ECLI:NL:GHDHA:2020:54

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
200.222.695/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarigen na langdurige conflicten tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 januari 2020 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de beëindiging van gezamenlijk gezag over twee minderjarigen. De zaak betreft een langdurig conflict tussen de ouders, waarbij de moeder en de vader beiden verzochten om het eenhoofdig gezag over de kinderen. De deskundige die in de procedure was benoemd, concludeerde dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat de kinderen daaronder lijden. De deskundige merkte op dat de moeder overbelast lijkt en niet in staat is om constructieve afspraken te maken, terwijl de vader beter in staat lijkt om rekening te houden met de behoeften van de kinderen. Het hof oordeelde dat de situatie onhoudbaar was en dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk was om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof heeft besloten dat het gezag voortaan alleen aan de vader toekomt, waarbij de moeder wel een belangrijke rol blijft spelen in het leven van de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de griffier opgedragen om deze beslissing onverwijld aan de rechtbank te Rotterdam te communiceren.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
zaaknummer : 200.222.695/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 11-9003
zaaknummer rechtbank : C/11/95620
beschikking van de meervoudige kamer van 8 januari 2020
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.M.J. Bos te Dordrecht,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
2. [de bijzondere curator] ,
kantoorhoudende te [plaats] ,
bijzondere curator van de na te noemen minderjarige [de minderjarige 1] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere procesverloop in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 10 oktober 2018, waarvan de inhoud telkens als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof in het principaal en het incidenteel hoger beroep een deskundigenonderzoek gelast en [deskundige] tot deskundige benoemd. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
1.2
Op 30 april 2019 is bij het hof het deskundigenrapport van 26 april 2019 ingekomen. Aanvullend heeft de deskundige op 15 mei 2019 de reactie van de moeder op het deskundigenonderzoek aan het hof gezonden.
1.3
Op 9 oktober 2019 is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- namens de raad: [vertegenwoordiger van de raad] ;
- namens de gecertificeerde instelling: [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] .
De advocaat van de vader heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
1.4
De bijzondere curator is niet opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 9 oktober 2019. Het hof achtte dit niet noodzakelijk aangezien bij de mondelinge behandeling het deskundigen bericht van [deskundige] centraal stond.

2.Verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1
Uit het deskundigenrapport blijkt het navolgende. De relatie tussen de ouders is buitengewoon slecht. Vanaf de scheiding zijn de ouders in een strijd verwikkeld. Deze strijd is deels financieel en gaat deels over het ouderschap. De deskundige verwacht niet dat de communicatie tussen de ouders verbeterd kan worden. De kinderen zullen daar volgens de deskundige last van blijven houden. Tot nu toe heeft de ondertoezichtstelling er niet toe geleid dat de problemen rondom de kinderen zijn opgelost, aldus de deskundige.
2.2
Over de moeder merkt de deskundige het volgende op. De moeder lijkt overbelast en niet in staat om haar leven op de rit te krijgen. Ze heeft veel zorgen om [de minderjarige 1] en het lukt haar niet om met de hulpverlening om haar heen goede en werkbare afspraken te maken. Volgens de deskundige lijkt de moeder misbruik te maken van haar gezag door alles alleen te bepalen en hulp te vertragen of zelfs tegen te houden. Wanneer de moeder het eenhoofdig gezag over [de minderjarige 1] krijgt, zal de vader nog meer buiten spel worden gezet, aldus de deskundige.
2.3
Over de vader merkt de deskundige het volgende op. De vader lijkt meer dan de moeder in staat om rekening te houden met de behoeften van de minderjarigen. Hij lijkt goed in staat om constructief overleg te voeren met de hulpverleners en zorginstellingen die met [de minderjarige 1] te maken hebben. De deskundige schat in dat de vader de moeder niet buiten spel zal zetten als hij wordt belast met het eenhoofdig gezag.
2.4
Met betrekking tot [de minderjarige 1] heeft de deskundige het volgende opgemerkt. [de minderjarige 1] is een kwetsbaar meisje dat een positieve relatie met haar vader en haar moeder heeft. Er blijkt geen constructieve communicatie tussen de ouders over [de minderjarige 1] mogelijk. Zaken rondom de (hof: bijzondere) zorg voor [de minderjarige 1] zijn geëscaleerd. Al jaren wordt over dezelfde zaken gestreden en ook gerechtelijke uitspraken hebben niet bijgedragen aan een oplossing. In overleg met de jeugdzorgmedewerkers zal voor [de minderjarige 1] bekeken moeten worden of zij haar hoofdverblijf bij de vader kan krijgen of dat zij beter af is met een plek in het logeerhuis, aldus de deskundige.
2.5
Met betrekking tot [de minderjarige 2] heeft de deskundige het volgende opgemerkt. [de minderjarige 2] heeft een positieve relatie met haar vader en met haar moeder. De door de raad in 2016 over [de minderjarige 2] gemelde zorgen lijken door de ouders niet serieus genomen te zijn. [de minderjarige 2] lijkt emotioneel zwaar onder druk te staan. Zij wordt teveel belast met alle zorg rondom [de minderjarige 1] . Volgens de deskundige is het risico groot dat de ontwikkeling van [de minderjarige 2] in het geding is, omdat zij zich in alles richt op haar ouders, met name de moeder. Er lijkt sprake te zijn van parentificatie. Dit heeft gevolgen voor haar identiteitsontwikkeling. Gezien de wensen van [de minderjarige 2] en haar leeftijd acht de deskundige een wijziging van haar hoofdverblijfplaats niet in haar belang.
2.6
De moeder heeft ter zitting benadrukt dat zij al zestien jaar de dagelijkse zorg voor de minderjarigen heeft en het eerste aanspreekpunt is. Zij vindt dat dat zo moet blijven. De moeder handhaaft dan ook haar verzoek om met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen te worden belast. De vader dient natuurlijk wel betrokken te blijven. Indien de vader wordt belast met het eenhoofdig gezag, vreest de moeder dat zij niet meer bij de zorg voor de minderjarigen betrokken wordt en geen inspraak meer heeft.
2.7
De vader is het eens met de bevindingen van de deskundige. Ook hij handhaaft zijn verzoek om met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen te worden belast. De vader kan zich er wel in vinden als het hoofdverblijf van de minderjarige bij de moeder gehandhaafd blijft, mits de zorgregeling met de minderjarigen door haar wordt nagekomen.
2.8
De raad heeft ter zitting verklaard dat inmiddels is bewezen dat de ouders niet in staat zijn om het ouderlijk gezag samen uit te oefenen. Het is volgens de raad dringend noodzakelijk dat er rust komt voor de minderjarigen.
2.9
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting het belang van rust voor de minderjarigen met klem onderschreven.
Gezag
2.1
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:251a, eerste lid onder a. en b. van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Zowel de vader als de moeder (bij verweerschrift tevens incidenteel appel) verzoeken het eenhoofdig gezag over de minderjarigen.
2.11
Uit het deskundigenrapport, zoals hiervoor verkort weergegeven, blijkt dat partijen er niet in slagen om te komen tot (ook maar een begin van) een verbetering van hun verstandhouding. Zij kunnen nog steeds niet op ouderniveau met elkaar communiceren. Er zijn voortdurend conflicten, die met zowel [de minderjarige 1] als [de minderjarige 2] te maken hebben. Het hof stelt vast dat beide minderjarigen, ieder op hun eigen manier, de dupe zijn van de greep waarin de ouders elkaar houden. De minderjarigen zitten volledig klem tussen de ouders. Daar komt bij dat [de minderjarige 1] bijzonder kwetsbaar is vanwege haar meervoudige handicap. Maar ook [de minderjarige 2] is kwetsbaar, omdat zij al lange tijd onder grote emotionele druk van de ouders leeft, hetgeen het hof schadelijk acht voor haar ontwikkeling. Hoewel iedereen het erover eens dat [de minderjarige 2] hulp nodig heeft, is die hulp nog niet gestart. Het hof concludeert dat de slechte verstandhouding tussen de ouders al jarenlang alles domineert en nadelige gevolgen heeft voor de minderjarigen. Voor het hof is volledig duidelijk dat de ouders niet in staat zijn invulling te geven aan hun gezamenlijke ouderlijke verantwoordelijkheid op een wijze die niet belastend is voor hun kinderen. Het hof acht deze situatie onhoudbaar geworden. Het hof verwacht ook niet dat binnen afzienbare tijd verandering in de situatie van de ouders komt. In het belang van beide minderjarigen acht het hof noodzakelijk dat er een einde komt aan het gezamenlijk gezag en wel zo dat de vader voortaan alleen met het ouderlijk gezag belast zal zijn. Het hof volgt in zoverre de bevindingen van de deskundige over de vader respectievelijk de moeder. De deskundige is van mening dat de vader meer dan de moeder in staat lijkt te zijn op een constructieve wijze maatregelen te nemen ten behoeve van de minderjarigen en, het hof begrijpt, de samenwerking met de hulverlening aan te gaan. Dat wordt ook beaamd door de raad en de gecertificeerde instelling. De moeder lijkt volgens de deskundige overbelast en het hof stelt vast dat de moeder dat ter zitting ook heeft onderkend. De deskundige verwacht dat de vader meer dan de moeder in staat zal zijn de andere ouder bij de minderjarigen te betrekken. Het hof acht dit van wezenlijk belang, wanneer de minderjarigen bij de moeder blijven wonen en de moeder een belangrijke sleutelfiguur is in het dagelijks leven van de minderjarigen. Het hof acht een wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarigen niet aangewezen. Het hof begrijpt dat de vader het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de moeder wil respecteren, mits zij de contactregeling met de minderjarigen nakomt. In de afgelopen periode is dat niet het geval geweest, omdat de moeder het niet toestaat dat de vader [de minderjarige 1] bij haar thuis bezoekt. De vader ziet [de minderjarige 1] alleen maar als zij in het logeerhuis verblijft. Het hof zal de vader overeenkomstig zijn verzoek belasten met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen nu hij het beste in staat is invulling te geven aan het gezag waarbij hij mede rekening houdt met de belangen van de moeder richting de kinderen. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre vernietigen.
2.12
Gelet op het voorgaande en gezien het recht van de vader en ook zijn belang daarbij op regelmatig contact met beide minderjarigen, zal het hof het verzoek van de moeder om de contactregeling met [de minderjarige 1] te wijzigen, afwijzen. Hoewel de vader als ouder belast met het eenhoofdig gezag zelf richting kan geven aan de wijze van contact met de minderjarigen, gaat het hof ervan uit dat hij dat in overleg met de moeder en de gecertificeerde instelling doet en dat de bestaande regeling voorlopig wordt voortgezet.

3.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat het gezag over de minderjarigen voortaan alleen aan de vader toekomt;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te Rotterdam;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzocht af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, O.I.M. Ydema en K.T.J.M. Pijs-olde Scheper, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier, en is op 8 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.