ECLI:NL:GHDHA:2020:497

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
BK-19/00692
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering aftrek specifieke zorgkosten door de Belastingdienst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de aftrek van specifieke zorgkosten door de Belastingdienst. De belanghebbende, [X] te [Z], had in zijn aangifte voor het jaar 2016 een bedrag van € 16.243 aan specifieke zorgkosten opgevoerd, maar de Inspecteur van de Belastingdienst weigerde deze aftrek. De belanghebbende had diverse stellingen naar voren gebracht, maar kon geen overtuigend bewijs leveren voor de gemaakte kosten. De Rechtbank had eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde deze uitspraak. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet in staat was om aan te tonen dat de kosten daadwerkelijk waren gemaakt en dat deze in aanmerking kwamen voor aftrek. De belanghebbende had ook geweigerd om de gevraagde bewijsstukken te overleggen, wat de Inspecteur in zijn beslissing steunde. Het Hof concludeerde dat de Rechtbank op goede gronden had geoordeeld en dat het hoger beroep ongegrond was. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-19/00692

Uitspraak van 13 maart 2020

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 8 oktober 2019, nr. SGR 19/3433.

Overwegingen

1. Belanghebbende is op 14 september 2018 voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.981 opgelegd en is bij beschikking € 368 aan belastingrente in rekening gebracht. Bij gezamenlijke uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.
2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld bij de Rechtbank. Een griffierecht van € 47 is geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 128 is geheven.
4. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft gereageerd bij op 26 februari 2020 aan de Inspecteur doorgezonden brief van 25 februari 2020. Naar aanleiding van de in die brief tot het Hof gerichte verzoek "het totale juridische dossier" in te zien, heeft de griffier ter voldoening aan het verzoek een afspraak met belanghebbende gemaakt. Belanghebbende is zonder enig bericht niet verschenen.
5. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 6 maart 2020. Partijen zijn verschenen.
6. Belanghebbende heeft bij de voor het jaar 2016 gedane aangifte IB/PVV € 16.243 aan uitgaven wegens specifieke zorgkosten opgevoerd, resulterend in een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.738.
6.1.
Bij brief van 14 juli 2018 legt de Inspecteur ter beoordeling van de aangifte belanghebbende voor:
"(…)
Welke informatie moet u opsturen?
U hebt in uw aangifte bepaalde kosten afgetrokken. Op het formulier in de bijlage ziet u om welke kosten het gaat. Vul dit formulier in en stuur het samen met alle gevraagde bewijsstukken aan mij op. Hebt u de aangegeven kosten niet gemaakt? Vermeld dit dan op het formulier. Houd er rekening mee dat wij de bewijsstukken kunnen controleren bij anderen. Ook de onderdelen van uw aangifte waar geen vragen over worden gesteld zal ik beoordelen.
Wat doe ik met uw informatie?
Ik vergelijk de informatie die u mij stuurt met uw aangifte. Wijkt deze informatie af, dan corrigeer ik uw aangifte. Dat doe ik ook als u niet op tijd reageert op deze brief. Voordat ik uw aangifte corrigeer, krijgt u hierover bericht. Hoef ik uw aangifte niet te corrigeren, dan ontvangt u vanzelf uw belastingaanslag. Nadat wij uw reactie hebben ontvangen, kan het langere tijd duren voordat u bericht krijgt.
(…)
Wanneer reageren?
Vanwege de vakantieperiode heeft u langer de tijd om deze vragenbrief te beantwoorden. Stuur mij uw schriftelijke reactie vóór 8 september 2018. U kunt daarvoor de meegestuurde retourenvelop gebruik
(…)"
6.2.
Bij brief van 17 juli 2018 deelt belanghebbende de Inspecteur mee: "(…) Ik wil graag mijn privé-zaken ook privé houden. (…)" en "(…) Ik herhaal mijn verzoek aan u. Gaarne een persoonlijk gesprek, waarbij ik u alle gegevens overhandig en bespreek, die u nodig heeft voor de beoordeling van mijn aangifte. Mijn privé-medische-gegevens stuur ik liever niet per post, waarbij Jan en Alleman die kunnen inzien en naar eigen believen kunnen gebruiken tot schade en schande van me zelf. (…)" en bij brief van 22 augustus 2018: "(…) helaas moet ik voor de derde maal schrijven, dat ik ABSOLUUT geen privédocumenten afgeef, omdat ik ontstellend slechte ervaringen heb met de werkwijze van de Belastingdienst in dit soort gevallen. (…)"
6.3.
Bij brief van 24 augustus 2018 deelt de Inspecteur belanghebbende mee:
"(…)
Ik ben van plan af te wijken van uw aangifte. (…)
(…)
Persoonsgebonden aftrek
Specifieke zorgkosten
In de aangifte hebt u € 16.243 afgetrokken voor specifieke zorgkosten. In mijn brief van
14 juli 2018 heb ik u verzocht mij informatie te sturen over deze aftrek. In uw brieven van
17 juli 2018 en 22 augustus 2018 heeft hierop gereageerd. In uw reacties geeft u aan absoluut geen privédocumenten te willen afgeven en achter te laten ter beoordeling. In mijn schrijven van 15 augustus 2018 heb ik aangegeven dat ik u deels tegemoet kom zodat u de stukken persoonlijk kan afgeven bij de balie van ons belastingkantoor en na de stukken te hebben bestudeerd zal ik contact met u opnemen voor het maken van een afspraak. Echter gaat u hiermee niet akkoord. Dit betekent dat ik de aftrekpost niet kan beoordelen en u daarom geen aftrek kan verlenen van de specifieke zorgkosten. Ik ben dan ook van plan op dit punt van de aangifte af te wijken met een bedrag van € 16.243.
(…)
Als u het niet eens bent met mijn voornemen om af te wijken van uw aangifte, verzoek ik u vóór 7 september 2018 te reageren. Bij het vaststellen van de aanslag kan ik nog rekening houden met uw opmerkingen. Als ik vóór 7 september 2018 geen reactie van u heb ontvangen, ontvangt u enige tijd daarna het aanslagbiljet, waarop de voorgestelde afwijking zal zijn verwerkt.
(…)"
6.4.
Belanghebbende laat de Inspecteur telefonisch (nogmaals) weten geen stukken op te sturen voor de beoordeling van de aangifte.
6.5.
Vervolgens heeft de Inspecteur de aftrek specifieke zorgkosten geweigerd en de aanslag dienovereenkomstig vastgesteld.
7. De Rechtbank heeft overwogen:
"(…)
4. In geschil is of [de Inspecteur] de aftrek specifieke zorgkosten terecht heeft geweigerd.
5. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) worden als aftrekbare specifieke zorgkosten aangemerkt de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor (onder andere) de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling. Ook geldt voor de aftrek specifieke zorgkosten de algemene voorwaarde dat de uitgaven op [belanghebbende] moeten drukken en moet [belanghebbende] zich redelijkerwijs gedrongen hebben kunnen voelen tot het doen van de uitgaven (artikel 6.1, eerste en derde lid, van de Wet IB). Op [belanghebbende] rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan deze voorwaarden voldaan is.
6. [ Belanghebbende] heeft om aan zijn bewijslast te voldoen een dieetlijst met dagtekening
10 februari 2011 overgelegd. Deze lijst kan echter niet als een dieetverklaring als bedoeld in artikel 37, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 worden aangemerkt. Uit deze lijst kan immers niet worden afgeleid dat [belanghebbende] de daarin vermelde diëten op medisch voorschrift heeft gevolgd en evenmin dat deze diëten ook in 2016 zijn gevolgd. [Belanghebbende] heeft verder aangevoerd dat hij en zijn echtgenote aan diverse lichamelijke kwalen lijden en verschillende behandelingen hebben ondergaan in verband waarmee kosten zijn gemaakt. Voor de aftrek specifieke zorgkosten dienen de kosten echter met schriftelijke bewijsstukken onderbouwd te worden. Aangezien [belanghebbende] verder geen stukken heeft overgelegd, heeft [de Inspecteur] terecht de aftrek specifieke zorgkosten geweigerd.
7. [ Belanghebbende] heeft ten slotte aangevoerd dat de aanslagregelaar onbevoegd was om de aanslag op te leggen, omdat zij voordat de termijn voor het indienen van de bewijsstukken verstreken was al een voornemen om af te wijken van de aangifte heeft gestuurd. De rechtbank overweegt dat de aanslagregelaar niet had hoeven te wachten tot 8 september 2018 om de aanslag op te leggen. [Belanghebbende] had, gelet op de tussen hem en [de Inspecteur] gevoerde correspondentie zoals hiervoor onder 2 vermeld, immers meerdere malen aangegeven dat hij geen stukken zou opsturen.
8. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft [belanghebbende] geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat deze rente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht is berekend.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."
8. In hoger beroep is, net als voor de Rechtbank, in geschil of de aftrek specifieke zorgkosten terecht is geweigerd. Belanghebbende heeft diverse stellingen, mede onder verwijzing naar in het geding gebrachte stukken, naar voren gebracht. De Inspecteur heeft gesteld (verweerschrift in hoger beroep):
"(…) De rechtbank heeft geoordeeld dat de in de aangifte opgenomen aftrek aan specifieke zorgkosten terecht niet is verleend. Ik ben van mening dat dit oordeel juist is. Ik wil nogmaals benadrukken dat niet in geschil is dat belanghebbende gezondheidsproblemen heeft. In geschil is of belanghebbende over 2016 in aanmerking komt voor aftrek van specifieke zorgkosten. Ik ben van mening dat dat niet het geval is. Belanghebbende is er namelijk niet in geslaagd te bewijzen dat hij voor 2016 kosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen. Voor de motivering van mijn standpunt verwijs ik naar onderdeel 7 van het bij de rechtbank ingediende verweerschrift. Aanvullend merk ik graag het volgende op. Belanghebbende heeft bij zijn beroepschrift in hoger beroep enkele bijlagen gevoegd. Het gaat om:
- Kopieën van foto’s van waterschade. Ik ben van mening dat eventuele waterschade belanghebbende niet ontslaat van de bewijslast dat hij in 2016 kosten heeft gemaakt die als specifieke zorgkosten in aanmerking kunnen worden genomen.
- Een document 'Ziektebeelden en Diëten'. Deze lijst voldoet niet aan de voorwaarden die worden gesteld in artikel 37, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Ik heb overigens de indruk dat het document door belanghebbende zelf is opgesteld.
- Kopieën van afsprakenkaarten. De documenten hebben geen betrekking op het jaar 2016 en bovendien geeft belanghebbende niet aan wat de relatie is tussen de afspraken en zorgkosten die hij heeft gemaakt.
(…)"
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.
9. Het geheel van beschikbare gegevens in het licht van de regelgeving brengt naar 's Hofs oordeel mee dat de Rechtbank op goede gronden, begrijpelijk en juist, heeft geoordeeld dat het gelijk, ook wat betreft de belastingrente, aan de zijde van de Inspecteur is. Belanghebbende heeft, ook in hoger beroep, geen feiten en omstandigheden gesteld dan wel, tegenover de betwisting door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt die een andere conclusie rechtvaardigen. Het Hof neemt in aanmerking dat op de zitting belanghebbende, die heeft gesteld - het spreekt ook vanzelf - te zijn verzekerd voor ziektekosten (hij noemt zelfs drie verzekeraars), meermaals de vraag is gesteld, toen hem is voorgehouden dat in principe alleen kosten voor aftrek in aanmerking komen die niet zijn vergoed dan wel niet voor vergoeding in aanmerking komen, waarom hij, gelijk hij, daarnaar gevraagd, heeft gesteld, geen ziektekosten heeft gedeclareerd, en hij in feite geen ander antwoord heeft gegeven dan dat geld hem niet interesseert. Hem is toen voorgehouden dat een en ander niet geloofwaardig is, al was het maar omdat de in aftrek geclaimde post van ruim € 16.000 een aanzienlijk deel van zijn inkomsten uitmaakt. Hij heeft geen dan wel geen afdoende verklaring gegeven. Al met al komt het Hof, gelet op de door belanghebbende gedane, ook uit de gedingstukken blijkende, uitlatingen en gelet ook op de overtuigende uiteenzetting in het verweerschrift in hoger beroep, tot geen andere conclusie dan dat belanghebbende niet alleen geen stukken voorhanden heeft dan wel heeft gehad die de geclaimde aftrek kunnen ondersteunen - de Inspecteur heeft op de zitting onweersproken gesteld, en het Hof acht dat alleszins aannemelijk, dat in een eerdere fase niet is meegegaan, het Hof acht dat terecht, met het aanbod van belanghebbende dat hij in een onderhoud met de Inspecteur bereid was aan de hand van stukken zijn zaak te verdedigen maar niet bereid was de stukken te overleggen - maar ook, vooral, dat hij in het geheel geen voor aftrek in aanmerking komende (specifieke) ziektekosten heeft gemaakt. Dat brengt direct mee dat al zijn stellingen, zo al relevant en enigszins serieus te nemen, zonder meer falen. Opmerking verdient dat uit niets blijkt dat de Rechtbank of de Inspecteur op enig moment of op enigerlei wijze zich (rechtens) onbehoorlijk jegens belanghebbende heeft gedragen. Integendeel, het is belanghebbende die zich telkenmale onnodig grievend heeft uitgelaten, ook op de zitting, naar de Rechtbank en naar medewerkers van de Belastingdienst.
10. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
11. Het Hof ziet geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 13 maart 2020 in het openbaar uitgesproken.
wegens verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door raadsheer Visser
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.