ECLI:NL:GHDHA:2020:12

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
6 januari 2020
Zaaknummer
200.259.681/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verschuldigdheid collegegeld door student aan hogeschool

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Stichting Hogeschool van Amsterdam (HvA) tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de vordering van HvA tot betaling van collegegeld door de geïntimeerde werd afgewezen. De zaak betreft de verschuldigdheid van het wettelijk collegegeld van € 1.951,- voor het collegejaar 2015/2016. De kantonrechter had geoordeeld dat de geïntimeerde had betwist dat hij ingeschreven stond en dat HvA haar vordering niet voldoende had onderbouwd.

HvA heeft in hoger beroep aangevoerd dat de kantonrechter haar conclusie van repliek niet heeft ontvangen, waardoor belangrijke bewijsstukken niet zijn meegewogen. HvA heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat de geïntimeerde zich via Studielink had ingeschreven en dat hij een machtiging had afgegeven voor incasso van het collegegeld. De geïntimeerde heeft op aanmaningen tot betaling niet gereageerd.

Het hof oordeelt dat HvA in hoger beroep voldoende bewijs heeft geleverd van de inschrijving van de geïntimeerde en dat de kantonrechter ten onrechte de vordering had afgewezen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van HvA toe, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De geïntimeerde wordt veroordeeld in de kosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.259.681/01
Zaaknummer rechtbank : 7277595 CV EXPL 18-44257

arrest van 14 januari 2020

inzake

Stichting Hogeschool van Amsterdam,

gevestigd te Amsterdam,
appellante,
hierna te noemen: HvA,
advocaat: mr. R.M.J. Muit te Amsterdam,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.

Het geding

Bij exploot van 14 mei 2019 is HvA in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, team kanton (hierna: de kantonrechter), tussen partijen gewezen vonnis van 22 februari 2019. Bij memorie van grieven met producties heeft HvA één grief aangevoerd. [geïntimeerde] is niet verschenen en tegen hem is verstek verleend. Vervolgens heeft HvA de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak om de vraag of [geïntimeerde] het wettelijk collegegeld ad € 1.951,- over het collegejaar 2015/2016 verschuldigd is aan HvA. De kantonrechter heeft de vordering van HvA ter zake afgewezen, omdat [geïntimeerde] de verschuldigdheid gemotiveerd heeft betwist – hij heeft namelijk aangevoerd dat hij in het betreffende collegejaar niet (meer) ingeschreven stond en (dus) ook geen lessen heeft gevolgd of tentamens heeft gedaan – en HvA in eerste aanleg heeft verzuimd om haar vordering nader te onderbouwen.
2. De grief van HvA richt zich tegen deze beslissing. HvA heeft in hoger beroep aangevoerd dat de kantonrechter haar conclusie van repliek voor de zitting van 27 december 2018 niet heeft ontvangen, waardoor relevante bewijsstukken niet zijn meegewogen. In hoger beroep heeft HvA alsnog – met stukken onderbouwd – aangevoerd dat [geïntimeerde] zich via Studielink heeft ingeschreven voor het collegejaar 2015/2016 en via Studielink aan HvA een machtiging heeft afgegeven om het daarvoor verschuldigde collegegeld in tien termijnen te kunnen incasseren. HvA heeft op 10 september 2015 aan [geïntimeerde] het bewijs van inschrijving verzonden. In de stellingen van HvA ligt besloten dat het collegegeld ad € 1.951,- niet is geïncasseerd of anderszins betaald. [geïntimeerde] heeft op aanmaningen tot betaling, verzonden per post naar het door [geïntimeerde] opgegeven postadres en per e-mail naar het door hem opgegeven e-mailadres, niet gereageerd. Of [geïntimeerde] daadwerkelijk onderwijs bij HvA heeft gevolgd in het collegejaar 2015/2016 is voor de verschuldigdheid van het collegegeld niet van belang, aldus HvA.
De grief slaagt. HvA heeft de inschrijving van [geïntimeerde] voor het studiejaar 2015/2016 in hoger beroep voldoende onderbouwd met bewijsstukken en [geïntimeerde], die niet is verschenen, heeft deze stelling en de nadere onderbouwing daarvan niet betwist. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg een brief van 16 juli 2015 aan HvA overgelegd, waarin hij laat weten dat hij het volgende jaar niet meer aan de HvA zou studeren. De door HvA overgelegde gegevens hebben echter betrekking op een herinschrijving van ná die datum, namelijk op 29 augustus 2015. Het vonnis van de kantonrechter zal daarom worden vernietigd en de vordering van HvA zal alsnog in hoofdsom worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de door HvA in eerste aanleg gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 354,11 die door [geïntimeerde] niet zijn betwist, alsmede voor de over de hoofdsom gevorderde wettelijke rente. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de beide instanties.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 februari 2019,
en
opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van € 2.422,39, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.951,- vanaf 6 juni 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van HvA tot op 22 februari 2019 begroot op € 577,63 aan verschotten en € 360,- aan salaris gemachtigde;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van HvA tot op heden begroot op € 842,05 aan verschotten en € 759,- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Flipse, M.C.M. van Dijk en D.A. Schreuder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 januari 2020 in aanwezigheid van de griffier.