4.4.Na het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift is hem een standaard ontvangstbevestiging gezonden met onder meer als tekst: "Ik streef er naar om binnen zes weken na ontvangst van uw bezwaarschrift te beslissen. Als ik niet binnen de uiterste termijn van zes weken na afloop van de bezwaartermijn kan beslissen, ontvangt u daarvan bericht. Als ik overweeg om niet of slechts gedeeltelijk aan uw bezwaarschrift tegemoet te komen, zal ik contact met u opnemen."
5. De Rechtbank heeft overwogen:
"(…)
4. In geschil is of [de Inspecteur] de ter zake van de activiteiten toegepaste correctie ad € 11.800 bij de bestreden uitspraak op bezwaar terecht heeft gehandhaafd. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daarbij als volgt.
5. [ Belanghebbende] stelt ten eerste dat [de Inspecteur] bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat volledig aan zijn bezwaar tegemoet zou worden gekomen. [Belanghebbende] doet dit beroep op het vertrouwensbeginsel steunen op de in de ontvangstbevestiging van het bezwaar gebezigde tekst (zie hieronder aangehaald), in samenhang bezien met het feit dat niet binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift daarop is beslist en hij binnen die termijn ook geen ander bericht van [de Inspecteur] heeft ontvangen, ook niet een bericht dat [de Inspecteur] voornemens was om niet of slechts gedeeltelijk tegemoet te komen aan het bezwaar. De rechtbank volgt [belanghebbende] hierin niet. In de aan [belanghebbende] toegezonden ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift is in dit verband de volgende tekst opgenomen.
‘Ik streef er naar om binnen zes weken na ontvangst van uw bezwaarschrift te beslissen. Als ik niet binnen de uiterste termijn van zes weken na afloop van de bezwaartermijn kan beslissen, ontvangt u daarvan bericht. Als ik overweeg om niet of slechts gedeeltelijk aan uw bezwaarschrift tegemoet te komen, zal ik contact met u opnemen.’
Met [de Inspecteur] is de rechtbank van oordeel dat, hoewel niet binnen zes weken na ontvangst is beslist op het bezwaar en [belanghebbende] ook niet is geïnformeerd dat de behandeling van het bezwaar langer in beslag zou nemen, uit de hier aangehaalde passage geenszins is op te maken dat in een dergelijk geval volledig tegemoet zou worden gekomen aan het bezwaarschrift. De wijze waarop [belanghebbende] deze passage uitlegt, acht de rechtbank onjuist en ook redelijkerwijs niet bepleitbaar. Van het door [belanghebbende] gestelde gewekte vertrouwen is dan ook geen sprake, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel geen doel treft.
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat [de Inspecteur] met betrekking tot de activiteiten terecht het standpunt heeft ingenomen dat geen sprake (meer) is van een bron van inkomen. Nog daargelaten dat [belanghebbende], naar volgt uit de gedingstukken, tegenover [de Inspecteur] heeft verklaard dat de activiteiten op vrijwillige basis plaatsvinden zodat in dat verband in feite geen sprake is van deelname aan het economische verkeer, acht de rechtbank aannemelijk dat de bewuste activiteiten voorzienbaar verliesgevend zijn, enerzijds gezien het feit dat - naar volgt uit de gedingstukken - daarmee nimmer opbrengsten zijn behaald en anderzijds juist ook omdat [belanghebbende] deze activiteiten naar eigen zeggen op vrijwillige basis verricht. Van een geval waarbij met de bewuste activiteiten subjectief een voordeel wordt beoogd en dat ter zake ook een (objectieve) verwachting bestaat dat dit redelijkerwijs - in de toekomst - kan worden verwacht, is daarmee geen sprake. Daarmee is niet voldaan aan de zogenoemde bron-vereisten. [Belanghebbende] heeft met betrekking tot de activiteiten in beroep ook niets aangevoerd - ook niet ter zitting - op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat dienaangaande wel is voldaan aan de vereisten voor een bron van inkomen.
7. Het vorenstaande betekent dat [de Inspecteur] terecht het uit hoofde van de activiteiten aangegeven negatieve resultaat uit overige werkzaamheden (in feite de geclaimde kostenaftrek van € 11.800) volledig heeft gecorrigeerd. Dat toepassing van deze correctie anderszins onrechtmatig dan wel in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur is, is de rechtbank niet gebleken. Dat [de Inspecteur] pas voor het eerst met betrekking tot het jaar 2015 ter zake van de activiteiten het standpunt inneemt dat geen sprake (meer) is van een bron van inkomen, maakt niet dat daarvan sprake is. Het staat [de Inspecteur] vrij om in een geval als dit de vraag of met betrekking tot bepaalde activiteiten sprake is van een bron van inkomen aan de orde te stellen, ook als hij daarnaar in eerdere jaren geen onderzoek heeft gedaan. Dat maakt niet dat sprake is van onzorgvuldig of onrechtmatig handelen van de zijde van [de Inspecteur]. Dat [de Inspecteur] tijdens de aanslagregeling niet is ingegaan op [belanghebbendes] verzoek om pre-mediation, maakt ook niet dat daarvan sprake is. Dat, zoals [belanghebbende] stelt, dit alles een uitkomst tot gevolg heeft die voor hem zeer nadelig en niet redelijk is kan niet tot een ander oordeel leiden, aangezien het de rechter op grond van artikel 11 van de Wet Algemene bepalingen niet is toegestaan de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."
6. In hoger beroep is, net als voor de Rechtbank, in geschil of de Inspecteur terecht de correctie van € 11.800 heeft aangebracht. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
7. Het Hof merkt vooreerst op dat de afwijzing van het in een laat stadium gedaan verzoek van belanghebbende om uitstel van de zitting is gegrond op de in dezen uitsluitend aan het Hof voorbehouden beslissingsbevoegdheid omtrent de te volgen procesgang. Bij de afwijzing heeft het Hof meegewogen de vastgestelde gang van zaken rond de (aangetekend) aan belanghebbende verzonden oproep. Al met al heeft het Hof geen reden gezien de behandeling van het hoger beroep aan te houden dan wel het onderzoek te heropenen. De voortgang in de procedure, in aanmerking nemend dat wanneer de omslachtige voorstellen en ideeën van belanghebbende rond de te volgen procesgang door het Hof instemmend zouden worden begroet, te weinig voortgang zou worden geboekt in deze als slepend te karakteriseren zaak, heeft het Hof belangrijker geacht.
8. Naar 's Hofs oordeel heeft de Rechtbank, gelet op wat belanghebbende in de procedure en specifiek in hoger beroep heeft aangedragen, het geheel van voorhanden zijnde gegevens in aanmerking nemend, in het licht ook van de regelgevingen, met betrekking tot alle geschilpunten op goede gronden, begrijpelijk en juist geoordeeld. Belanghebbende heeft niets, ook niet in hoger beroep, aangevoerd of ingebracht, dat een andere conclusie rechtvaardigt. Het Hof heeft meegewogen dat, gelet op de gang van zaken rond de totstandkoming en de door de Inspecteur gegeven onderbouwing van de correctie in de aangevochten aanslag, belanghebbende in gemoede en in alle redelijkheid niet kan en mag vertrouwen op een enkele standaardzin in een ontvangstbevestiging, nog daargelaten dat de tekst van de ontvangstbevestiging zonder meer niet de uitleg toelaat die belanghebbende geeft. Het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur.
9. Het hoger beroep is ongegrond, ook overwegend dat geen reden is aan te nemen dat de belastingrente, waartegen geen afzonderlijke grief is ingebracht, ten onrechte of tot een onjuist bedrag is berekend.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.