ECLI:NL:GHDHA:2020:2871

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
22-001028-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor opzetheling van een gestolen auto

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 maart 2019. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van twee tenlastegelegde feiten en veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voor het derde feit. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij ook de vrijspraken aanvecht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraken, conform artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft vervolgens de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit, opzetheling van een gestolen auto, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De verdachte had in de nacht van 23 op 24 oktober 2015 een BMW, die kort daarvoor was gestolen, in zijn bezit. De verdachte verklaarde dat hij de auto had gekregen van een medeverdachte, maar het hof oordeelde dat hij op het moment van verwerving wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Gezien zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, werd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd. Het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001028-19
Parketnummer: 10-650062-16
Datum uitspraak: 12 oktober 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 maart 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 en 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 23 oktober 2015 tot en met 24 oktober 2015 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk/type BMW 3 serie met kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een valse en/of vervalste (auto)sleutel (tot welk gebruik hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren);
1. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 23 oktober 2015 tot en met 29 oktober 2015 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland, en/of Rotterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een personenauto (merk/type BMW 3 serie met kenteken [kenteken]), heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Nu dit oordeel overeenstemt met het standpunt van de advocaat-generaal en de verdediging zal het niet nader worden gemotiveerd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.subsidiair
hij
in of omstreeks de periode van 23 oktober 2015 tot en metop29 oktober 2015 te
Bergschenhoek, gemeente Lansingerland, en/ofRotterdam
, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,een goed, te weten een personenauto (merk/type BMW 3 serie met kenteken [kenteken]),
heeft verworven en/ofheeft voorhanden gehad
en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van
de verwerving ofhet voorhanden krijgen van dat goed wist
, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden,dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, nu de verdachte – kort en zakelijk weergegeven – ten tijde van het voorhanden krijgen van de auto niet wist en ook niet redelijkerwijs kon vermoeden dat de auto van diefstal afkomstig was.
Op basis van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de inhoud van de nog te bespreken camerabeelden en de door de verdachte afgelegde verklaring ter terechtzitting in hoger beroep, kan van het volgende worden uitgegaan.
In de nacht van 23 op 24 oktober 2015 werd te Bergschenhoek de BMW (kenteken: [kenteken]) van de heer [slachtoffer] gestolen. Hij is nog in het bezit van alle autosleutels. Op 26 oktober 2015 treffen verbalisanten deze auto aan te Rotterdam. Het valt hen op dat deze niet is afgesloten. Een peilbaken en camera worden geplaatst. Op 29 oktober 2015, na eerder door iemand te zijn verplaatst, staat de auto inmiddels geparkeerd aan de Hondsdijksestraat te Rotterdam.
Op camerabeelden is vervolgens te zien dat de verdachte die dag omstreeks 20.50 uur bij de auto in beeld komt. Het is donker. Hij loopt richting de auto. Kijkt bij het bestuurdersportier een paar keer om zich heen en trekt een handschoen aan. Hij stapt in. Het lijkt er sterk op dat de auto (nog steeds) niet was afgesloten: op de haarscherpe beelden is niet te zien dat hij een sleutel in zijn hand heeft, hij is bijvoorbeeld ook niet even bezig met het (fysiek) ontsluiten van de auto alvorens in te stappen. Indien hij de auto al op afstand middels een –logischerwijze- valse sleutel (alle autosleutels waren immers nog in bezit bij de eigenaar) zou hebben ontgrendeld, zouden –dit mag als een feit van algemene bekendheid worden aangenomen- lichtsignalen te zien zijn geweest. Dat was echter niet het geval. Eenmaal zittend in de auto ontsteken al spoedig de koplampen en rijdt hij weg.
Het hof is van oordeel dat reeds naar deze geschetste uiterlijke verschijningsvorm het er voor mag worden gehouden dat de verdachte wist dat de auto gestolen was op het moment dat hij deze in bezit nam.
De juistheid van dat oordeel wordt gesterkt door hetgeen -maar ook de wijze waarop- de verdachte heeft verklaard. Feiten en omstandigheden die zouden kunnen duiden op enige goede trouw in deze ontbreken.
Eerst ter terechtzitting in hoger beroep geeft hij toe dat hij de man op de beelden is. Hij verklaart dat hij bij de auto was afgezet door medeverdachte [medeverdachte] met het verzoek om deze even ergens naar toe te brengen. Ze kennen elkaar al lang, en hij weet dat [medeverdachte] al vaker met justitie in aanraking is geweest. Ook na veel doorvragen kan of wil de verdachte geen verdere duidelijkheid verschaffen. Hij weet niet (meer) waarom dit verzoek aan hem werd gedaan, hij weet ook niet wie de eigenaar van de auto was en hij weet ook niet (meer) waar –ook niet bij benadering- hij de auto uiteindelijk naar toe moest brengen. Wel weet hij nog dat hij na afloop de autosleutel aan [medeverdachte] retour heeft gegeven die kennelijk op hem bij de afleverplek stond te wachten.
Het subsidiaire aan de verdachte verweten feit, opzetheling, kan aldus bewezen worden verklaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:

opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een auto.
Het hof heeft bij de beraadslaging acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. F.W. van Lottum en mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, in bijzijn van de griffier mr. N. van Burgsteden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 oktober 2020.
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.