ECLI:NL:GHDHA:2020:330

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
22-002662-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak na beroep op noodweer in mishandelingszaak te Almere

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 200,00, subsidiair 4 dagen vervangende hechtenis, wegens mishandeling van een medepatiënt in een TBS-kliniek. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij heeft gehandeld uit noodweer, wat door het hof is gehonoreerd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 23 maart 2018 in Almere heeft de verdachte, na een woordenwisseling met de medepatiënt, deze in een houdgreep genomen na een directe aanval van de medepatiënt. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen, waaronder camerabeelden, in overweging genomen. Het hof concludeert dat de verdachte zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, en dat zijn reactie niet buitenproportioneel was.

Het hof oordeelt dat de wederrechtelijkheid van de ten laste gelegde mishandeling niet kan worden bewezen, waardoor de verdachte van alle beschuldigingen wordt vrijgesproken. De beslissing van het hof vernietigt het eerdere vonnis en spreekt de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002662-19
Parketnummer: 16-659422-18
Datum uitspraak: 26 februari 2020
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van
19 oktober 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde verblijvende in de [Forensisch Psychiatrisch Centrum]
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
12 februari 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 200,00, subsidiair 4 dagen vervangende hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag
De zaak is onder rolnummer 21-005747-18 aanhangig gemaakt bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, en vervolgens - op grond van artikel 62a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) in verband met de “Regeling tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2019” (Stcrt. 2019, nr. 22870) - verwezen naar het gerechtshof Den Haag, dat ingevolge genoemde Regeling is aangewezen als ander gerechtshof als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, RO.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 maart 2018 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal (met gebalde vuist/vuisten) (met kracht) in/tegen het gezicht en/of het lichaam en/of de ledematen van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) die [slachtoffer] in een houdgreep heeft genomen en/of heeft gehouden, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van
€ 200,00, subsidiair 4 dagen vervangende hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte – overeenkomstig zijn op voorhand per e-mailbericht van 11 februari 2020 toegezonden en aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities – aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, subsidiair noodweerexces.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij de beoordeling van voornoemd verweer gaat het hof uit van de bij de politie afgelegde verklaring van de verdachte, welke verklaring wordt ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een beschrijving van de camerabeelden van het incident, alsmede (deels) door de verklaring van [slachtoffer].
De verklaring van de verdachte houdt – kort gezegd – in dat hij samen met zijn sociotherapeut door een steeg in de [kliniek] liep en daarbij medepatiënt [slachtoffer] passeerde. Tijdens het passeren liep [slachtoffer] tegen de schouder van de verdachte aan. Vervolgens - na een korte woordenwisseling - legde [slachtoffer] zijn spullen op een vuilcontainer en sloeg hij de verdachte direct tegen zijn kaak. In reactie hierop heeft de verdachte [slachtoffer] gevloerd en hem in de houdgreep genomen. Vervolgens zijn zij door medewerkers van de [kliniek] uit elkaar gehaald. Deze gang van zaken komt overeen met hetgeen door verbalisant [verbalisant] op de camerabeelden is waargenomen, te weten dat na het aanstoten [slachtoffer] zich omdraait naar de verdachte en als eerste uithaalt, waarop de verdachte gelijk reageert door een stoot te geven, waarna de verdachte [slachtoffer] in een soort van houdgreep vast houdt. [slachtoffer] heeft eveneens verklaard dat hij(als eerste) heeft uitgehaald naar de verdachte.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen de voornoemde feiten en omstandigheden een beroep op noodweer. Door de gedragingen van [slachtoffer] was er sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte. Het hierop volgende handelen van de verdachte was naar het oordeel van het hof geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf. Deze verdediging – zoals hiervoor omschreven - geeft naar het oordeel van het hof geen blijk van buitenproportioneel geweld. Het hof is voorts – anders dan de advocaat-generaal en met de verdediging - van oordeel geen sprake was van een situatie waarin de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. Een en ander maakt dat is voldaan aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het geslaagde beroep op noodweer heeft tot gevolg dat de wederrechtelijkheid die in de ten laste gelegde mishandeling besloten ligt niet kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. F.W. van Lottum,
mr. L.A. Pit en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. N. van Burgsteden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 februari 2020.