De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis (in 2.1 tot en met 2.4) een aantal feiten vastgesteld. Deze zijn in hoger beroep niet bestreden. Daarom gaat ook het hof hiervan uit.
Deze feiten en hetgeen verder in hoger beroep is gebleken, komen samengevat op het volgende neer.
(2.1) Huurster, geboren op [geboortedag] 1991, heeft met ingang van 24 augustus 2017 van Woonbron een woning gehuurd tegen een huurprijs (ten tijde van de inleidende dagvaarding) van € 713,08 per maand. De woning (of het gehuurde) ligt aan [adres] in [plaats] . Huurster heeft huurachterstanden laten ontstaan. Huurster staat inmiddels onder beschermingsbewind.
(2.2) Op 23 mei 2018 heeft de politie een hennepkwekerij met 153 planten en apparatuur aangetroffen in de slaapkamer van het gehuurde. De stroom voor de kwekerij werd illegaal afgetapt. Huurster had deze slaapkamer aan een derde in gebruik gegeven.
(2.3) Sinds 5 september 2018 is de dochter van huurster ( [dochter] ) op het adres van de woning ingeschreven. Zij is in augustus 2018 bij haar moeder komen wonen. Jeugdbescherming is bij [dochter] betrokken. Zij heeft de ziekte van Kartagener (een chronische aandoening van de longen) en heeft gespiegelde organen.
(2.4) Na de hierna beschreven procedure bij de kantonrechter is de woning op 20 januari 2019 ontruimd. Moeder en dochter verblijven sindsdien bij de grootouders (de ouders van moeder, begrijpt het hof).
De procedure bij de kantonrechter
Woonbron heeft bij dagvaarding van 16 juli 2018 een procedure aanhangig gemaakt tegen de bewindvoerder q.q. wegens ernstige tekortkomingen van huurster. Deze bestonden, kort samengevat, uit het hebben van een (gevaarlijke) hennepkwekerij in de woning en het (weer) laten ontstaan van huurachterstanden. Daarom heeft Woonbron, uitvoerbaar bij voorraad, de ontbinding van de huurovereenkomst, de ontruiming van de woning en betaling van de huurachterstand met rente en kosten gevorderd, alsmede doorbetaling van het huurbedrag (als gebruiksvergoeding) tot de ontruiming.
De kantonrechter heeft deze vordering vrijwel geheel toegewezen bij het thans bestreden vonnis. Aldus heeft de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, (i) de huurovereenkomst ontbonden en (ii) de ontruiming van de woning gelast. Tevens is de bewindvoerder q.q. veroordeeld tot betaling van (iii) een bedrag van € 1.365,81 aan achterstallige huur tot en met september 2018, met wettelijke rente, (iv) tot betaling van € 726,59 per maand ten titel van huur, dan wel gebruiksvergoeding vanaf 1 oktober 2018 tot en met de maand waarin de ontruiming van de woning heeft plaatsgevonden, en (v) de proceskosten.
De procedure in hoger beroep
Huurster c.s. is het niet eens met het vonnis en concludeert tot alsnog afwijzing van de vorderingen van Woonbron, met veroordeling van Woonbron in de kosten van beide instanties. Bij memorie van grieven heeft huurster c.s. vier grieven aangevoerd. Met grief 1 wordt geklaagd over de ontbinding van de huurovereenkomst. Weliswaar heeft huurster een hennepkwekerij gehad maar dit was uit nood geboren in verband met grote schulden, die huurster voor de komst van haar dochter wilde wegwerken. Er had meer gedacht moeten worden aan de belangen van huurster en met name aan die van haar dochter. Grief 2 bevat als klacht dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat huurster en haar dochter bij opa en oma terecht zouden kunnen. De grootouders kunnen deze zorg niet aan. In grief 3 wordt betoogd dat de gebruiksvergoeding gematigd moet worden in verband met de financiële problemen van huurster, althans niet langer dan tot 20 januari 2019 verschuldigd is. Grief 4 bevat een klacht over de proceskostenveroordeling.
Woonbron heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Verdere beoordeling van het hoger beroep
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof stelt voorop dat de aanwezigheid van de hennepkwekerij in de woning een ernstige tekortkoming van huurster oplevert. Dit wordt niet anders door de stelling van huurster in eerste aanleg dat zij niet op de hoogte was van het feit dat de stroom illegaal werd afgetapt. Nu zij de slaapkamer aan een derde in gebruik heeft gegeven en wist van de hennepkwekerij, komt dit sowieso voor haar risico; ook het feit dat hierdoor een (brand)gevaarlijke situatie is ontstaan. Financiële nood is geen excuus om mee te werken aan strafbare feiten (overtreding van de Opiumwet en/of oplichting/diefstal van energie). Daarnaast leveren de herhaalde huurachterstanden een tekortkoming op van huurster in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. Ontbinding van de huurovereenkomst is daarom in beginsel op grond van artikel 6:265 lid 1 BW gerechtvaardigd.
Met de grieven 1 en 2 betoogt huurster dat desondanks een uitzondering moet worden gemaakt op deze regel. Dit betoog faalt. Het hof ziet onvoldoende verzachtende omstandigheden (onvoldoende redenen om de tenzij-clausule van lid 1 toe te passen). In dit verband wijst het hof er allereerst op dat de tekortkomingen van huurster ernstig zijn (dus niet gering). Omtrent de gevolgen van de ontbinding wijst het hof erop dat de dochter nog maar kort in de woning woonde (daar pas na de ontdekking van de hennepkwekerij is komen wonen), terwijl moeder en dochter inmiddels (al dan niet tijdelijk) onderdak hebben gevonden bij de grootouders van [dochter] . Op dit moment is dus voorzien in hun woonbehoefte. In de door huurster c.s. (als productie 1 bij memorie van grieven overgelegde) brief van Jeugdzorg van 3 februari 2019 leest het hof dat [dochter] vanuit een pleeggezin in augustus 2018 is teruggeplaatst bij moeder en minimaal 1 weekend per maand naar de grootouders gaat in het kader van netwerkpleegzorg. De niet toegelichte stelling van huurster c.s. dat de grootouders, gezien hun eigen leeftijd en medische beperkingen, niet voor de 9-jarige [dochter] kunnen zorgen, is niet onderbouwd en bovendien in het licht van deze brief ook niet begrijpelijk. Hier komt bij dat evenmin is onderbouwd waarom de moeder haar zorgtaak wél in het gehuurde zou kunnen uitoefenen en niet al inwonend bij de grootouders. Voorts is niet toegelicht hoeveel zorg de dochter met haar medische aandoeningen nodig heeft. Ook omtrent de leeftijd van de grootouders (dus de ouders van de 28-jarige moeder) en de aard van hun medische beperkingen is niets gesteld. Al met al valt niet in te zien waarom de grootouders niet zo nodig een handje zouden kunnen toesteken. Hier komt bij dat de Jeugdbescherming bij dochter [dochter] is betrokken en kennelijk toezicht houdt. De grieven 1 en 2 falen.
Ook grief 3 wordt verworpen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat huurster huur, dan wel een bedrag gelijk aan de huur moet betalen tot en met de maand waarin de ontruiming heeft plaatsgevonden. Naar het hof begrijpt heeft de kantonrechter hiermee bedoeld dat huurster moet blijven betalen zolang ze in de woning woont, dus tot de ontruiming op 20 januari 2019. Dit is gerechtvaardigd, omdat huurster tot dat moment het genot daarvan heeft gehad. Na 20 januari 2019 (de dag van de ontruiming) hoeft zij geen huur meer te betalen.
Grief 4 is ongegrond. Huurster c.s. krijgt zowel in eerste aanleg als in hoger beroep ongelijk. Op grond van artikel 237 Rv wordt de verliezende partij in de kosten veroordeeld.
Slotsom
Het vonnis zal worden bekrachtigd, met veroordeling van de bewindvoerder q.q. in de kosten van deze procedure.