ECLI:NL:GHDHA:2020:772

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
2200232618
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging wegens ontbreken van redelijke vrees

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, voor bedreiging van een aangever op 18 december 2017 te Leiden. De verdachte zou de aangever hebben bedreigd met de woorden dat hij naar huis zou gaan om een pistool te halen. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 21 maart 2019 en 10 maart 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het eerdere vonnis en een veroordeling tot een taakstraf.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de bedreigende woorden heeft geuit, maar oordeelt dat er geen redelijke vrees bij de aangever kon ontstaan dat het misdrijf zou worden gepleegd. De uitlatingen van de verdachte werden door het hof geïnterpreteerd als een emotionele ontlading, voortkomend uit frustratie en onmacht. De verklaring van de aangever, die aangaf laconiek te hebben gereageerd op de bedreiging, droeg bij aan de beslissing van het hof.

Het hof heeft daarom het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde bedreiging. Tevens zijn de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de nieuwe aanklacht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de griffier aanwezig was.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002326-18
Parketnummers: 09-032322-18, 09-827821-16 (TUL) en
22-003767-16 (TUL)
Datum uitspraak: 24 maart 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 6 juni 2018 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam],

geboren te [geboorteplaats] (Zaïre) op [geboortedag] 1995,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 21 maart 2019 en op 10 maart 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis. Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging is beslist als in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 december 2017 te Leiden [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangever] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga naar huis om een pistool te halen en ik weet je te vinden" en/of "ik kom zo terug met een pistool", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof heeft geen twijfels over de vraag of de verdachte op 18 december 2017 te Leiden de ten laste gelegde woorden heeft geuit. Het dossier biedt hier voldoende wettig bewijs voor.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor veroordeling ter zake van bedreiging echter vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Het hof heeft uit de wettige bewijsmiddelen, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet de overtuiging bekomen dat de gebruikte woorden konden leiden tot dergelijke redelijke vrees. Gezien de omstandigheden dienen de uitlatingen van de verdachte veeleer opgevat te worden als een emotionele ontlading als gevolg van frustratie en onmacht. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Daarbij is mede in aanmerking genomen hetgeen het slachtoffer op 13 augustus 2019 tegenover de raadsheer-commissaris heeft verklaard. In de kern: zij reageerde “heel laconiek” na het horen verdachtes woorden; de reden van het doen van aangifte was dat dit “moest” van het bestuur van haar werkgever.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
Het Openbaar Ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij arrest van het gerechtshof te Den Haag van 28 november 2017 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf gevorderd dat die vordering wordt afgewezen.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde zal die vordering worden afgewezen.
Het Openbaar Ministerie heeft voorts de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank te Den Haag van 25 oktober 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf gevorderd dat die vordering wordt afgewezen.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde zal die vordering worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Den Haag van 27 februari 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof te Den Haag van 28 november 2017, parketnummer 22-003767-16, voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen vervangende hechtenis.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Den Haag van 13 maart 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 25 oktober 2017, parketnummer 09-827821-16, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 4 weken.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A. Pit, mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. F.W. van Lottum, in bijzijn van de griffier mr. S. Hartog-Zamani.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 maart 2020.
Mrs. C.G.M. van Rijnberk, F.W. van Lottum en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.