Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 15 december 2020 (bij vervroeging)
[appellant] ,
1. [geïntimeerde 1] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
3. [geïntimeerde 3] ,
Waar gaat deze zaak over
Het verloop van de procedure in hoger beroep
Beoordeling van het hoger beroep
Naar aanleiding van de door ons verzamelde gegevens is ons, verbalisanten, het volgende gebleken:
Beide schepen waren in de afvaart. Het snelheidsverschil bedroeg ongeveer 4 à 4,5 Km/h
Het oplopen vangt aan voordat beide vaartuigen de “Vossemeerse brug” hebben gepasseerd. Tijdens de oploopmanoeuvre en passage van de genoemde brug, vaart de [schip 2] vrijwel in het midden van het vaarwater. Dit is niet nodig met betrekking tot de onderdoorvaartopening van de brug. (…)
De [schip 1] heeft de [schip 2] opgeroepen en meegedeeld dat zij de [schip 2] aan bakboord gaat oplopen.
Tijdens de oploopmanoeuvre vaart de [schip 1] op het gedeelte voor de tegemoetkomende vaart (…).
Op dat moment ligt de [schip 1] recht in lijn van het tegemoetkomende schip [schip 4] (…)
Gezien de diepte van het vaarwater, was het voor de [schip 2] mogelijk geweest verder aan stuurboord te gaan varen.
Tijdens het oplopen moet de [schip 4] voor de [schip 1] zichtbaar zijn geweest, visueel en op de elektronische kaart. Informatie afkomstig van haar elektronische kaart bevestigt dit ook.
(…)
De wind was vrij matig, kracht 3 Beaufort en kwam ongeveer 45 graden over stuurboordboeg in. Het vermeende effect van de [schip 2] , dat ze ruimte geeft aan de [schip 1] , blijkt niet uit de informatie afkomstig van de elektronische kaarten. Ze blijft nagenoeg in het midden van het vaarwater varen.
De [schip 4] kan slechts een weinig naar stuurboord uitwijken en doet dat ook. De [schip 1] , ondanks het uitwijken van de [schip 4] , moet naar stuurboord om een kop-op-kop aanvaring te voorkomen (…).
Op het moment dat het achterschip van de [schip 1] ter hoogte is van het voorschip van de [schip 2] , gaat de [schip 1] plotseling sterk stuurboord uit. Vermoedelijk is dat het moment van de aanraking van beide schepen geweest (…).
De [schip 2] heeft ten tijde van het begin van de oploopmanoeuvre tot juist voor de aanvaring een snelheid gevaren tussen ongeveer 13,0 km/h en 14,8 km/h De snelheid van de [schip 2] is tijdens de oploopmanoeuvre iets vermeerderd; zijnde ongeveer 1,5 km/. Deze snelheidsvermeerdering kan het gevolg zijn van zuiging tussen beide vaartuigen.
De snelheid van de [schip 1] blijft gedurende het oplopen ongeveer 18,5 km/u.
Net voor, of op het moment van de aanvaring, loopt de snelheid van beide schepen sterk terug.”
€ 8.678,60
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 november 2018;
- veroordeelt [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s. begroot op € 1.684,- aan verschotten, € 9.483,- aan salaris voor de advocaat en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82,--, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen.
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.