6.5.Vervolgens heeft de Inspecteur de aftrek specifieke zorgkosten geweigerd en de aanslag dienovereenkomstig vastgesteld.
7. De Rechtbank heeft overwogen:
"(…)
4. In geschil is of [de Inspecteur] de aftrek specifieke zorgkosten terecht heeft geweigerd.
5. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) worden als aftrekbare specifieke zorgkosten aangemerkt de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor (onder andere) de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling. Ook geldt voor de aftrek specifieke zorgkosten de algemene voorwaarde dat de uitgaven op [belanghebbende] moeten drukken en moet [belanghebbende] zich redelijkerwijs gedrongen hebben kunnen voelen tot het doen van de uitgaven (artikel 6.1, eerste en derde lid, van de Wet IB). Op [belanghebbende] rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan deze voorwaarden voldaan is.
6. [ Belanghebbende] heeft om aan zijn bewijslast te voldoen een dieetlijst met dagtekening
10 februari 2011 overgelegd. Deze lijst kan echter niet als een dieetverklaring als bedoeld in artikel 37, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 worden aangemerkt. Uit deze lijst kan immers niet worden afgeleid dat [belanghebbende] de daarin vermelde diëten op medisch voorschrift heeft gevolgd en evenmin dat deze diëten ook in 2016 zijn gevolgd. [Belanghebbende] heeft verder aangevoerd dat hij en zijn echtgenote aan diverse lichamelijke kwalen lijden en verschillende behandelingen hebben ondergaan in verband waarmee kosten zijn gemaakt. Voor de aftrek specifieke zorgkosten dienen de kosten echter met schriftelijke bewijsstukken onderbouwd te worden. Aangezien [belanghebbende] verder geen stukken heeft overgelegd, heeft [de Inspecteur] terecht de aftrek specifieke zorgkosten geweigerd.
7. [ Belanghebbende] heeft ten slotte aangevoerd dat de aanslagregelaar onbevoegd was om de aanslag op te leggen, omdat zij voordat de termijn voor het indienen van de bewijsstukken verstreken was al een voornemen om af te wijken van de aangifte heeft gestuurd. De rechtbank overweegt dat de aanslagregelaar niet had hoeven te wachten tot 8 september 2018 om de aanslag op te leggen. [Belanghebbende] had, gelet op de tussen hem en [de Inspecteur] gevoerde correspondentie zoals hiervoor onder 2 vermeld, immers meerdere malen aangegeven dat hij geen stukken zou opsturen.
8. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft [belanghebbende] geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat deze rente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht is berekend.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."
8. In hoger beroep is, net als voor de Rechtbank, in geschil of de aftrek specifieke zorgkosten terecht is geweigerd. Belanghebbende heeft diverse stellingen, mede onder verwijzing naar in het geding gebrachte stukken, naar voren gebracht. De Inspecteur heeft gesteld (verweerschrift in hoger beroep):
"(…) De rechtbank heeft geoordeeld dat de in de aangifte opgenomen aftrek aan specifieke zorgkosten terecht niet is verleend. Ik ben van mening dat dit oordeel juist is. Ik wil nogmaals benadrukken dat niet in geschil is dat belanghebbende gezondheidsproblemen heeft. In geschil is of belanghebbende over 2016 in aanmerking komt voor aftrek van specifieke zorgkosten. Ik ben van mening dat dat niet het geval is. Belanghebbende is er namelijk niet in geslaagd te bewijzen dat hij voor 2016 kosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen. Voor de motivering van mijn standpunt verwijs ik naar onderdeel 7 van het bij de rechtbank ingediende verweerschrift. Aanvullend merk ik graag het volgende op. Belanghebbende heeft bij zijn beroepschrift in hoger beroep enkele bijlagen gevoegd. Het gaat om:
- Kopieën van foto’s van waterschade. Ik ben van mening dat eventuele waterschade belanghebbende niet ontslaat van de bewijslast dat hij in 2016 kosten heeft gemaakt die als specifieke zorgkosten in aanmerking kunnen worden genomen.
- Een document 'Ziektebeelden en Diëten'. Deze lijst voldoet niet aan de voorwaarden die worden gesteld in artikel 37, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Ik heb overigens de indruk dat het document door belanghebbende zelf is opgesteld.
- Kopieën van afsprakenkaarten. De documenten hebben geen betrekking op het jaar 2016 en bovendien geeft belanghebbende niet aan wat de relatie is tussen de afspraken en zorgkosten die hij heeft gemaakt.
(…)"
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.
9. Het geheel van beschikbare gegevens in het licht van de regelgeving brengt naar 's Hofs oordeel mee dat de Rechtbank op goede gronden, begrijpelijk en juist, heeft geoordeeld dat het gelijk, ook wat betreft de belastingrente, aan de zijde van de Inspecteur is. Belanghebbende heeft, ook in hoger beroep, geen feiten en omstandigheden gesteld dan wel, tegenover de betwisting door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt die een andere conclusie rechtvaardigen. Het Hof neemt in aanmerking dat op de zitting belanghebbende, die heeft gesteld - het spreekt ook vanzelf - te zijn verzekerd voor ziektekosten (hij noemt zelfs drie verzekeraars), meermaals de vraag is gesteld, toen hem is voorgehouden dat in principe alleen kosten voor aftrek in aanmerking komen die niet zijn vergoed dan wel niet voor vergoeding in aanmerking komen, waarom hij, gelijk hij, daarnaar gevraagd, heeft gesteld, geen ziektekosten heeft gedeclareerd, en hij in feite geen ander antwoord heeft gegeven dan dat geld hem niet interesseert. Hem is toen voorgehouden dat een en ander niet geloofwaardig is, al was het maar omdat de in aftrek geclaimde post van ruim € 16.000 een aanzienlijk deel van zijn inkomsten uitmaakt. Hij heeft geen dan wel geen afdoende verklaring gegeven. Al met al komt het Hof, gelet op de door belanghebbende gedane, ook uit de gedingstukken blijkende, uitlatingen en gelet ook op de overtuigende uiteenzetting in het verweerschrift in hoger beroep, tot geen andere conclusie dan dat belanghebbende niet alleen geen stukken voorhanden heeft dan wel heeft gehad die de geclaimde aftrek kunnen ondersteunen - de Inspecteur heeft op de zitting onweersproken gesteld, en het Hof acht dat alleszins aannemelijk, dat in een eerdere fase niet is meegegaan, het Hof acht dat terecht, met het aanbod van belanghebbende dat hij in een onderhoud met de Inspecteur bereid was aan de hand van stukken zijn zaak te verdedigen maar niet bereid was de stukken te overleggen - maar ook, vooral, dat hij in het geheel geen voor aftrek in aanmerking komende (specifieke) ziektekosten heeft gemaakt. Dat brengt direct mee dat al zijn stellingen, zo al relevant en enigszins serieus te nemen, zonder meer falen. Opmerking verdient dat uit niets blijkt dat de Rechtbank of de Inspecteur op enig moment of op enigerlei wijze zich (rechtens) onbehoorlijk jegens belanghebbende heeft gedragen. Integendeel, het is belanghebbende die zich telkenmale onnodig grievend heeft uitgelaten, ook op de zitting, naar de Rechtbank en naar medewerkers van de Belastingdienst.
10. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
11. Het Hof ziet geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.