ECLI:NL:GHDHA:2020:1314

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
2200489816
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen moord en (gekwalificeerde) doodslag na schietpartij in drugspand te Rotterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van moord en (gekwalificeerde) doodslag op twee Albanezen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die op 15 januari 2015 in een drugspand in Rotterdam werden doodgeschoten. Tijdens de schietpartij zijn ten minste 21 schoten gelost met drie verschillende vuurwapens. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte een van de schutters was of dat er een voorafgaand plan was om de slachtoffers te doden. Ondanks uitgebreid forensisch onderzoek, waaronder DNA- en schotrestenonderzoek, kon niet worden vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk had geschoten. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was voor een gezamenlijk plan tot het rippen van de slachtoffers, en dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger van de doodslag. De verdachte werd integraal vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

PROMIS

Rolnummer: 22-004898-16
Parketnummer: 10-691017-15
Datum uitspraak: 22 juli 2020
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
blijkens opgave van zijn raadsvrouw woonachtig te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 13 november 2017, 21 februari 2018, 3 oktober 2018, 21 november 2018, 19 december 2018, 11 januari 2019, 15 maart 2019, 9 oktober 2019, 3 februari 2020, 12 maart 2020 en 8 juli 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde integraal vrijgesproken en ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van het voorarrest.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De advocaat-generaal heeft op 20 juni 2017 bij akte het eerder door de officier van justitie ingestelde hoger beroep partieel ingetrokken, waardoor het hoger beroep niet is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissingen ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep van belang - tenlastegelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 15 januari 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade (een) perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een of meer vuurwapens een of meer kogels in/door het/de licha(a)m(en) van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde(n) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is/zijn overleden;
1.
subsidiair
hij op of omstreeks 15 januari 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een) perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk met een of meer vuurwapens een of meer kogels in/door het/de licha(a)m(en) van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is/zijn overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten
- een diefstal met geweld (in vereniging), althans een poging daartoe (strafbaar gesteld in (de) artikel(en) 312 (jo 45) van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- een afpersing (in vereniging), althans een poging daartoe (strafbaar gesteld in de artikelen 317 (jo 45) jo 47 van het Wetboek van Strafrecht)
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
1.
meer subsidiair
hij op of omstreeks 15 januari 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid cocaine en/of een (groot) geldbedrag, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [betrokkene 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [betrokkene 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [betrokkene 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een (grote) hoeveelheid cocaine en/of een (groot) geldbedrag, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [betrokkene 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond uit het
- aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [betrokkene 1] (dreigend) tonen/voorhouden van een of meer vuurwapens en/of
- ( met kracht) (met een vuurwapen) slaan op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of
- met een of meer vuurwapens schieten van een of meer kogels in/door het/de licha(a)m(en) van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- met een vuurwapen schieten van een kogel in/door de arm van die [betrokkene 1],
terwijl het feit voor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] de dood ten gevolge heeft gehad;
1.
meest subsidiair
hij op of omstreeks 15 januari 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf
om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen 5998,6 gram, althans een (grote) hoeveelheid cocaine en/of een (groot) geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [betrokkene 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [betrokkene 1], met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
of
om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [betrokkene 1] te dwingen tot de afgifte van 5998,6 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid cocaine en/of een (groot) geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [betrokkene 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
(heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s))
- aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [betrokkene 1](dreigend) een of meer vuurwapens getoond/voorgehouden en/of
- ( met kracht) (met een vuurwapen) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] geslagen en/of
- met een of meer vuurwapens een of meer kogels in/door het/de licha(a)m(en) van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] geschoten en/of
- met een vuurwapen een kogel in/door de arm van die [betrokkene 1] geschoten,
terwijl voornoemd geweld voor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] de dood ten gevolge heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde - te weten het medeplegen van gekwalificeerde doodslag, meermalen gepleegd - zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts is de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen omdat het hof deels op andere gronden dan de eerste rechter tot een integrale vrijspraak komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
Overwegingen van het hof

1.Feiten en omstandigheden

Op 15 januari 2015 is een politieonderzoek gestart toen omstreeks 13:00 uur op de Kasteelweg te Rotterdam een man met (schot)verwondingen (o.a. aan neus, in beide benen, in zijn borst en in zijn schouder) werd aangetroffen. Het betrof de verdachte [verdachte] (hierna: de verdachte). Door de ter plaatse gekomen politieambtenaren werd een onderzoek in de directe omgeving ingesteld.
Daarbij werden in een pand aan de Bovenstraat 136 E te Rotterdam de stoffelijke overschotten van twee mannen aangetroffen. Ook deze mannen bleken schotverwondingen te hebben. Het betrof twee broers, [slachtoffer 1], 25 jaar oud, en [slachtoffer 2], 29 jaar oud. Hierna worden zij aangeduid als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
[Slachtoffer 1] werd in de keuken aangetroffen en [slachtoffer 2] in de woonkamer.
Het pand – ingericht voor de handel en bewerking van verdovende middelen - aan de Bovenstraat was in gebruik bij [slachtoffer 1]. Tijdens de schietpartij waren ook [slachtoffer 2] en [betrokkene 1](hierna: [betrokkene 1]) aanwezig.
[slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [betrokkene 1] worden hierna gezamenlijk aangeduid als de Rotterdamse kant.
De broers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hadden op de dag van de schietpartij een ontmoeting met [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) en de verdachte.
Hierna worden [betrokkene 2] en de verdachte gezamenlijk aangeduid als de Amsterdamse kant.
[Betrokkene 2] en de verdachte waren al eerder bij [slachtoffer 1] geweest en hadden toen cocaïne gekocht.
Na de schietpartij zijn los van elkaar de verdachte, [betrokkene 1] en tenslotte [betrokkene 2] uit de woning gevlucht. De verdachte werd zoals hierboven reeds vermeld in de omgeving van de woning zwaargewond aangetroffen en naar het ziekenhuis vervoerd.
[Betrokkene 2] is via België het land uitgevlucht en op 16 januari 2015 Albanië ingereisd. Hij is tot nog toe niet aangehouden.
Na uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel is [betrokkene 1] op 22 januari 2015 in Slovenië aangehouden en overgedragen aan Nederland.

2.Forensische onderzoeken

2.1
Forensisch onderzoek in eerste aanleg
2.1.1
Resultaten
In deze zaak heeft uitgebreid forensisch onderzoek plaatsgevonden: pathologisch en toxicologisch onderzoek op de slachtoffers, onderzoek naar biologische sporen en DNA op talloze sporendragers, wapen- en munitieonderzoek, schotrestenonderzoek in de vluchtauto, identificatieonderzoek van drugs en precursoren en vergelijkend cocaïneonderzoek.
Uit het verrichte onderzoek is voor zover van belang het volgende gebleken:
In het pand aan de Bovenstraat 136 E zijn ten minste 21 schoten gelost met drie verschillende wapens, een Glock met kaliber 0.40 S&W, een FEG met kaliber 7,65 mm Browning en een onbekend wapen met kaliber 9 mm Parabellum.
De Glock en de FEG zijn met lege patroonmagazijnen aangetroffen in de woonkamer en onderdelen van het onbekende wapen in de keuken.
Met de FEG zijn zes hulzen verschoten, met de Glock elf. Daarnaast zijn vier hulzen verschoten met het onbekende wapen, mogelijk een CZ 75.
[Slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn overleden als gevolg van bij leven opgelopen schotverwondingen.
De verdachte is zelf getroffen door ten minste één kogel afkomstig uit de Glock. Deze kogel is operatief uit zijn schouder verwijderd. Ook is een kogel die past bij het kaliber .40 S&W in het ziekenhuisbed bij de verdachte aangetroffen.
In de woning is bijna zes kilo van een materiaal bevattende cocaïne aangetroffen.
In een openstaande kast in de woning stond een geldtelmachine, deels afgedekt met een hoes.
2.1.2
Onderzoek dat niet kon worden verricht
Ook heeft bepaald forensisch onderzoek niet plaatsgevonden. Duidelijk werd dat het incident zich had afgespeeld in een zeer beperkte ruimte (woonkamer en keuken samen ca. 25 m2) van het pand Bovenstraat 136 E te Rotterdam. Hier is met drie verschillende vuurwapens minimaal 21 keer geschoten.
Door de recherche is ervoor gekozen om geen schotrestenonderzoek te doen. De schotresten uit de drie vuurwapens zijn overal in het pand, en dus ook op de lichamen en kleding van de personen die daar tijdens het schieten aanwezig waren, terecht gekomen. Schotresten kunnen op handen en kleding van een persoon terecht komen door schieten met een vuurwapen door die persoon, door in de buurt van de schutter te staan of door voorwerpen aan te raken waar door het schieten schotresten op terecht zijn gekomen. Geconcludeerd is dat het door vermenging van sporen niet mogelijk was om de rol van de betrokkenen bij het schietincident met behulp van schotrestenonderzoek in het pand nader te duiden.
Voorts zijn vele ricochet-, doorschot- en inschotbeschadigingen ontstaan in vloeren, wanden en plafond van de woonkamer en keuken. Bovendien bleken meerdere slachtoffers door kogels te zijn geraakt: [slachtoffer 1] door drie kogels, [slachtoffer 2] door één kogel en de verdachte [verdachte] door een onbekend aantal kogels. Naar het zich laat aanzien hebben ook [betrokkene 1] en [betrokkene 2] schotverwondingen opgelopen. Van zowel de slachtoffers als de verdachten was de positie en lichaamshouding ten tijde van het schieten niet bekend. Hierdoor was het voor de recherche niet mogelijk vast te stellen welke ricochet-, doorschot- en inschotbeschadigingen bij elkaar hoorden. De combinatie van deze factoren maakte het onmogelijk om de 21 schotbanen te reconstrueren.
Er heeft ook geen onderzoek plaatsgevonden naar schootsafstanden, omdat niet uitgesloten kon worden dat de afgevuurde kogels meerdere lichamen van betrokkenen hebben geraakt. Dit zou samen met de vermenging van alle schotresten van de drie vuurwapens het onderzoek naar schootsafstanden onbetrouwbaar maken.
De op de plaats delict Bovenstraat 136 E zichtbaar gemaakte schoensporen waren onvolledig en/of van slechte kwaliteit. Daarom was vergelijkend schoensporenonderzoek evenmin mogelijk.
2.2
Aanvullend forensisch onderzoek in tweede aanleg
Om de combinatie van de onderzoeksresultaten beter in samenhang te kunnen bekijken, heeft het hof aanleiding gezien een interdisciplinair forensisch onderzoek (IDFO) te laten uitvoeren ten aanzien van de NFI-onderzoeken opgemaakt in deze zaak.
Onder leiding van de raadsheer-commissaris zijn in afstemming met het Openbaar Ministerie en de verdediging de volgende scenario’s geformuleerd:
Scenario van het Openbaar Ministerie
De verdachte heeft op 15 januari 2015 in de woning aan de Bovenstraat 136E met de FEG geschoten.
Scenario van de verdediging
[Betrokkene 2] heeft op 15 januari 2015 in de woning aan de Bovenstraat 136 E met de FEG geschoten. Verdachte [verdachte] heeft tijdens dit schietincident niet met de FEG geschoten, noch deze vastgehad. Hij heeft dit wapen wel vlak voor het schietincident buiten de woning tenminste twee keer vastgepakt.
In het kader van het IDFO is een aantal aanvullende deelonderzoeken gedaan.
Aan de DNA-deskundige, de bloedspoorpatroon-deskundige en de schotrestendeskundige is voorts gevraagd hun bevindingen te evalueren in het licht van de eerder genoemde scenario’s.
Conclusies uit het IDFO-rapport
A.
Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek op activiteitniveau
Op de FEG is een zestal bloedsporen aangetroffen. Van één bloedspoor kon de herkomst niet worden vastgesteld, twee zijn afkomstig van [slachtoffer 2], de resterende drie zijn afkomstig van de verdachte [verdachte].
Vanwege het beperkte bloedsporenbeeld op het vuurwapen en het ontbreken van cruciale contextinformatie kan door de bloedspoorpatroondeskundige geen uitspraak worden gedaan over welk scenario het best wordt ondersteund door het aangetroffen bloedsporenbeeld.
Naast de bloedsporen is in verschillende andere bemonsteringen van de FEG DNA aangetroffen van de verdachte [verdachte]. In geen van de bemonsteringen zijn aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van DNA van verdachte [betrokkene 2].
Van belang is daarbij op te merken dat de DNA-deskundige voor zijn evaluatie op activiteitniveau onder meer heeft aangenomen dat onder beide scenario’s de schutters geen handschoenen droegen.
Op basis van de in zijn rapport genoemde overwegingen acht de DNA-deskundige de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek
iets waarschijnlijkerwanneer het scenario van het Openbaar Ministerie waar is dan wanneer het scenario van de verdediging waar is.
Het schotrestenonderzoek op activiteitniveau (verdachte)
De schiethandenbemonstering en bemonsteringen van de kleding van de verdachte [verdachte] zijn onderzocht op de aanwezigheid van schotresten. Bij dit onderzoek zijn op de kleding van verdachte sporen aangetroffen die gelinkt zijn aan de Glock of de FEG. Omdat de schotresten uit de elf hulzen van de Glock niet te onderscheiden zijn van die uit een van de zes hulzen verschoten met de FEG zijn deze sporen niet herleidbaar naar één specifiek mechanisme (het zelf schieten of beschoten worden). Om die reden maken de resultaten van het schotrestenonderzoek geen onderscheid tussen de scenario’s.
Wie is er met de FEG beschoten?
Uit het schotrestenonderzoek blijkt dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] door één van de zes kogels uit de FEG kan zijn geraakt. Omdat er ook elf schoten met de Glock zijn gelost met een vergelijkbare schotrestensamenstelling is het ook mogelijk dat geen van de twee slachtoffers door schoten uit de FEG is geraakt. Op grond van het onderzoek is hier geen onderscheid tussen te maken.
Is het schoenspoor op foto 40 (proces-verbaal PD onderzoek Bovenstraat 136 E Rotterdam) gezet door verdachte [verdachte]?
Dit onderzoek is uitgevoerd om na te gaan of de verdachte [verdachte] tijdens of na het schieten in de keuken is geweest. Uit het onderzoek is gebleken dat het onderzochte schoenspoor niet is gezet met de schoenen van de verdachte.

3.De verklaringen van de verdachte en van [betrokkene 1]

Van de vijf mensen die zich tijdens het schietincident in het pand bevonden, hebben er twee een verklaring afgelegd, te weten de verdachte en [betrokkene 1]. De verklaringen van de verdachte enerzijds en van [betrokkene 1] anderzijds komen deels overeen maar wijken op (essentiële) onderdelen van elkaar af.
Hieronder volgt op hoofdlijnen een weergave van hun verklaringen.
3.1
De verklaring van de verdachte
De verklaring van de verdachte komt op het volgende neer.
De verdachte is door [betrokkene 2] op 15 januari 2015 benaderd om met een Mercedesbus vanuit de woning aan de Jan van Zutphenstraat in Amsterdam mee te gaan naar de Albanezen van de Bovenstraat in Rotterdam om daar 5 kilo cocaïne te kopen. De verdachte heeft in elk geval een van de twee wapens (de FEG en een ander wapen) en een deel van het geld (in totaal € 150.000,- à € 155.000,-) naar de bus meegenomen. Het andere wapen en het andere deel van het geld heeft [betrokkene 2] mee naar de bus genomen. Het geld en de wapens zijn in de bus in verborgen ruimten verstopt.
Eenmaal in Rotterdam heeft de verdachte de wapens aan [betrokkene 2] gegeven, die deze voor en achter in zijn broeksband heeft gestopt. De verdachte heeft het geld in een zwart laptoptasje gestopt en meegenomen naar het pand aan de Bovenstraat. Eenmaal in het pand aangekomen zaten de verdachte, [betrokkene 2], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] eerst in de zitkamer. Toen werd naar het geld gevraagd. Aanvankelijk heeft de verdachte het geld (met een geldtelapparaat) geteld met [slachtoffer 2]. [betrokkene 2] en [slachtoffer 1] gingen naar de keuken. Later kwam [betrokkene 1] met een tas met de drugs (via de voordeur) ook naar de woning. De drugs gaf hij aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 2] liep daarmee naar de keuken. De drugs werden daar getest, terwijl de verdachte samen met [betrokkene 1] het tellen van het geld heeft afgerond. Het te veel betaalde geld (€ 2.000,-) heeft de verdachte weggestopt. De verdachte hoorde toen een stem uit de keuken ‘oh’ roepen. Hij kon niet zien wat er in de keuken gebeurde en liep richting keuken. Hij zag een worsteling tussen [betrokkene 2] en [slachtoffer 1]. [Slachtoffer 2] stond een stap van hen verwijderd ook in de keuken. Ongeveer bij de deuropening naar de keuken is de verdachte beschoten. Hij werd eerst bij zijn neus geraakt, hij draaide zich om en is tijdens de beschieting gevallen. Hij heeft gezien dat [slachtoffer 2] op hem schoot.
Hij raakte bewusteloos en toen de verdachte weer opstond, zag hij [slachtoffer 2] ongeveer naast hem op de grond liggen.
De verdachte heeft bij de vlucht uit de woning [betrokkene 1] nog gezien in de hal naar de achterdeur. De verdachte heeft het pand als eerste verlaten. Bij een kantoortje op de Kasteelweg is hij als gevolg van zijn verwondingen in elkaar gezakt. De verdachte heeft [betrokkene 2]toen nog langs zien lopen met in elk geval een tas. [Betrokkene 2] vroeg hem of hij kogels had gekregen en liep vervolgens door.
De verdachte heeft verklaard zelf niet te hebben geschoten en wijst [betrokkene 2] aan als de schutter met de FEG.
3.2
De verklaring van [betrokkene 1]
[Betrokkene 1] is 8 keer door de politie verhoord en voor de laatste maal op 10 mei 2016 door de rechter-commissaris in Albanië.
De verklaring van [betrokkene 1] houdt in grote lijnen het volgende in.
Hij is op 15 januari 2015 in het pand aan de Bovenstraat geweest. Hij kende de broers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Hij verbleef in de nabij gelegen woning aan de Benedenstraat 14. Hij verrichtte voor [slachtoffer 1] schoonmaakklusjes in de woning aan de Bovenstraat of in de bijbehorende garage. Hij wist dat [slachtoffer 1] zich bezig hield met de handel in verdovende middelen maar zelf verkocht [betrokkene 1] geen drugs.
Hij kwam altijd pas na de deal naar de woning, om schoon te maken. Hij was op 15 januari door [slachtoffer 1] gebeld om naar de woning te komen. Het was de afspraak dat hij dan meteen kwam. Hij is naar het pand gelopen en is via de achterdeur naar binnen gegaan. Hij trof daar nog de twee kopers aan. Die bevonden zich in de keuken met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Hij heeft gezien dat [slachtoffer 1] een wapen aan de achterzijde van zijn broeksband had.
[Betrokkene 1] is op de bank in de woonkamer gaan zitten om te wachten tot hij daar in het pand kon gaan schoonmaken. Hij heeft wel geld in de woning zien liggen, maar geen geld geteld.
Hij hoorde een geluid (“Ooooohhhh”)uit de keuken. Hij heeft daar de vier mensen gezien (het hof begrijpt: naast [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ook [betrokkene 2] en de verdachte). [Slachtoffer 1] worstelde met [betrokkene 2]. Hij vermoedt dat [betrokkene 2] het wapen van [slachtoffer 1] heeft afgepakt en heeft gezien dat [betrokkene 2] met de achterzijde van het wapen in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] sloeg. [Slachtoffer 2] worstelde met de verdachte. [Betrokkene 1] stond op en is in de richting van de keuken gelopen.
Er werd geschoten. De eerste knallen kwamen uit de keuken. De verdachte werd geraakt en viel op de grond precies bij de twee treden in de deuropening van de keuken naar de zitkamer. Terwijl de verdachte viel, schoot hij – met een qua geluid ander wapen dan eerder was gebruikt - op [Betrokkene 1]. [Betrokkene 1] is gewond geraakt aan zijn arm. Hij is als eerste de woning uit gevlucht en vervolgens naar zijn woning aan de Benedenstraat gelopen. Tijdens de vlucht heeft hij de verdachte achter hem zien strompelen. De verdachte ging vervolgens de andere kant op.
In de woning aan de Benedenstraat heeft [Betrokkene 1] zijn wond verzorgd. Vervolgens heeft hij het land verlaten via België.
4. De standpunten van de procespartijen
4.1
Standpunt Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep geconcludeerd tot veroordeling van de verdachte voor het medeplegen van doodslag, gevolgd door diefstal, meermalen gepleegd, subsidiair het medeplegen van doodslag, meermalen gepleegd.
Daartoe heeft de advocaat-generaal, samengevat, het volgende aangevoerd.
Uit de onderzoeksresultaten kan de conclusie worden getrokken dat de verdachte de FEG heeft meegenomen naar de woning en daar ook meermalen met dit wapen heeft geschoten. Daarbij is van belang dat van de verdachte een relatief grote hoeveelheid DNA op het wapen is aangetroffen en van [betrokkene 2] geen enkel DNA-spoor. Op de FEG zat ook bloed van de verdachte. De verdachte kende de FEG en had dit wapen eerder vastgepakt. Het andere wapen aan de Amsterdamse kant kende hij niet. De kans om geen DNA van [betrokkene 2] op het wapen aan te treffen als [betrokkene 2] de schutter was wordt door de deskundige als klein beoordeeld. Het is voorts niet logisch dat [betrokkene 2] twee vuurwapens droeg en de verdachte geen. Het Openbaar Ministerie gaat er op basis van de onderzoeksresultaten van uit dat [betrokkene 2] niet de FEG maar de CZ 75 heeft gehanteerd. Ten slotte is van belang dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat iemand tegen hem heeft gezegd dat zijn wond is veroorzaakt door een 7.65 wapen.
Het lijkt erop dat [betrokkene 2] en de verdachte niet de intentie hebben gehad om drugs te kopen maar naar Rotterdam zijn gegaan om hun probleem, een rip op 9 januari 2015, op te lossen. Het is zeer de vraag of ze geld bij zich hadden. Er is geen geld in de woning aangetroffen, [betrokkene 1] ontkent dat er geld is geteld en de telmachine stond ‘ongebruikt’ in een kast. Uit het dossier volgt dat het om 9 kilo cocaïne ging. Daarvan is een deel, bijna 6 kilo, teruggevonden in de woning. De rest was weg.
De verklaring van de verdachte voor zover inhoudende dat hij niet in de keuken is geweest, geen vuurwapen heeft gehanteerd en met behulp van een geldmachine geld aan het tellen was, merkt het Openbaar Ministerie aan als kennelijk leugenachtig. Voor het overige dienen zijn verklaringen met grote behoedzaamheid te worden gehanteerd. De verklaringen die de verdachte heeft afgelegd nadat [betrokkene 1] had verklaard zijn te bedacht en te geconstrueerd om voor juist te worden aangenomen.
Tussen [betrokkene 2] en de verdachte was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Zij werkten al geruime tijd samen, verbleven beiden in een woning aan de Jan van Zutphenstraat te Amsterdam, hadden meermalen drugs bij de broers [slachtoffer 1] gekocht en werden op 9 januari 2015 geript. Op 15 januari 2015 hebben zij zich beiden gewapend naar Rotterdam begeven en waren samen in de keuken van het pand aan de Bovenweg in verband met drugs. Tussen [betrokkene 2] en [slachtoffer 1] ontstond een vechtpartij, waarbij werd geschoten, terwijl (nagenoeg) gelijktijdig tussen de verdachte, die [betrokkene 2] wenste te ondersteunen, en [slachtoffer 2] een worsteling ontstond, waarbij de verdachte geschoten heeft. Naar de uiterlijke verschijningsvorm staat vast dat er voorafgaand aan de schietpartij geen sprake is geweest van een gespannen situatie, een woordenwisseling of wrijving tussen [betrokkene 2] en de verdachte en de twee slachtoffers. Dat de verdachte meteen in actie kwam versterkt de overtuiging dat er sprake was van een ripdeal.
4.2
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe heeft zij, samengevat, het volgende aangevoerd.
Er is te weinig betrouwbare informatie over de aanleiding van het schieten, wie begonnen is met schieten, wanneer en in welke richting is geschoten en op welk moment de verdachte gewond is geraakt. De verklaringen van de verdachte en [betrokkene 1] staan haaks op elkaar en kunnen niet of nauwelijks aan de hand van objectieve forensische gegevens worden getoetst op consistentie of betrouwbaarheid.

5.Oordeel van het hof

Het hof komt op grond van het onderzoek op de terechtzitting tot de volgende conclusies:
5.1
Ten aanzien van de forensische bevindingen
Het bloedspoorpatroononderzoek en het schotrestenonderzoek maken geen onderscheid tussen de scenario’s. Op basis van de in zijn rapport genoemde overwegingen kan de DNA-deskundige wel iets concluderen ten aanzien van de bewijskracht van het gedane DNA-onderzoek. De DNA-deskundige acht de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek ‘iets waarschijnljker’ wanneer het scenario van het Openbaar Ministerie waar is dan wanneer het scenario van de verdediging waar is. Naar het oordeel van het hof is deze conclusie uiteindelijk niet bruikbaar voor de bewijsconstructie. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA in het kader van het IDFO – zoals onder 2.2 vermeld - zijn geëvalueerd op activiteitenniveau onder de aanname dat geen van de schutters handschoenen heeft gedragen. Deze aanname is gedaan omdat het dossier op dit punt geen informatie bevatte. Het hof acht echter zeker niet uitgesloten dat niet alleen [slachtoffer 1] (als verkoper) maar ook [betrokkene 2] (als koper) handschoenen aanhad bij het testen van de cocaïne in de keuken van het pand voorafgaande aan de schietpartij. De in het kader van het IDFO gedane aanname dat geen van de schutters handschoenen droeg, kan het hof daarom niet overnemen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de deskundige Aarts verklaard dat de resultaten opnieuw zouden moeten worden bepaald als zou blijken dat [betrokkene 2] wel handschoenen heeft gedragen. Zinvol onderzoek op dit punt kan volgens de deskundige alleen worden verricht als informatie over de handschoenen bekend is, hetgeen niet het geval is.
5.2
Ten aanzien van de verklaringen van [betrokkene 1]
[Betrokkene 1] hoorde bij de Rotterdamse kant. Zijn verklaring is dus niet die van een onpartijdige derde.
Op een aantal punten verklaart [betrokkene 1] aantoonbaar onjuist dan wel ontkent hij zaken in strijd met de waarheid.
Zo ontkent hij enige wetenschap van de door de recherche aangetroffen Blackberry-berichten van [slachtoffer 1] aan hem – zo’n twintig minuten voor het schietincident - waarin [betrokkene 1] wordt gevraagd via de voorkant naar de woning aan de Bovenstraat te komen en bepaalde pakken verdovende middelen mee te nemen. [Betrokkene 1] ontkent in zijn laatste verklaring zelfs ooit verdovende middelen in de woning te hebben gezien. Ook benadrukt hij in zijn laatste verklaring dat hij nooit gebruik heeft gemaakt van een geldtelmachine, terwijl er een foto op een aan hem toebehorende USB-stick is aangetroffen waar hij op de bank zit met grote stapels geld, een vuurwapen en een geldtelmachine. Voorts kan uit de verklaring van een buurvrouw, getuige (en meldster bij de politie) [getuige], worden afgeleid – in lijn met de eigen verklaring van de verdachte - dat [betrokkene 1] niet als eerste maar als tweede het pand uit is gevlucht.
Voorts – en dit is belangrijker – dient, gelet op de uit de foto’s in het dossier blijkende beperkte zichtlijnen vanuit de zitkamer in de richting van de keuken, de nodige terughoudendheid te worden betracht ten aanzien van het waarheidsgehalte van hetgeen daadwerkelijk door [betrokkene 1] is waargenomen.
Gelet op het voorgaande dient hetgeen [betrokkene 1] heeft verklaard over het schieten door de verdachte eveneens met behoedzaamheid te worden beoordeeld.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof daarom van oordeel dat in bewijsrechtelijke zin geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend aan de belastende verklaringen van [betrokkene 1].
5.3
Eindconclusie
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er aanvankelijk sprake lijkt te zijn geweest van een reguliere drugstransactie totdat er in de keuken een worsteling plaatsvond waarbij is geschoten. Het hof gaat ervan uit dat er in het pand in elk geval is geschoten door [betrokkene 2] enerzijds en [slachtoffer 2] anderzijds.
Dat er in het pand ook met de FEG is geschoten staat vast. De onderzoeksresultaten van het tactische onderzoek bieden onvoldoende aanknopingspunten voor de vaststelling dat ook de verdachte in het pand heeft geschoten. Ondanks al het gedane aanvullend forensische onderzoek is op grond hiervan niet – ook niet in combinatie met de tactische bevindingen – met de vereiste mate van zekerheid komen vast te staan dat het de verdachte is die met de FEG heeft geschoten. Het is goed mogelijk dat – zoals de verdachte heeft verklaard – [betrokkene 2] met de FEG heeft geschoten.
De volgende vraag die voorligt is of de verdachte toch via een medepleegconstructie schuldig kan worden geacht aan het hem tenlastegelegde.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Met inachtneming van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de resultaten van de forensische onderzoeken en de verklaringen van [betrokkene 1], leidt het hof uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
De verdachte is door [betrokkene 2] op 15 januari 2015 benaderd om met een Mercedesbus vanuit de woning aan de Jan van Zutphenstraat in Amsterdam mee te gaan naar de Albanezen van de Bovenstraat in Rotterdam om daar 5 kilo cocaïne te kopen. Samen met [betrokkene 2]heeft hij wapens en geld vanuit de woning naar de bus meegenomen en deze toen in de verborgen ruimtes in de bus verstopt. Eenmaal in Rotterdam aangekomen, heeft hij de wapens aan [betrokkene 2] gegeven. De verdachte heeft het geld voor de drugs naar het pand meegenomen. Hij heeft het geld daar met de wederpartij ([slachtoffer 2] en later [betrokkene 1]) geteld in de zitkamer. De drugs zijn door [betrokkene 1] het pand ingebracht.
De verdachte was niet betrokken bij het testen van de drugs in de keuken. Op een gegeven moment hoorde hij een opvallend geluid in de keuken. Toen hij naar de keuken liep, heeft hij gezien dat er sprake was van een worsteling. Hij is toen zelf verschillende malen beschoten, gevallen en is vervolgens het pand uitgevlucht.
Het hof trekt hieruit de volgende conclusies ten aanzien van de op de tenlastelegging vermelde feiten.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het onder 1 primair impliciet primair tenlastegelegde (moord) niet wettig en overtuigend is bewezen.
Anders dan de advocaat generaal is het hof voorts van oordeel dat de verdachte ook van het onder 1 primair impliciet subsidiair tenlastegelegde (doodslag) en het subsidiair tenlastegelegde (gekwalificeerde doodslag) dient te worden vrijgesproken. Wil er immers sprake zijn van medeplegen van al dan niet gekwalificeerde doodslag dan zal de verdachte ten minste welbewust de aanmerkelijke kans moeten hebben aanvaard dat de naar de woning meegebrachte wapens zouden worden gebruikt om (zonodig) mensen dood te schieten. Dat er tussen verdachte en [betrokkene 2] sprake was van een voorafgaand plan om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden is niet komen vast te staan en evenmin dat er sprake was van een gezamenlijk plan tot het rippen van de verkopers van de drugs waarin de reële mogelijkheid van het doden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] besloten lag. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Het staat niet vast dat er cocaïne of geld toebehorend aan [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en/of [betrokkene 1] is weggenomen (dan wel geprobeerd is weg te nemen) door [betrokkene 2] en/of de verdachte. De conclusies en aannames van het Openbaar Ministerie met betrekking tot het ontbreken van geld in het pand en het vooropgezette plan voor een ripdeal ziet het hof niet bevestigd in het dossier. Uit de omstandigheid dat na de schietpartij in het pand geen geld meer aanwezig was kan niet worden afgeleid dat dit geld er tijdens de schietpartij ook niet was. Of het geld door de uit het pand gevluchte [betrokkene 1] of [betrokkene 2] is meegenomen, is niet komen vast te staan.
Bij de doorzoeking van het pand aan de Bovenstraat zijn deels in de keuken, deels in de zitkamer, 6 pakketten met in totaal ongeveer 6 kilo cocaïne aangetroffen. Onvoldoende is komen vast te staan dat er voorafgaand aan de schietpartij meer dan deze 6 kilo cocaïne in de woning voorhanden was en dat dit meerdere vervolgens uit de woning is weggenomen.
Het voorgaande maakt dat de verdachte ook van het onder 1 meer en meest subsidiair tenlastegelegde (diefstal met geweld/afpersing de dood ten gevolge hebbend dan wel poging tot diefstal met geweld/afpersing) dient te worden vrijgesproken.
Samenvattend is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd. De verdachte dient hiervan integraal te worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan integraal vrij.
Wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk, mr. H. van den Heuvel en mr. T.B. Trotman, in bijzijn van de griffier M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 juli 2020.
Mr. H. van den Heuvel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.