ECLI:NL:GHDHA:2020:2432

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
2200037720
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G. Knobbout
  • T.J. Sleeswijk Visser
  • J.A.W. van 't Westeinde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende zorg voor gevaarlijk huisdier leidt tot letsel bij slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte werd beschuldigd van het onvoldoende zorg dragen voor een gevaarlijk huisdier, in dit geval zijn hond, die eerder al een bezoeker had gebeten. De verdachte had zijn hond, een kruising tussen een Pitbull en een Stafford, zonder muilkorf en onvoldoende onder controle gelaten, wat leidde tot een bijtincident waarbij het slachtoffer ernstig letsel opliep. Het hof oordeelde dat de verdachte niet voldoende zorg had betracht om het bijtincident te voorkomen, maar sprak hem vrij van de primair tenlastegelegde schuld. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan het subsidiair tenlastegelegde en kreeg een taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke hechtenis van 2 maanden opgelegd. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 20.000,- toegewezen, ter compensatie van de immateriële schade die het slachtoffer had geleden door de bijtincidenten. Het hof overwoog dat de verdachte zich bewust was van het gevaar dat zijn hond vormde en dat hij onvoldoende maatregelen had genomen om dit te voorkomen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van huisdiereigenaren om ervoor te zorgen dat hun dieren geen schade toebrengen aan anderen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000377-20
Parketnummer: 10-108952-18
Datum uitspraak: 10 december 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 januari 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot hechtenis voor de duur van 12 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en onder de bijzondere voorwaarde, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1. primair
hij, op of omstreeks 24 december 2016 te Hoek van Holland grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig en/of onnadenkend de onder zijn, verdachte, gezag staande hond (zijnde een kruising tussen Pitbull en een Stafford) onvoldoende onder controle heeft gehad/gehouden, waardoor zijn hond tegen [slachtoffer] is opgesprongen en/of haar heeft aangevallen waardoor [slachtoffer] is gevallen en/of vervolgens in haar rechterarm is gebeten en/of vervolgens is meegesleurd in zijn, verdachte ¿s woning en/of in haar linkerarm werd gebeten en/of meermalen in haar arm(en) werd gebeten en/of in haar rechterbeen werd gebeten, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere grote bijtwonden aan de rechter onderarm, slagaderletsel en gecompliceerde spaakbeen breuk, bijtwonden aan de linkeronderarm en hand met peesletsel aan de hand en een breuk van de pols, meerdere diepe bijtwonden in het rechterbeen tot in de spieren, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van [slachtoffer] is ontstaan
2.
subsidiair
hij op of omstreeks 24 december 2016 te Hoek van Holland, geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, te weten een hond (zijnde een kruising tussen Pitbull en een Stafford), immers heeft hij, verdachte, voornoemd dier onaangelijnd en/of zonder halsband en/of zonder muilkorf los laten lopen en/of onvoldoende aangeroepen en/of weggetrokken, waardoor onvoldoende controle en/of toezicht over die hond mogelijk was, ten gevolge waarvan die hond een persoon, te weten, [slachtoffer], in haar arm(en) en/of haar rechterbeen heeft gebeten, terwijl verdachte wist dat voornoemde hond eerder een andere persoon had aangevallen en/of gebeten.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld voor het primair tenlastegelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar en onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd geen hond(en) zal hebben/houden. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 20.000,- en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag zal opleggen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak primair tenlastegelegde
Het hof stelt vast dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep is gebleken dat de door verdachte gehouden hond Kaj, aangeefster meerdere malen heeft gebeten in haar armen en haar rechterbeen en dat aangeefster daardoor zeer ernstige letsels heeft opgelopen.
Verdachte was op 24 december 2016 reeds enige tijd eigenaar van zijn hond Kaj, een kruising tussen een Pitbull en een Stafford. Hij liet de hond buiten steeds gemuilkorfd rondlopen, omdat deze andere honden beet en verdachte de hond daar niet vanaf kon houden middels commando’s. Verdachte was aanwezig bij een eerder bijtincident in zijn woning, waarbij een bezoeker was gebeten die in een ruzie was verwikkeld.
Aangeefster was zelf de woning van verdachte binnen gegaan en op enig moment is een discussie ontstaan tussen verdachte en aangeefster. Aangeefster maakte daarbij drukke bewegingen, aldus verdachte. Hij heeft op dat moment geen extra voorzorgsmaatregelen getroffen om zijn hond onder controle te nemen en te houden, zoals het vastpakken van de hond of het naar een andere ruimte brengen van de hond. Hij heeft enkel aan aangeefster gevraagd of zij weg wilde gaan. Niet is gebleken dat hij aangeefster heeft gewaarschuwd voor mogelijk gevaarlijk gedrag van de hond. Op enig moment is de hond aangeefster gaan bijten.
Nadat de hond was begonnen met aangeefster te bijten, luisterde deze niet naar commando’s van verdachte en evenmin lukte het verdachte om de hond van aangeefster af te krijgen. Op enig moment is hij zelf naar buiten gegaan omdat hij geen lucht meer kreeg. Aangeefster werd toen nog steeds gebeten door de hond.
De vraag of het aan verdachtes schuld, als bedoeld in artikel 308 WvSr te wijten is dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, beantwoordt het hof ontkennend.
Daartoe overweegt het hof als volgt.
Onder schuld als delictsbestanddeel wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan. Of sprake is van dergelijke schuld in de zin van art. 308 Sr wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Verdachte heeft in onderhavig geval naar het oordeel van het hof onvoldoende zorg betracht om een bijtincident te voorkomen, maar zijn gedragingen waren niet
dusdanig dat daarmee sprake was van schuld als bedoeld in artikel 308 WvSr. Daarbij weegt het hof mee dat er eerder in de woning van verdachte uitsluitend in een
conflictsituatieeen bijtincident was voorgevallen, er geen sprake was van een conflictsituatie met aangeefster en dat er regelmatig onaangekondigd bezoekers in de woning kwamen waarbij geen sprake was van gevaarlijk gedrag door de hond, alsmede dat verdachte aangeefster heeft verzocht de woning te verlaten.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging subsidiair tenlastegelegde
Met betrekking tot het oordeel dat verdachte onvoldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, als bedoeld in artikel 425 WvSr, overweegt het hof als volgt.
Als eigenaar van een hond draagt verdachte verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat zijn hond geen schade kan toebrengen aan anderen. Verdachte wist dat zijn hond gevaarlijk was, nu de hond reeds eerder in zijn woning een bezoeker had gebeten en regelmatig bijtgedrag vertoonde naar andere honden. Gelet daarop lag het op de weg van verdachte om er alles aan te doen om er voor te zorgen dat hij zijn hond te allen tijde tijdig onder controle zou hebben en houden. Daarbij was verdachte zich ervan bewust dat zijn hond niet altijd naar zijn commando’s luisterde en dus niet onder controle was, zodat extra voorzichtigheid geboden was. Zeker nu deze bezoekster volgens verdachte druk gedrag vertoonde en de hond op dat moment geen muilkorf droeg.
Nu verdachte zijn hond in dit geval onvoldoende heeft aangeroepen en weggetrokken en daardoor onvoldoende controle over de hond had, ten gevolge waarvoor aangeefster is gebeten, acht het hof het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 december 2016 te Hoek van Holland, geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, te weten een hond (zijnde een kruising tussen Pitbull en een Stafford), immers heeft hij, verdachte, voornoemd dier zonder muilkorf los laten lopen en onvoldoende aangeroepen en weggetrokken, waardoor onvoldoende controle over die hond mogelijk was, ten gevolge waarvan die hond een persoon, te weten, [slachtoffer], in haar armen en haar rechterbeen heeft gebeten, terwijl verdachte wist dat voornoemde hond eerder een andere persoon had aangevallen en gebeten.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
onvoldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onvoldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, te weten zijn hond. De aangeefster heeft daarbij zeer ernstig lichamelijk letsel opgelopen, waaronder diepe en ernstige bijtverwondingen, een botbreuk en blijvend letsel aan haar armen en been. Los van deze fysieke schade, heeft de aangeefster tevens ernstige psychische schade opgelopen. Voor de aangeefster is het gebeuren zeer schokkend en traumatisch geweest.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof ziet geen aanleiding een bijzondere voorwaarde op te leggen inhoudende dat verdachte gedurende de proeftijd geen hond(en) zal hebben of houden, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, aangezien het inmiddels bijna vier jaar geleden is dat het onderhavige feit heeft plaatsgevonden, verdachte al langere tijd een nieuwe hond heeft en niet is gebleken dat die hond gevaarlijk gedrag vertoont of bij incidenten betrokken is geweest.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur alsmede een geheel voorwaardelijke hechtenis van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte subsidiair tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 993.773,48.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 20.000,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 20.000,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 20.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het [slachtoffer].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 425 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.

Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) maanden.

Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.000,00 (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
135(honderdvijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout,
mr. T.J. Sleeswijk Visser en mr. J.A.W. van 't Westeinde, in bijzijn van de griffier mr. E.G. Ouwens.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 december 2020.
mr. T.J. Sleeswijk Visser en mr. J.A.W. van ’t Westeinde zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.