ECLI:NL:GHDHA:2020:1275

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
2200329319
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een thuishulp wegens diefstallen en gebruik van een vervalste Verklaring Omtrent het Gedrag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, een thuishulp, is veroordeeld voor zeven diefstallen en het opzettelijk gebruikmaken van een vervalste Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). De verdachte heeft tijdens haar werk als thuishulp verschillende kwetsbare personen bestolen, waaronder bejaarden en hulpbehoevenden. De diefstallen vonden plaats in de woningen van de slachtoffers, waarbij zij geld en sieraden heeft weggenomen. De verdachte had eerder al meerdere keren ontslag gekregen vanwege verdenkingen van diefstal, maar heeft desondanks geprobeerd opnieuw in de thuiszorg te werken met een vervalste VOG.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld, maar het hof heeft de vrijspraak uitgesproken voor een onderdeel van de tenlastelegging, namelijk het gebruik van een valse sleutel. Het hof oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte op het moment van binnenkomst in de woningen het voornemen had om te stelen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers en het misbruik van vertrouwen dat de verdachte heeft gepleegd. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-003293-19
Parketnummer: 09-807486-18
Datum uitspraak: 14 juli 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 19 juni 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats en –datum] 1991,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 30 juni 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. tot en met 9 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Voorts zijn beslissingen genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 10 november 2017 te 's-Gravenhage een geldbedrag van (in totaal) 55 euro en/of een sieradendoosje en/of een flesje parfum (la vie est belle, merk Lancome), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
zij in of omstreeks de periode van 23 december 2017 tot en met 24 december 2017 te 's-Gravenhage een geldbedrag (bestaande uit kleingeld) en/of een zegelring, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
zij in of omstreeks de periode van 27 december 2017 tot en met 7 januari 2018 te 's-Gravenhage drie, althans een of meer (gouden) ring(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangeefster 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl de verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel, door in strijd met waarvoor zij de sleutel heeft ontvangen, de sleutel te gebruiken om toegang te verkrijgen tot de woning, met het doel in die woning geld en/of goederen weg te nemen;
4.
zij op of omstreeks 05 januari 2018 te 's-Gravenhage een geldbedrag van (in totaal) 40 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl de verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel, door in strijd met waarvoor zij de sleutel heeft ontvangen, de sleutel te gebruiken om toegang te verkrijgen tot de woning, met het doel in die woning geld en/of goederen weg te nemen;
5.
zij op of omstreeks 05 februari 2018 te Reeuwijk, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, twee, althans een of meer (zilveren) ring(en) en/of een gouden armband, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 5], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6.
zij op of omstreeks 06 februari 2018 te Gouda een geldbedrag van (in totaal) 400 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl de verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel, door in strijd met waarvoor zij de sleutel heeft ontvangen, de sleutel te gebruiken om toegang te verkrijgen tot de woning, met het doel in die woning geld en/of goederen weg te nemen;
7.
zij op of omstreeks 10 mei 2018 te Wassenaar een geldbedrag van (in totaal) 70 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 7], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
8.
zij op of omstreeks 07 juni 2018 te Wassenaar een geldbedrag van 20 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Politie eenheid Den Haag, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
9.
zij op of omstreeks 08 november 2018 te Delft, althans in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een Verklaring Omtrent Gedrag als ware het echt en onvervalst, door die Verklaring Omtrent Gedrag te verstrekken aan Stichting Humanitas.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van
3 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde
Omdat niet kan worden vastgesteld wanneer de diefstal bij aangeefster [aangeefster 3] is gepleegd en dientengevolge ook niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die die diefstal heeft gepleegd, acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen en gevoerde verweren
1. Standpunt van de verdediging
De feiten 8 en 9 zijn door de verdachte bekend. De verdachte ontkent de overige diefstallen te hebben gepleegd. De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – een en ander zoals verwoord in de door haar overgelegde pleitnota - op het standpunt gesteld dat de verdachte van de onder 1 tot en met 7 tenlastegelegde diefstallen dient te worden vrijgesproken omdat uit de
bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte degene is geweest die de diefstallen heeft gepleegd.
Ten aanzien van de onder 8 tenlastegelegde diefstal - die gepleegd zou zijn in een lokwoning - heeft de raadsvrouw aangevoerd dat gesteld kan worden dat sprake is van een onrechtmatige opsporingsmethode van 'uitlokking', waardoor de verdachte is uitgelokt tot een diefstal die zij van tevoren niet gepland had en waarop haar opzet (dus) niet was gericht. De camerabeelden en de verklaring van de verdachte dienen daarom van het bewijs uitgesloten
te worden.
Het hof overweegt – grotendeels in navolging van de rechtbank - het volgende.
2. De bewijsmiddelen [1]
Feit l
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van diefstal uit haar woning gepleegd tussen 10 november 2017 om 21.00 uur en ll november 2017 om 9.30 uur te Den Haag. [slachtoffer 1] is MS patiënt, rolstoel gebonden en afhankelijk van meerdere vormen van thuiszorg. Op 10 november 2017 kwam er een verzorgster van [naam thuiszorg] langs om haar te verzorgen. Deze vrouw had zij nog nooit eerder gezien. Het was een jonge, licht getinte vrouw met zwart haar. Deze vrouw gedroeg zich erg nerveus en gehaast, aldus de aangeefster. [slachtoffer 1] vertelde de verzorgster in welke lade zij de verschoning kon pakken, maar toch opende de verzorgster meerdere lades. Tijdens de verzorging liep zij ook geregeld de slaapkamer uit en bleef zij opvallend lang weg.
De volgende ochtend kwam een van de vaste medewerkers van de thuiszorg [slachtoffer 1] uit bed helpen en haar helpen met douchen. Na het douchen ontdekte zij dat haar parfum, van het merk Lancôme, La Vie Est Belle, en haar sieradenkistje waren weggenomen. Uit haar tas, die in de woonkamer lag, miste zij € 55,-. [2]
Tijdens de doorzoeking van de auto van de verdachte werd een briefje aangetroffen met daarop het rekeningnummer en de naam [slachtoffer 1]. [3] De verdachte heeft hier geen aannemelijke verklaring voor gegeven. Aan [slachtoffer 1] is dit briefje getoond, zij herkende haar rekeningnummer, maar heeft het briefje niet geschreven. [4] De verdachte heeft verklaard dat zij in de woning van [slachtoffer 1] is geweest op 10 november 2017 om 21:30 uur. [5]
Feit 2
[betrokkene 1] heeft namens zijn schoonvader [slachtoffer 2] aangifte gedaan van diefstal gepleegd tussen 23 december 2017 te 16.00 uur en 24 december 2017 te 15.15 uur te Den Haag. [slachtoffer 2] krijgt drie keer per dag bezoek van een verpleegkundige en twee keer per week, te weten op woensdag en zondag, komt iemand langs voor zijn verzorging. Op 23 december 2017 had de dochter van [betrokkene 1] kleingeld in een wit schaaltje gelegd en
dit schaaltje vervolgens in de lade van het dressoir gezet. In dezelfde lade lag een gouden zegelring met een zwarte steen erin. Op 24 december 2017 rond 15.15 uur zag de dochter dat het geld was weggenomen. In de avond zag [betrokkene 1] dat ook zijn ring weggenomen was. [6]
[slachtoffer 2] heeft later verklaard dat hij op 24 december 2017 omstreeks 8.00 uur wakker werd gemaakt door een hulp van Stichting [stichting 1] om te douchen. Dit was een gezette, getinte dame van ongeveer 30 jaar oud. [slachtoffer 2] had haar wel eens eerder gezien, maar niet heel vaak. [slachtoffer 2] vond dit te vroeg en gaf aan dat hij nog niet wilde douchen. De vrouw liep vervolgens naar de woonkamer. [slachtoffer 2] hoorde haar bij het dressoir bezig zijn. [slachtoffer 2] vroeg haar wat ze aan het doen was. De vrouw zei dat ze medicijnen zocht, maar dit mocht zij volgens [slachtoffer 2] niet. Even later hoorde de aangever dat de vrouw de woning verliet. In de periode waarin de diefstal is gepleegd is volgens [slachtoffer 2] niemand anders in zijn woning geweest, behalve zijn dochter en schoonzoon. Aan [slachtoffer 2] is een foto van de verdachte getoond, en hij herkende deze persoon als de vrouw die op 24 december 2017 in zijn woning was geweest. [7]
Uit informatie van Stichting [stichting 1] volgt dat de verdachte de zorg had over [slachtoffer 2] en dat zij op 24 december 2017 bij hem in de woning is geweest. [8]
Feit 4
[slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan van diefstal gepleegd tussen 02.30 en 10.00 uur op 5 januari 2018 te Den Haag. Aangever krijgt drie keer per dag hulp van een verzorgster. In zijn slaapkamer staat een tafel en daarop lag zijn portemonnee. Op 5 januari 2018, omstreeks 02.30 uur keek hij hoeveel geld er in zijn portemonnee zat. Hij zag dat er € 40,-, bestaande uit een briefje van € 20,-, een briefje van € 10,-, een briefje van € 5,- en nog kleingeld van in totaal € 5,- in zat. Aangever weet dit, omdat hij de volgende dag boodschappen wilde gaan doen.
Omstreeks 07.30 uur werd hij via de telefoon wakker gebeld om zijn medicatie in te nemen. Daarna is hij verder gaan slapen tot 10.00 uur. Nadat hij zich had gedoucht en aangekleed zag hij dat de 40 euro was weggenomen. Hij heeft niemand in zijn kamer gezien. [9]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 5 januari 2018 omstreeks 10.00 uur de verdachte de woning van aangever binnen zag gaan. Zij verklaarde verder dat zij door [slachtoffer 4] rond 12.00 uur gebeld werd met de mededeling dat er geld van hem was ontvreemd. [10]
Uit informatie van Stichting [stichting 1] volgt dat de verdachte volgens de scan om 09.33 uur was ingelogd. De verdachte had gerapporteerd dat [slachtoffer 4] lag te slapen, dat zij hem niet wakker wilde maken en weer weg was gegaan. Uit het systeem kon [betrokkene 2], PO&O medewerkster van [stichting 1], zien dat de verdachte het tijdstip waarop zij bij [slachtoffer 4] was had veranderd in 11.00 tot 12.00 uur. Dit tijdstip kon niet kloppen, omdat [slachtoffer 4] op dat moment wakker was. [11]
Feit 5
[betrokkene 3] heeft namens [slachtoffer 5] aangifte gedaan van diefstal gepleegd tussen 07.00 en 08.00 uur op 5 februari 2018 te Reeuwijk. [slachtoffer 5] krijgt dagelijks in de ochtend en avond hulp van thuiszorg. Zij bergt haar sieraden op in de bovenste lade van haar dressoir en dagelijks haalt zij tussen de middag een zilveren ringetje uit de lade. Op zaterdag en zondag gaat zij niet beneden eten (het hof begrijpt: buiten haar kamer) en daarom was zij niet in de lade geweest. Op zondag 4 februari 2018 kreeg [slachtoffer 5] een nieuwe hulp en op 5 februari 2018 kwam deze hulp voor de tweede keer bij haar langs om haar te verzorgen. Normaal gesproken pakt de verzorgende de persoonlijke map met de gegevens van de cliënt en bespreekt deze samen met de cliënt. Deze hulp kwam echter binnen, liep naar het dressoir en ging voor het dressoir staan met haar rug naar [slachtoffer 5] toe. Vervolgens liepen zij samen naar de badkamer. Nadat de hulp [slachtoffer 5] had geholpen met uitkleden, wassen en gedeeltelijk aankleden, ging zij op zoek naar een morfinepleister. [slachtoffer 5] vond dat zij lang weg bleef, zij kreeg het zelfs al koud. De pleisters liggen altijd in een lade in het nachtkastje in de slaapkamer. De hulp plakte vervolgens de pleister, hielp verder met aankleden en vertrok. Rond 11.30 uur zag [slachtoffer 5] dat twee ringen uit de lade van haar dressoir waren weggenomen. In de avond ontdekte zij ook dat haar gouden armband was weggenomen. [12]
Op 4 februari 2018 en 5 februari 2018 is de verdachte via uitzendbureau [uitzendbureau 1] ingehuurd om te werken bij thuiszorg team Reeuwijk. Uit de cliëntenlijst volgt dat de verdachte op 4 februari 2018 en 5 februari 2018 tussen 07.01 en 07.31 uur aanwezig is geweest in de woning van [slachtoffer 5]. [13]
Feit 6
[slachtoffer 6] heeft aangifte gedaan van diefstal gepleegd tussen 6 februari 2018 te 10.30 uur en 8 februari te 11.00 uur te Gouda. [slachtoffer 6] krijgt twee keer per week thuiszorg. Omdat de hulp op 6 februari 2018 te laat was heeft zij zichzelf gewassen. Terwijl [slachtoffer 6] rond 10.30 uur in de badkamer stond hoorde zij dat iemand was binnengekomen en in haar huis rond liep. Normaal gesproken wordt dit nooit gedaan. Nadat [slachtoffer 6] uit de badkamer kwam, was de hulp erg behulpzaam en is zij na een kwartier vertrokken. Op 8 februari 2018 wilde [slachtoffer 6] boodschappen doen. Zij pakte haar portemonnee uit een lade van haar bureau om daar € 50,- uit te pakken en zag dat het geldbiljet er niet meer in zat. Ook de envelop met daarin € 350,-, die in de lade lag, was weggenomen. De hulp is de enige die in de woning is geweest. [14]
Ook hier is de verdachte op 6 februari 2018 via uitzendbureau [uitzendbureau 1] ingehuurd om te werken bij thuiszorg team Reeuwijk. Getuige [getuige 2], eigenaar van [uitzendbureau 1], heeft verklaard dat zij aan de verdachte heeft gevraagd om twee cliënten over te nemen op 6 februari 2018. [15] Volgens [betrokkene 4], manager van [zorginstantie], was [slachtoffer 6] een van de cliënten die de verdachte heeft overgenomen. [16]
Feit 7
[slachtoffer 7] heeft aangifte gedaan van diefstal gepleegd tussen 08.00 en 08.30 uur op l0 mei 2018 te Wassenaar. Hij krijgt twee keer per week thuiszorg, dit gebeurt op woensdag of donderdag en op zaterdag. Op 10 mei 2018 rond 08.00 uur werd er aan de deur gebeld door een nieuwe hulp. [slachtoffer 7] is direct naar de badkamer gelopen om te gaan douchen. De badkamer en slaapkamer liggen tegenover elkaar. Toen [slachtoffer 7] op de badstoel zat hoorde hij de hulp zeggen dat ze even iets moest pakken. [slachtoffer 7] vond dit vreemd, omdat hij alles al bij elkaar had gelegd en zij had niets nodig om nog te pakken, en zeker niet uit zijn slaapkamer.
De hulp ging zijn slaapkamer binnen en kwam na enige tijd weer terug de badkamer in om hem te helpen. Toen de hulp weg was, is [slachtoffer 7] naar zijn slaapkamer gegaan om zichzelf aan te kleden. Hij had zijn broek over de stoel gehangen. Daarnaast lag zijn portemonnee op een
stoel. Hij zag dat uit zijn portemonnee twee biljetten waren weggenomen, een van € 50,- en een van € 20,-. [slachtoffer 7] had de avond ervoor nog gekeken of er voldoende geld in zat en weet dus zeker dat deze biljetten in zijn portemonnee zaten. Naast de hulp is er verder niemand in zijn woning geweest. Aan [slachtoffer 7] is een foto van de verdachte getoond, en hij herkende deze persoon als de hulp die op 10 mei 2018 in zijn woning was geweest. [17]
Uit gegevens van [stichting 2] volgt dat de verdachte op 10 mei 2018 om 08.19 uur bij [slachtoffer 7] in de woning is geweest en met hem heeft gesproken. [18]
Feit 8
Op 7 juni 2018 is door de politie eenheid Den Haag op vakantiepark Duinrell te Wassenaar een bungalow ingericht als tijdelijk woning. Op de tafel in de woonkamer is een
portemonnee gelegd met daarin diverse geldbiljetten, met onder andere een biljet van € 20,- met het unieke serienummer RB 1804652807. [19] Verbalisant [verbalisant 1] deed zich voor als een cliënt van [stichting 2] en lag in de slaapkamer op de verdachte te wachten. Op de beelden van de camera's die in de bungalow waren geplaatst is te zien dat de verdachte om 10.12 uur de bungalow betreedt. [20] De verdachte vroeg aan [verbalisant 1] waar de oogdruppels lagen, zodat zij haar ogen kon druppelen. De verdachte liep naar de voorkamer en pakte de oogdruppels van de tafel. Nadat de verdachte een oog had gedruppeld vroeg [verbalisant 1] aan haar om te wachten met het druppelen van haar andere oog. [verbalisant 1] vroeg of zij een kopje thee kon zetten en ging vervolgens met haar dochter bellen. [21] Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte om 10.16 uur de tas van [verbalisant 1] pakt, terugzet en vervolgens de portemonnee van tafel pakt en daarmee handelingen verricht. [22] De verdachte heeft om 10.26 uur de woning verlaten en is om 10.28 uur op heterdaad aangehouden met in haar bezit het geldbiljet van € 20,- met serienummer RB 1804652807. [23] De politie heeft vervolgens aangifte gedaan van diefstal. [24]
De verdachte heeft erkend dat zij € 20,- uit de portemonnee van [verbalisant 1] heeft weggenomen. [25]
3. Het oordeel van het hof
Feiten 1, 2, 4, 5, 6 en 7
Anders dan de rechtbank zal het hof geen gebruik maken van schakelbewijs. Het hof is van oordeel dat de redengevende feiten en omstandigheden met betrekking tot de zaken van het onder 1, 2, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde voor ieder van die zaken afzonderlijk voldoende wettig en overtuigend bewijs opleveren. In samenhang bezien versterken die feiten en omstandigheden bovendien het bewijs in elk van die zaken en in zoverre zijn deze over en weer redengevend.
Het hof zal – net als de rechtbank - de verdachte vrijspreken van het onder 4 en 6 tenlastegelegde bestanddeel dat gebruik is gemaakt van een valse sleutel, nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op het moment dat zij met de sleutels de woningen binnenging reeds het voornemen had om diefstallen te plegen, noch dat zij op dat moment niet gerechtigd was om de sleutels te gebruiken.
Feit 8
Op grond van het onderhavige dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat de politie, met het oog op de bestrijding van diefstallen bij oudere, kwetsbare en hulpbehoevende personen, een lokwoning heeft gecreëerd op [pleegplaats]. Vervolgens is de verdachte naar de woning gegaan om zorg te verlenen en heeft zij daarbij geld heeft weggenomen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de camerabeelden moeten worden uitgesloten van het bewijs, nu sprake is van uitlokking.
Het hof volgt de verdediging hierin niet en is van oordeel dat de verbalisanten met de inzet van de lokwoning met daarin de portemonnee binnen de grenzen zijn gebleven die aan een rechtmatige opsporing dienen te worden gesteld. Het hof overweegt daartoe dat de
politie een portemonnee, met daarin het biljet, op een eettafel in een woning heeft neergelegd. Deze omstandigheden zijn niet afwijkend van wat maatschappelijk gebruikelijk is. Vervolgens is afgewacht wat de verdachte zou doen. Niet gebleken is dat de politie (daarmee) een situatie heeft gecreëerd waarin de verdachte één of meer biljetten zou wegnemen. De verdachte is daarmee niet gebracht tot andere handelingen dan die waarop haar opzet reeds was gericht. Het verweer van de verdediging tot uitsluiting van bewijsmiddelen wordt derhalve verworpen.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 7 juni 2018 te Wassenaar schuldig heeft gemaakt aan diefstal van 20 euro toebehorend aan de politie-eenheid Den Haag.
Feit 9 [26]
Het hof komt voorts tot een bewezenverklaring van het onder 9 tenlastegelegde feit, dat de verdachte ook heeft bekend. Nu de verdediging ten aanzien van dit feit geen vrijspraak heeft bepleit, zal het hof ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 5 juni 2019;
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 mei 2019 (met bijlagen), blz. 14 e.v.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op
of omstreeks10 november 2017 te 's-Gravenhage een geldbedrag van (in totaal) 55 euro en
/ofeen sieradendoosje en
/ofeen flesje parfum (la vie est belle, merk Lancôme),
in elk geval enig goed, datdiegeheel of ten deleaan een ander toebehoorde
n, te weten aan [slachtoffer 1], heeft weggenomen met het oogmerk om
hetzich
diewederrechtelijk toe te eigenen;
2.
zij
in of omstreeks de periode van 23 december 2017 tot en metop24 december 2017 te 's-Gravenhage een geldbedrag (bestaande uit kleingeld) en
/ofeen zegelring,
in elk geval enig goed, datdiegeheel of ten deleaan een ander toebehoorde
n, te weten aan [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om
hetzich
diewederrechtelijk toe te eigenen;
4.
zij op
of omstreeks05 januari 2018 te 's-Gravenhage een geldbedrag van (in totaal) 40 euro,
althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed,dat
geheel of ten deleaan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
, terwijl de verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel, door in strijd met waarvoor die de sleutel heeft ontvangen, de sleutel te gebruiken om toegang te verkrijgen tot de woning, met het doel in die woning geld en/of goederen weg te nemen;
5.
zij op of omstreeks 05 februari 2018 te Reeuwijk, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, twee
, althans een of meer(zilveren) ring
(en
)en
/ofeen gouden armband,
in elk geval enig goed, datdiegeheel of ten deleaan een ander toebehoorde
n, te weten aan [slachtoffer 5], heeft weggenomen met het oogmerk om
hetzich
diewederrechtelijk toe te eigenen;
6.
zij op
of omstreeks06 februari 2018 te Gouda een geldbedrag van (in totaal) 400 euro,
in elk geval enig goed,dat
geheel of ten deleaan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
, terwijl de verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel, door in strijd met waarvoor die de sleutel heeft ontvangen, de sleutel te gebruiken om toegang te verkrijgen tot de woning, met het doel in die woning geld en/of goederen weg te nemen;
7.
zij op
of omstreeks10 mei 2018 te Wassenaar een geldbedrag van (in totaal) 70 euro,
in elk geval enig goed,dat
geheel of ten deleaan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 7], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
8.
zij op
of omstreeks07 juni 2018 te Wassenaar een geldbedrag van 20 euro,
in elk geval enig goed,dat
geheel of ten deleaan een ander toebehoorde, te weten aan Politie eenheid Den Haag, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
9.
zij op
of omstreeks08 november 2018
te Delft, althansin Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een
valselijk opgemaakt en/ofvervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een Verklaring Omtrent
hetGedrag als ware het echt en onvervalst, door die Verklaring Omtrent
hetGedrag te verstrekken aan Stichting Humanitas.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zijn in de bewijsoverweging opgesomd dan wel opgenomen in de voetnoten onder de bewijsoverweging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1, 2, 4, 5, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde levert telkens op:

diefstal.

Het onder 9 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeven diefstallen en het opzettelijk gebruikmaken van een vervalste Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). De verdachte, die werkzaam was als thuishulp, heeft tijdens haar werk verschillende mensen bestolen. Tijdens haar huisbezoeken nam ze onder meer geld en sieraden weg. Sieraden hebben voor de bestolene vaak niet alleen materiële, maar ook emotionele waarde. De verdachte heeft er met haar handelen blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor andermans eigendom. Daarnaast heeft zij het vertrouwen dat in haar als thuishulp werd gesteld, ernstig beschaamd. De slachtoffers zijn kwetsbare (bejaarde en/of hulpbehoevende) personen die in hun dagelijks bestaan afhankelijk zijn van thuiszorg. De diefstallen hebben plaatsgevonden bij de slachtoffers thuis, een plek waar zij zich bij uitstek veilig moeten kunnen voelen. De verdachte heeft misbruik gemaakt van de afhankelijkheid van haar slachtoffers, die vanwege hun lichamelijke gesteldheid de verdachte in hun privésfeer moesten toelaten.
Het hof rekent het de verdachte aan dat zij keer op keer de fout in is gegaan - ongeacht dat haar reeds meermalen de wacht was aangezegd in de zin van een ontslag of beëindiging van de samenwerking in verband met de verdenking van diefstal.
Door een vervalste VOG te gebruiken heeft de verdachte het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in de echtheid van dergelijke documenten ernstig beschaamd. Zij heeft die VOG bovendien willen gebruiken om opnieuw een baan in de thuiszorg te bemachtigen, terwijl zij uit een dergelijke functie juist vanwege de verdenking van diefstallen al meermalen was ontslagen.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde straf alleszins passend en gerechtvaardigd is. De vrijspraak van feit 3 doet daar naar het oordeel van het hof niet aan af.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 juni 2020, is zij niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat zij contact met de reclassering en een behandelverplichting niet nodig vindt. Zij heeft wel toegezegd te zullen meewerken indien dat wordt opgelegd. In het Reclasseringsadvies d.d. 8 juni 2018 van het Leger des Heils wordt geadviseerd om, indien de verdachte schuldig wordt bevonden aan (meerdere) diefstallen, aan haar een ambulante behandelverplichting bij De Waag op te leggen. Gelet hierop, op hetgeen hierboven is overwogen, en op de omstandigheid dat de verdachte het problematische van haar handelen niet lijkt in te zien, acht het hof het wenselijk dat de verdachte (ook) na het uitzitten van het onvoorwaardelijke deel van de aan haar opgelegde gevangenisstraf wordt begeleid en zo mogelijk behandeld teneinde recidive te voorkomen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zullen de na te melden bijzondere voorwaarden worden verbonden.
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 3]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 900,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 3 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 5]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 5] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 5 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.300,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er materiële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 5 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 5]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 500,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5].
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 6]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 6] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 6 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 400,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 400,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet anders dan met een beroep op vrijspraak betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 6 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 6]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 400,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 225 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
3 ( drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

  • de verdachte zich gedurende de proeftijd zal melden bij de reclassering Leger des Heils en zich zal houden aan de aanwijzingen die haar door of namens de reclassering worden gegeven, zo frequent en zo lang die reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht;
  • de verdachte zich gedurende de proeftijd onder (ambulante) behandeling zal stellen bij De Waag of een soortgelijke instelling en mee zal werken aan diagnostiek en behandeling op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen, teneinde inzicht te krijgen in haar eventuele problematiek en ter voorkoming van recidive, zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • de verdachte gedurende de proeftijd de reclassering inzage zal geven in haar (toekomstige) werkzaamheden en zich zal houden aan aanwijzingen die door of namens de reclassering in dat kader aan haar worden gegeven;
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3]
niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 5] ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 5], ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
5 februari 2018.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 6], ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
6 februari 2018.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer,
mr. C.H.M. Royakkers en mr. H.M.D. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. S. Johannes.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 juli 2020.
mr. B.P. de Boer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017359927, van de politie Eenheid Den Haag, recherche Segbroek, onderzoek Hortensia / DH24018002, met bijlagen (doorgenummerd blz 1 t/m 349).
2.Proces-verbaal aangifte d.d. 12 november 2017, blz. 210 e.v.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juni 2018, blz. 298.
4.Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 12 juni 2018, blz. 311 e.v.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 maart 2018, blz. 217 e.v.
6.Proces-verbaal aangifte d.d. 31 december 2017, blz. 148 e.v.
7.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 7 april 2018, blz. 153 e.v.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 april 2018, blz. 139 e.v. met bijlage, blz. 145.
9.Proces-verbaal aangifte d.d. 15 januari 2018, blz. 156 e.v.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 april 2018, blz. 160 e.v.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2018, blz. 129 e.v.
12.Proces-verbaal aangifte d.d. 12 februari 2018, blz. 185 e.v. met bijlage goederen, blz. 187.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 4] d.d. 11 april 2018, blz. 173 e.v.
14.Proces-verbaal aangifte d.d. 12 februari 2018, blz. 169 e.v.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 11 april 2018, blz. 177 e.v.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 4] d.d. 11 april 2018, blz. 173 e.v.
17.Proces-verbaal aangifte d.d. 30 juni 2018, blz. 329 e.v.
18.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2018, blz. 292 e.v.
19.Proces-verbaal ‘inzet technische hulpmiddelen’ d.d. 7 juni 2018, blz. 227 e.v.
20.Proces-verbaal ‘Live uitkijken beelden’ d.d. 7 juni 2018, blz. 233-234.
21.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2018, blz. 226.
22.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2018, blz. 320 en proces-verbaal ‘Live uitkijken beelden’ d.d. 7 juni 2018, blz. 233-234.
23.Proces-verbaal aanhouding d.d. 7 juni 2018, blz. 41 e.v.
24.Proces-verbaal van verhoor aangever [verbalisant 2] namens de politie Eenheid Den Haag d.d. 7 juni 2018, blz. 235 e.v.
25.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 5 juni 2019.
26.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met nummer PL1500-2019002391, van de politie Eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 35).