ECLI:NL:GHDHA:2020:772
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van bedreiging wegens ontbreken van redelijke vrees
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, voor bedreiging van een aangever op 18 december 2017 te Leiden. De verdachte zou de aangever hebben bedreigd met de woorden dat hij naar huis zou gaan om een pistool te halen. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 21 maart 2019 en 10 maart 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het eerdere vonnis en een veroordeling tot een taakstraf.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de bedreigende woorden heeft geuit, maar oordeelt dat er geen redelijke vrees bij de aangever kon ontstaan dat het misdrijf zou worden gepleegd. De uitlatingen van de verdachte werden door het hof geïnterpreteerd als een emotionele ontlading, voortkomend uit frustratie en onmacht. De verklaring van de aangever, die aangaf laconiek te hebben gereageerd op de bedreiging, droeg bij aan de beslissing van het hof.
Het hof heeft daarom het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde bedreiging. Tevens zijn de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de nieuwe aanklacht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de griffier aanwezig was.