ECLI:NL:GHDHA:2020:2658

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
22-001212-20
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag inzake diefstal en woninginbraak

Op 24 december 2020 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Marokko in 1986 en thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 105 dagen voor diefstal en woninginbraak. Het hof heeft het hoger beroep behandeld en de vordering van de advocaat-generaal gehoord. De verdachte was in hoger beroep gegaan tegen de veroordeling voor de diefstal van goederen uit een auto en de woninginbraak die op 13 november 2018 had plaatsgevonden.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een bodywarmer, een ING-pas, een DSW-pas en andere goederen, en aan de woninginbraak waarbij zijn DNA op de gebruikte steen is aangetroffen. Het hof heeft het verweer van de raadsman van de verdachte verworpen, die stelde dat het DNA niet bewijs van schuld was. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en de gevangenisstraf van 105 dagen bevestigd, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft ook geconstateerd dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar heeft besloten hieraan geen verdere consequenties te verbinden.

De uitspraak van het hof benadrukt de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers van de diefstal en inbraak. De verdachte heeft eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat meegewogen is in de strafmotivering. Het hof heeft de gevangenisstraf als een passende sanctie beschouwd, gezien de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001212-20
Parketnummers: 09-017543-20 en 09-203778-17
Datum uitspraak: 24 december 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 23 april 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1986,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het bij dagvaarding I (met parketnummer 09-017543-20) onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het bij dagvaarding I onder 2 en dagvaarding II (met parketnummer 09-203778-17) primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 105 dagen, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Blijkens de akte instellen rechtsmiddel d.d. 1 mei 2020 is het namens de verdachte ingestelde hoger beroep niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing tot vrijspraak ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 1 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
Dagvaarding I:
2.
hij op of omstreeks 13 november 2018 te Delft drie laptops en/of een fiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Dagvaarding II:
hij op of omstreeks 14 oktober 2017 te Delft met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een auto (merk Opel, type Insignia)(geparkeerd staande op of nabij de [straat]) heeft weggenomen een bodywarmer, met daarin een portemonnee (inhoudende diverse bankpassen, waarondere een ING pas en/of eemn DSW pas en/of een neptand en/of een of meer visitekaartje(s)) en/of een mobiele telefoon (merk Samsung, type Note 4) en/of een UTP stripper en/of een of meer sleutelbos(sen) en/of een autokrik en/of een bordspel en/of een enveloppe (met opschrift Mama's kindje) en/of een houten sleutelhanger, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 oktober 2017 te Delft, een goed te weten een ING pas en/of een DSW zorgpas en/of een visitekaartje en/of een neptand heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkewijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 2 en het bij dagvaarding II primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Dagvaarding I:
2.
hij op
of omstreeks13 november 2018 te Delft drie laptops en
/ofeen fiets,
in elk geval enig goed, datdiegeheel of ten deleaan een ander toebehoorde
n, te weten aan [slachtoffer1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft
en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebrachtdoor middel van braak
en/of verbreking;
Dagvaarding II:
hij op
of omstreeks14 oktober 2017 te Delft met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een auto (merk Opel, type Insignia)(geparkeerd staande op of nabij de Glenn Millerstraat) heeft weggenomen
een bodywarmer, met daarin een portemonnee (inhoudende diverse bankpassen, waarondereeen ING pas en
/ofee
mn DSW pas en
/ofeen neptand en
/ofeen
of meervisitekaartje
(s)) en/of een mobiele telefoon (merk Samsung, type Note 4) en/of een UTP stripper en/of een of meer sleutelbos(sen) en/of een autokrik en/of een bordspel en/of een enveloppe (met opschrift Mama's kindje) en/of een houten sleutelhanger, in elk geval enig goed,
geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer2]
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Gevoerd verweer
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de bij dagvaarding 1, onder 2, tenlastegelegde woninginbraak. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het aantreffen van verdachtes DNA op de bij de inbraak gebruikte steen niet betekent dat de verdachte de dader van de tenlastegelegde inbraak is. De verdachte bevond zich namelijk regelmatig in de omgeving van de desbetreffende woning, zodat zijn DNA bij een andere gelegenheid op de steen terecht kan zijn gekomen, waarna de steen door een onbekende derde voor de inbraak kan zijn gebruikt, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op 13 november 2018 heeft een inbraak plaatsgevonden in de woning gelegen aan de [adres] te Delft. Tijdens het forensisch onderzoek is de steen waarmee het raam van de achterdeur was ingegooid in de woning aangetroffen, met daarop DNA dat met een zeer hoge mate van waarschijnlijkheid afkomstig is van de verdachte. Ook is aan de buitenzijde van de woning, te weten op het glas van het raam naast de achterdeur, ter hoogte van het slot, een vingerafdruk van de verdachte aangetroffen. Gelet op deze combinatie van sporen is het hof van oordeel dat de beide aangetroffen sporen als dadersporen moeten worden aangemerkt. Het hiervóór vermelde namens de verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario met betrekking tot het op de steen aangetroffen DNA-materiaal acht het hof dan ook niet aannemelijk geworden.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bij dagvaarding I onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het bij dagvaarding II bewezenverklaarde levert op:

diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak en aan diefstal van verschillende goederen in/uit een auto. Door op deze manier te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van anderen. Diefstal is een ergerlijk feit dat naast overlast doorgaans ook financiële schade voor de benadeelden met zich brengt.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 105 dagen, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden sanctie vormt.
Ambtshalve stelt het hof tot slot vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechter van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), nu de behandeling van de zaak in eerste aanleg niet heeft plaatsgevonden binnen een periode van 24 maanden. Gelet echter op de geringe mate van overschrijding en de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep, zal het hof met de enkele constatering van die overschrijding volstaan en daaraan geen verdere consequenties verbinden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 2 en het bij dagvaarding II primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bij dagvaarding I onder 2 en het bij dagvaarding II primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
105 (honderdvijf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout, mr. W.M. Limborgh en J.A.W. van 't Westeinde, in bijzijn van de griffier mr. W. Jansen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 december 2020.
mr. W.M. Limborgh is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.