ECLI:NL:GHDHA:2020:776

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
2200513919
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens tardief instellen en beheersing van de Nederlandse taal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag, gewezen op 16 oktober 2019. De verdachte, geboren in Syrië, had hoger beroep ingesteld op 7 november 2019, wat buiten de wettelijke termijn van veertien dagen viel. De advocaat-generaal vorderde dat de verdachte niet-ontvankelijk zou worden verklaard in het hoger beroep, omdat deze termijn overschreden was. De verdachte voerde aan dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst en daardoor niet begreep dat hij binnen de termijn in hoger beroep had moeten komen.

Het hof heeft onderzocht of de verdachte inderdaad de Nederlandse taal onvoldoende machtig was. Uit proces-verbaal van de politie bleek dat de verdachte in staat was om in het Nederlands te communiceren en dat hij tijdens de zitting van de politierechter vragen had beantwoord. Het hof concludeerde dat de verdachte de Nederlandse taal voldoende beheerst om te begrijpen dat hij binnen veertien dagen hoger beroep had moeten instellen. De overschrijding van de termijn was aan de verdachte zelf te wijten en niet verschoonbaar.

Daarom heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Deze beslissing is genomen in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier, hoewel de rechters buiten staat waren om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005139-19
Parketnummers: 09-185942-19 en 16-044855-19 (TUL)
Datum uitspraak: 10 maart 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 16 oktober 2019 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam],

geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedag] 1986,
[adres].
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is op 16 oktober 2019 ter terechtzitting in eerste aanleg in persoon verschenen. Na het sluiten van het onderzoek heeft de politierechter direct einduitspraak gedaan. Gelet op het bepaalde in artikel 408 lid 1 onder b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) had een eventueel hoger beroep vanaf dat moment binnen veertien dagen moeten worden ingesteld. De verdachte heeft echter eerst op 7 november 2019 hoger beroep ingesteld. Dat is dus te laat met als gevolg dat de verdachte niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard in zijn hoger beroep. Dat is slechts anders indien de verdachte zich kan beroepen op uitzonderlijke omstandigheden welke niet aan hem toe te rekenen zijn.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte, bijgestaan door een tolk, aangevoerd dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Om die reden heeft hij niet begrepen maar vooral ook niet kunnen begrijpen dat hij binnen veertien dagen na het op 16 oktober 2019 gewezen vonnis in hoger beroep had moeten komen.
Allereerst zal moeten worden onderzocht of de verdachte inderdaad de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, zoals hij heeft aangevoerd. Indien dat het geval is, kan dat processuele gevolgen hebben aangezien hij niet eerder dan tijdens deze behandeling in hoger beroep met behulp van een tolk is gehoord.
Blijkens het proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. aanhouding d.d. 2 augustus 2019 en het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 augustus 2019 heeft de verdachte zich steeds in staat geacht om in de Nederlandse taal te communiceren, heeft de politie geconstateerd dat hij het Nederlands voldoende beheerste en is met hem ook daadwerkelijk gecommuniceerd in de Nederlandse taal. De verdachte heeft tegenover de politie een duidelijke en op onderdelen ook gedetailleerde verklaring over het ten laste gelegde feit afgelegd.
Dit alles rechtvaardigt zonder meer het vermoeden dat de verdachte wel degelijk de Nederlandse taal voldoende machtig is.
Vervolgens is van belang dat de verdachte aanwezig was tijdens de politierechterzitting en toen, naar eigen zeggen, vragen heeft beantwoord.
Het is volstrekt onaannemelijk dat de politierechter een zitting zou voortzetten indien zou blijken dat de verdachte wegens een taalbarrière niet dan wel onvoldoende in staat zou zijn het verhandelde ter zitting te begrijpen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte bovendien verklaard dat de politierechter hem heeft gewezen op de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep nadat het vonnis was gewezen alsmede dat dit op een locatie buiten de zittingszaal moest gebeuren.
Al het bovenstaande lijdt tot de slotsom dat de verdachte de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst; in elk geval voldoende om te weten dat hij, desgewenst, binnen veertien dagen na de uitspraak van de politierechter hoger beroep had moeten instellen. Hij heeft die termijn, zijnde een voorschrift van openbare orde, overschreden. Deze overschrijding is aan hemzelf te wijten en, naar het oordeel van het hof, niet verschoonbaar. Om die reden zal hij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A. Pit, mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. F.W. van Lottum, in bijzijn van de griffier mr. S. Hartog-Zamani.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 maart 2020.
Mrs. C.G.M. van Rijnberk, F.W. van Lottum en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.