongesprek niet onderbreken. Op een vraag van de verbalisant of de verdachte de tenaamgestelde/kentekenhouder aan de telefoon had, reageerde de verdachte door onder meer te verklaren: “Ik heb met die auto verder nooit wat te maken”, of met woorden van gelijke strekking. De verdachte reageerde hetzelfde op de vraag van de verbalisant of hij de Ford Focus vaker bestuurde.
Bij het doorzoeken van de Ford Focus bleek speling te zitten op de unit van de bekerhouder. Deze unit bevindt zich in de ruimte achter de versnellingspook. Onder de unit van de bekerhouder is vervolgens onder meer een zwart vuurwapen (pistool) van het merk FN, type 1910, kaliber 7.65mm aangetroffen.
Uit onderzoek en diverse registraties is gebleken dat de verdachte in de maanden voorafgaande aan de genoemde aanrijding gebruik had gemaakt van de Ford Focus en dat dit voertuig meermalen door de politie was waargenomen bij de woning gelegen aan de [adres] te Rotterdam, op welk adres de verdachte naar eigen zeggen sinds 1,5 maand vóór zijn aanhouding verbleef. In die woning is ook een bonnetje van een sleutel- en slotenservice gevonden waarop de naam en het telefoonnummer van de verdachte stonden genoteerd, alsmede de aantekening ‘Ford Focus 2011’. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat dat bonnetje van hem was, dat er iets was met de sleutel, dat wil zeggen met een knopje op de afstandsbediening, en dat hij die heeft laten repareren. Gelet op het genoemde jaartal gaat het hof ervan uit dat het de Ford Focus betreft die betrokken was bij de eerdergenoemde aanrijding. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij die auto 3 à 4 dagen per week gebruikte.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van het hof worden vastgesteld dat de verdachte in de maanden voorafgaande aan het aantreffen van het vuurwapen de enige persoon was die van de Ford Focus gebruik maakte. Dat naast de verdachte ook nog iemand anders van dit voertuig gebruik maakte, zoals door de verdediging is betoogd, is op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het dossier niet aannemelijk geworden. Naar het oordeel van het hof dient de op 15 april 2018 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van de verdachte dat hij ‘met die auto verder nooit wat te maken heeft’ - gezien de weerlegging van deze verklaring door de hiervoor weergeven resultaten van het door de politie verrichte onderzoek - te worden bestempeld als kennelijk leugenachtig en afgelegd met de bedoeling om de waarheid te bemantelen, te weten dat hij wel degelijk de regelmatige en enige gebruiker was van de Ford Focus en zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen in die auto, zodat het hof deze verklaring mede redengevend acht voor het bewijs voor het onder 1 ten laste gelegde.
Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte als enige gebruiker van de Ford Focus niet alleen wetenschap had van de aanwezigheid van het zich onder de unit van de bekerhouder bevindende wapen, maar ook dat de betrokkenheid van de verdachte bij het wapen zodanig is geweest dat deze zich in de machtssfeer van de verdachte heeft bevonden. De verdachte bevond zich immers gedurende enige tijd in de onmiddellijke nabijheid van het wapen en had, gezien de plaats waar het wapen is aangetroffen en de wijze waarop het wapen was opgeborgen, ook op ieder gewenst moment tijdens zijn aanwezigheid in de Ford Focus toegang tot het wapen. De verdachte heeft geen redelijke, aannemelijke en hem ontlastende verklaring voor de aanwezigheid van het wapen gegeven. Zijn verklaring dat hij niets wist van de aanwezigheid van het vuurwapen stelt het hof als ongeloofwaardig terzijde. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 15 april 2018 het wapen voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – op gronden als nader in de door hem overgelegde pleitnotities verwoord – op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hieromtrent het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is allereerst vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen en voorts dat deze verdovende middelen zich (ook) in de machtssfeer van de verdachte bevonden.
Op 23 mei 2018 heeft een doorzoeking in de woning op het adres [adres] te Rotterdam plaatsgevonden, op welk adres de verdachte naar eigen zeggen sinds 1,5 maand vóór zijn aanhouding verbleef. In de woning zijn twee autosleutels en een tenaamstellingsverslag van het RDW van een Toyota Auris voorzien van kenteken [y] aangetroffen. Deze auto stond op dat moment geparkeerd op het [adres], ter hoogte van de achteringang van het portiek van het adres [adres]. Tijdens de doorzoeking van de Toyota Auris zijn onder de afdekhoes van de versnellingspook verdovende middelen aangetroffen.
Een week eerder, te weten op 16 mei 2018, stond de Toyota Auris geparkeerd voor de woning aan [adres] te Rotterdam en is de verdachte – tijdens het wegrijden - herkend als bestuurder van het voertuig.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat zij de Toyota Auris samen met de verdachte had gekocht omdat hij een auto voor zijn werk nodig had. Voorts heeft zij verklaard dat zij zelf niet over een rijbewijs beschikte, dat de Toyota Auris op haar naam was gezet, maar dat de bij de auto behorende papieren en sleutels bij de verdachte waren gebleven, dat de verdachte de wegenbelasting had betaald, dat zij met hem had afgesproken dat hij de bekeuringen zelf zou betalen en dat alleen de verdachte van de Toyota Auris gebruikmaakte.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van het hof worden vastgesteld dat de verdachte de enige persoon was die van de Toyota Auris gebruikmaakte. Dat naast de verdachte ook andere personen van dit voertuig gebruikmaakten, zoals door de verdediging is betoogd, is uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft geen aannemelijke en hem ontlastende verklaring voor de aanwezigheid van de verdovende middelen gegeven.
Het hof is voorts van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte als enige gebruiker van de Toyota Auris wetenschap had van de aanwezigheid van de zich onder de afdekhoes van de versnellingspook bevindende verdovende middelen. Daarnaast is de betrokkenheid van de verdachte bij de verdovende middelen zodanig geweest dat deze zich in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden. De verdachte bevond zich immers gedurende enige tijd in de onmiddellijke nabijheid van de verdovende middelen en had, gezien de plaats waar de verdovende middelen zijn aangetroffen en de wijze waarop de verdovende middelen waren opgeborgen, ook (als enige en op ieder gewenst moment tijdens zijn aanwezigheid in de Toyota Auris) toegang tot de verdovende middelen. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 23 mei 2018 de in de Toyota aangetroffen verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een forse hoeveelheid cocaïne en MDMA. Zoals algemeen bekend is vormt het gebruik van verdovende middelen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en leidt het dikwijls tot verslaving aan het gebruik ervan. Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong in het gebruik van deze middelen. De verspreiding van deze middelen dient derhalve te worden tegengegaan.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie door een vuurwapen voorhanden te hebben. Dat vuurwapen was geladen
en lag onder handbereik in de door de verdachte bestuurde auto. Vuurwapens vormen in handen van een daartoe niet bevoegde een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Tegen onbevoegd wapenbezit dient daarom krachtig te worden opgetreden. Het grote aantal slachtoffers van vuurwapengeweld en de (mede) daardoor veroorzaakte gevoelens van onveiligheid in de samenleving onderstrepen de noodzaak hiervan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, doch niet recent, onherroepelijk is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de nummers 1 t/m 6 en 8 t/m 10 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen worden verbeurd verklaard, dat de teruggave aan de verdachte zal worden gelast van nummer 7 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen en dat de bewaring ten behoeve van de rechthebbende zal worden gelast van nummer 11 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen.
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals deze vermeld zijn op de aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 1 en 10 zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals deze vermeld zijn op de aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 11 zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten nu niet kan worden vastgesteld aan wie deze voorwerpen toebehoren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggave aan de verdachtevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nummers 1 en 10 op de aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n)van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nummers 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 11 op de aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door mr. H. van den Heuvel,
mr. M.C.R. Derkx en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. M. Bazuin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 april 2019.