Het wrakingsverzoek
5. Abo heeft ter onderbouwing van het verzoek tot wraking - samengevat - het volgende aangevoerd.
6. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 oktober 2019 is gebleken van feiten en omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat dat de Raadsheren jegens Abo en/of haar standpunten in de hoofdzaak een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij Abo bestaande vrees daaromtrent gerechtvaardigd is.
7. Abo heeft de volgende feiten en/omstandigheden gesteld waaruit volgens haar vooringenomenheid dan wel de vrees voor partijdigheid van de Raadsheren kan worden afgeleid:
( i) Na voordracht door partijen van de pleitnota's merkte mr. [raadsheer 2] namens het hof op dat er sprake zou zijn van 'oneerlijk spel', aangezien Abo geen inhoudelijk verweer had gevoerd in de arbitrageprocedure en vervolgens in Nederland verweer voerde tegen een verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis. Mr. [raadsheer 2] sprak gedurende de mondelinge behandeling ook herhaaldelijk van een 'verkapt hoger beroep' in meer algemene zin, waarbij de overige raadsheren van instemming blijk gaven. Ondanks dat van de kant van Abo is gewezen op wettelijke bepalingen over rechtsverwerking, die in de hoofdzaak niet aan de orde zijn, leek dit het gevoel van verontwaardiging bij de raadsheren niet weg te nemen.
( ii) Mr. [raadsheer 2] heeft voorts zeer stellig opgemerkt dat het beroep van Abo op de weigeringsgrond van een schending van de openbare orde voor het eerst op de mondelinge behandeling werd gevoerd en dat dit 'dit niet is toegestaan'. Aan de kant van Abo is vervolgens gewezen op haar stellingen in dit verband, die in het verweerschrift waren opgenomen.
( iii) Tijdens de mondelinge behandeling bleek ook dat de Raadsheren niet, althans niet voldoende, kennis hadden genomen van het verweerschrift van Abo. Zo stelde mr. [raadsheer 3] een vraag over de mogelijkheid van partiële erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis, welke mogelijkheid door Abo reeds in het verweerschrift was aangevoerd. Hetzelfde geldt voor de stelling van Abo ten aanzien van derden die - net als [verzoeker hoofdzaak] c.s. - rechten hebben verkregen uit hoofde van de Booking Agreement, maar daar onbetwist geen partij bij zijn geworden. Die notie was geheel nieuw voor mr. [raadsheer 3] , wat ook bleek uit zijn vraag over de verzekering die overeenkomstig de Booking Agreement mede ten gunste van [verzoeker hoofdzaak] moest worden afgesloten en de conclusie die hij daaruit leek te trekken (namelijk dat [verzoeker hoofdzaak] partij is bij de Booking Agreement).
( iv) Nadat aan de kant van Abo ontkennend was geantwoord op de vraag of door Abo al (een deel) van de schadevergoeding was uitbetaald aan [verzoeker hoofdzaak] c.s., merkte mr. [raadsheer 2] op dat het een 'kwestie van fatsoen' zou zijn om 'gewoon een substantieel deel van het op grond van het arbitraal vonnis verschuldigde bedrag uit te betalen'. Dit terwijl Abo zich verzet tegen erkenning en tenvoerlegging in Nederland van het gehele arbitrale vonnis.
( v) Mr. [raadsheer 3] heeft gedurende de mondelinge behandeling tot twee keer toe een argument aangedragen dat in het voordeel was van [verzoeker hoofdzaak] c.s., zonder dat die argumenten door [verzoeker hoofdzaak] c.s. zelf waren aangevoerd. Zo heeft mr. [raadsheer 3] opgemerkt dat de arbiter in het vonnis heeft verwezen naar eerdere contracten tussen partijen en dat daar door beide partijen niet naar is verwezen, hetgeen 'vooral van Abo onbegrijpelijk' zou zijn. Op het initiële antwoord van Abo reageerde mr. [raadsheer 3] dat dit voor hem 'niet voldoende' was. Later vroeg mr. [raadsheer 3] of de verzekering door Abo ook ten behoeve van [verzoeker hoofdzaak] zelf was afgesloten. Toen aan de kant van Abo werd aangegeven dit niet direct te weten, en ook [verzoeker hoofdzaak] c.s. aangaf hier niet zeker van te zijn, verwezen zowel mr. [raadsheer 3] als mr. [raadsheer 1] naar artikel 16 van de Booking Agreement, waaruit volgens mr. [raadsheer 3] zou volgen dat dit het geval was (hetgeen overigens door Abo wordt betwist).
( vi) Op vrijwel alle antwoorden van Abo op vragen van het hof werd - al dan niet expliciet door de Raadsheren met misprijzen gereageerd. Zo werd op het antwoord van Abo op de vraag naar voorbeelden in de rechtspraak waarin een immateriële schadevergoeding strijd met de openbare orde opleverde, door mr. [raadsheer 2] gereageerd met 'mwah, nou, kun je vinden'.
( vii) Vragen ten aanzien van juridische punten zijn door de Raadsheren uitsluitend aan Abo gesteld. [verzoeker hoofdzaak] c.s. is geen enkele keer bevraagd omtrent het desbetreffende juridische punt. Dit wekt de indruk dat het oordeel van de Raadsheren op die punten reeds vaststond. Ook meer algemeen werd [verzoeker hoofdzaak] c.s. aanmerkelijk welwillender behandeld. Zo kregen zij uitdrukkelijk de ruimte om de voorgeschreven pleittijd te overschrijden.
( viii) Mr. [raadsheer 1] vertoonde gedurende de zitting een grote persoonlijke emotionele en morele betrokkenheid bij (het welzijn van) [verzoeker hoofdzaak] . Zo kreeg hij de gelegenheid uiteen te zetten 'hoe het nu met hem ging'. Dit terwijl de zaak gaat om de beoordeling van een verzoek om tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis en niet om een inhoudelijke beoordeling van het geschil. Aan het einde van de mondelinge behandeling kreeg [verzoeker hoofdzaak] ook van mr. [raadsheer 1] 'het laatste woord', waarna zij zichtbaar emotioneel werd en moest vechten tegen de tranen. Zij vergat vervolgens Abo, als verweerder, het daadwerkelijke laatste woord te geven en moest daaraan worden herinnerd door mr. [raadsheer 2] .