Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 6 oktober 2020
[appellant],
Bouwbedrijf [naam bouwbedrijf] B.V.,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
“de eigenaar van voornoemd perceel, alsmede de aannemer verklaren zich met bovengenoemde op- en aanmerkingen akkoord en hebben geen verdere gebreken geconstateerd.”
Grief Iis gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de vordering in reconventie buiten beschouwing moet worden gelaten. Met
grief IIkomen [appellant] c.s. op tegen het oordeel van de rechtbank dat er op 7 september 2018 een oplevering heeft plaatsgevonden. Met
grief IIIvoeren [appellant] c.s. aan dat er onjuist is gefactureerd, dat er onvoldoende rekening is gehouden met minderwerk en dat er wel degelijk stelposten zijn opgevoerd.
Grief IV(abusievelijk grief VI genummerd) komt op tegen het oordeel dat de werkzaamheden op tijd zijn opgeleverd.
Grief Vis gericht tegen het oordeel over het meerwerk en
grief VItegen de veroordeling als zodanig.
“opneming van werk morgenmiddag…niet direct een oplevering.”
volgens [appellant] c.s.(het rapport vermeldt regelmatig “uit informatie van de opdrachtgever”) niet of niet volledig zijn uitgevoerd. Niet duidelijk wordt gemaakt waarom een bepaald onderdeel niet is uitgevoerd en of daarmee het aangenomen werk uiteindelijk niet is opgeleverd. Met de vaststellingen in het rapport is daarom, mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen over de aard van het werk en de overeenkomst, niet gezegd dat er sprake is van minderwerk dat voor verrekening in aanmerking komt. Zoals hiervoor reeds is overwogen leidt immers niet iedere wijziging in het werk tot de conclusie dat sprake is van minderwerk. De enkele verwijzing naar het rapport van Technoconsult is daarom niet voldoende voor de conclusie dat er op de vordering van [naam bouwbedrijf] een bedrag in mindering moet worden gebracht.
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 augustus 2019;
- wijst het in hoger beroep gevorderde af;
- veroordeelt [appellant] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [naam bouwbedrijf] tot op heden begroot op € 2.020,- aan verschotten en € 1.391,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.