ECLI:NL:GHDHA:2019:994
Gerechtshof Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot wraking in civiele procedure met verplichte procesvertegenwoordiging
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot wraking van raadsheren in een civiele procedure. Verzoeker had eerder, zonder tussenkomst van een advocaat, een verzoek tot wraking ingediend, maar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat hij niet voldeed aan de verplichting om het verzoek door een advocaat te laten ondertekenen. Dit gebeurde zowel bij het eerste als het tweede wrakingsverzoek. Op 24 februari 2019 diende verzoeker een derde wrakingsverzoek in, wederom zonder advocaat. Het hof oordeelde dat verzoeker op de hoogte was van de vereiste procesvertegenwoordiging en dat hij geen aanleiding had gegeven om hem de gelegenheid te bieden het verzuim te herstellen. Het hof concludeerde dat het derde wrakingsverzoek niet-ontvankelijk was, omdat het niet was ondertekend door een advocaat en omdat de raadsheren tegen wie het verzoek was gericht, geen rechters meer waren die de zaak behandelden. De wrakingskamer heeft ook geen beslissing genomen over de klacht van verzoeker over de gang van zaken rond het tweede wrakingsverzoek, aangezien dit niet tot hun taken behoort. De beslissing werd uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de griffier aanwezig was.