In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1989, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voor het zich verzetten tegen ambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het hoger beroep, waarbij de advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld.
De tenlastelegging betrof het verzet tegen verbalisanten op 10 juli 2017 in Den Haag. Het hof heeft vastgesteld dat de verbalisanten, die in uniform waren, handelden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Het hof oordeelde dat het niet vereist is dat de verdachte opzet had op de rechtmatigheid van de bediening van de verbalisanten, en dat een eventueel ontbreken van dergelijk opzet niet tot vrijspraak leidt. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan wederspannigheid, maar heeft geen straf of maatregel opgelegd voor het bewezen verklaarde feit, gezien de omstandigheden waaronder het feit was begaan.
Het hof heeft de straf voor het onder 1 bewezen verklaarde feit vastgesteld op een onvoorwaardelijke taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis. Het vonnis waarvan beroep is vernietigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en het hof heeft opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte is vrijgesproken van hetgeen meer of anders was ten laste gelegd.