ECLI:NL:GHDHA:2020:1308
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake kinderalimentatie en verdeling van de ontbonden goederengemeenschap na ontbinding van geregistreerd partnerschap
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie en de verdeling van de ontbonden goederengemeenschap tussen twee ouders, [naam 2] en [naam 4], die een geregistreerd partnerschap hadden. Het hof heeft vastgesteld dat bij de bepaling van de kinderalimentatie de behoefte van de kinderen en de draagkracht van beide ouders als uitgangspunt dienen. Het hof oordeelt dat de verdiencapaciteit van beide ouders gelijk is en dat verzoekster in appel, [naam 2], niet heeft aangetoond dat zij niet in staat is om een gelijk inkomen te verdienen als verweerster, [naam 4]. Het hof heeft ook vastgesteld dat partijen onvoldoende informatie hebben verstrekt over de inboedel, waardoor het hof niet kon vaststellen of er sprake was van onderbedeeling aan de zijde van [naam 2]. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat saldi op rekeningen die toebehoren aan de minderjarige kinderen niet deel uitmaken van de ontbonden goederengemeenschap en dus niet voor verdeling in aanmerking komen. De verzoeken van [naam 2] om gebruiksvergoeding en andere financiële compensaties zijn afgewezen, omdat zij deze onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met uitzondering van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap, die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.