ECLI:NL:GHDHA:2020:1673

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
200.277.467/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en onderzoek naar contactherstel tussen vader en kinderen

In deze zaak heeft de moeder hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin haar verzoek om het gezamenlijk gezag over de minderjarigen alleen aan haar toe te wijzen, werd afgewezen. De vader verblijft in een TBS-kliniek en heeft jarenlang contact met zijn kinderen gehad, maar dit contact is inmiddels drie jaar geleden stopgezet. De moeder stelt dat de vader geen ouderlijk gezag uitoefent en dat de communicatie tussen hen ernstig verstoord is, wat negatieve gevolgen heeft voor de ontwikkeling van de kinderen. Het hof oordeelt dat het onvoldoende geïnformeerd is om een verantwoorde beslissing te nemen en verzoekt de raad voor de kinderbescherming om een onderzoek te verrichten naar de situatie van de kinderen en de mogelijkheden voor contactherstel tussen de vader en de kinderen. De verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 2 januari 2021, waarbij het hof de raad vraagt om advies te geven over de vraag of het gezag over de kinderen alleen aan de moeder moet toekomen. De beschikking is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.277.467/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 19-8870
zaaknummer rechtbank : C/10/583897
beschikking van de meervoudige kamer van 16 september 2020
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.P.G. Rietbergen te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
thans verblijvende in de TBS-kliniek [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.C. Smit te Utrecht.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam van 19 februari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 23 april 2020 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Bij het hof zijn voorts nog de volgende stukken binnengekomen:
- een journaalbericht van 17 juli 2020 van de zijde van de vader met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de raad van 20 juli 2020, ingekomen op diezelfde datum.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 31 juli 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M.P.G. Rietbergen;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. P.C. Smit;
- de raad, vertegenwoordigd door [naam] .

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit het (op 19 juni 2019 inmiddels door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de moeder en de vader zijn - voor zover hier van belang - geboren:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 2] (hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen).
3.3
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarigen.

4.De bestreden beschikking

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder om het gezag over de minderjarigen alleen aan haar toe te wijzen, door de rechtbank afgewezen.
De omvang van het geschil
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing van de rechtbank en zij verzoekt het hof, voor zover nodig uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ouderlijk gezag over de minderjarigen te wijzigen door te bepalen dat het gezag over de voormelde minderjarigen alleen aan de moeder toekomt. Kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten van partijen
5.1
De moeder voert in haar twee grieven aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dan wel is aangetoond dat de minderjarigen klem of verloren raken en dat de rechtbank daarom ten onrechte het verzoek van de moeder tot het toebedeeld krijgen van het eenhoofdig gezag heeft afgewezen.
5.2
Door de moeder is onder meer het volgende aangevoerd. De minderjarigen zijn nog klein. Voor de verzorging en de opvoeding zijn de minderjarigen, vanwege het verblijf van de vader in een Tbs-kliniek, volledig aangewezen op hun moeder. De vader oefent al lange tijd feitelijk zijn ouderlijk gezag niet uit. Daarnaast heeft de vader geweigerd zijn toestemming te verlenen voor het aanvragen van paspoorten van de minderjarigen. Hoewel de moeder pogingen heeft gedaan om de communicatie te verbeteren en om contact te houden, is de communicatie tussen de ouders nihil. Het is voor de moeder onmogelijk om met de vader te overleggen, hetgeen mede voortkomt uit angst en zorgen voor de situatie van de minderjarigen nu blijkt dat de vader sinds korte tijd verblijft in een kliniek dichtbij het huis van de moeder en de minderjarigen. De vader heeft de moeder bedreigd en de moeder heeft angst dat de vader de minderjarigen zomaar kan meenemen. Daarbij komt dat de moeder afhankelijk is van toestemming van de vader voor zaken als medische behandelingen van de minderjarigen en schoolkeuzes. De gehele situatie zorgt voor enorme spanningen bij de moeder en heeft een zodanig negatieve invloed op de ontwikkeling van de minderjarigen, dat zij klem en verloren raken tussen hun ouders.
5.3
De vader heeft ter zitting het navolgende aangevoerd. De vader betwist dat er juridische gronden aanwezig zijn voor het toekennen van eenhoofdig gezag aan de moeder. De minderjarigen zijn in de Tbs-kliniek verwekt. Hoewel er in het begin wekelijks contact was tussen de vader en de minderjarigen, waarbij zij soms tweemaal per week bij hem in de kliniek bleven overnachten, heeft de vader de minderjarigen inmiddels drie jaar niet meer gezien. De vader betwist dat hij geen toestemming verleent voor hetgeen de moeder met de minderjarigen wil ondernemen, voor reizen naar het buitenland en voor medische problemen. De vader betwist voorts dat hij de moeder heeft bedreigd. De moeder komt haar eerdere toezegging, dat zij de minderjarigen in het kader van de omgangsregeling naar de kliniek zal brengen, niet na evenals de op haar rustende informatieverplichting.
5.4
De raad heeft ter zitting het volgende aangevoerd. Tot op heden is er nog geen reden gezien om een onderzoek te gelasten naar de vraag of eenhoofdig gezag aan de moeder zou moeten toekomen. Het ontbreken van een goede communicatie is onvoldoende voor het toewijzen van eenhoofdig gezag aan de moeder. De minderjarigen zijn verwekt gedurende de Tbs-periode en er bestond een structurele omgangsregeling die drie jaar geleden is gestopt. Uit de stukken in het dossier kan de raad niet opmaken dat de vader het gezag verstoort.
Het oordeel van het hof
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat partijen er niet in slagen om op constructieve wijze invulling te geven aan het gezamenlijk gezag. Het hof is voldoende gebleken dat de communicatie tussen partijen ernstig is verstoord. Hoewel de vader, zoals hij ter zitting heeft aangegeven, in een eerder stadium mediation heeft voorgesteld om eventuele angsten die de moeder voor hem heeft bespreekbaar te maken, is hieraan geen gevolg gegeven. De vader heeft tot drie jaar geleden, terwijl hij in een Tbs-kliniek verbleef, een structurele omgangsregeling met de minderjarigen gehad en een duidelijke vaderrol vervuld. Het is voor het hof onduidelijk gebleven wat destijds de aanleiding is geweest voor de moeder om deze regeling eenzijdig stop te zetten.
5.6
Het hof acht zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd om een verantwoorde beslissing omtrent het gezag te nemen. Het hof ziet daarom aanleiding een raadsonderzoek te gelasten, waarbij aan de raad de opdracht zal worden gegeven onderzoek te verrichten en advies te geven ten aanzien van de vraag of er sprake is van een situatie die er toe dient te leiden dat het gezag over de minderjarigen voortaan alleen aan de moeder toekomt en waarbij rekening wordt gehouden met de feitelijke omstandigheden waarin de vader nu verkeert qua (on)mogelijkheden gelet op zijn verblijf in de Tbs-kliniek. Voorts acht het hof het noodzakelijk dat de raad onderzoekt of contactherstel tussen de vader en de minderjarigen mogelijk is en hoe dit kan worden vormgegeven.
5.7
De raad dient het onderzoek te verrichten tegen de achtergrond van het bepaalde in artikel 1:251a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek:
De rechter kan na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.8
Het hof gaat ervan uit dat zowel de moeder als de vader de door de raad voor het advies noodzakelijk geachte informatie zullen verstrekken.
5.9
Teneinde de raad in de gelegenheid te stellen het onderzoek uit te voeren, zal het hof de verdere behandeling pro forma aanhouden tot 2 januari 2021. Het hof zal zo nodig op een nadere terechtzitting het rapport van de raad met partijen en de raad bespreken.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
verzoekt de raad om een onderzoek te verrichten als hierboven overwogen in de rechtsoverwegingen 5.6 en 5.7 en daarover te rapporteren en te adviseren;
houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot 2 januari 2021 pro forma;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing ter zake van het gezag en de proceskosten aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, A. Zonneveld en J.B. Backhuijs, bijgestaan door mr. A.M. Sipkes-Kerkman als griffier en is op 16 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.