ECLI:NL:GHDHA:2020:776
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens tardief instellen en beheersing van de Nederlandse taal
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag, gewezen op 16 oktober 2019. De verdachte, geboren in Syrië, had hoger beroep ingesteld op 7 november 2019, wat buiten de wettelijke termijn van veertien dagen viel. De advocaat-generaal vorderde dat de verdachte niet-ontvankelijk zou worden verklaard in het hoger beroep, omdat deze termijn overschreden was. De verdachte voerde aan dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst en daardoor niet begreep dat hij binnen de termijn in hoger beroep had moeten komen.
Het hof heeft onderzocht of de verdachte inderdaad de Nederlandse taal onvoldoende machtig was. Uit proces-verbaal van de politie bleek dat de verdachte in staat was om in het Nederlands te communiceren en dat hij tijdens de zitting van de politierechter vragen had beantwoord. Het hof concludeerde dat de verdachte de Nederlandse taal voldoende beheerst om te begrijpen dat hij binnen veertien dagen hoger beroep had moeten instellen. De overschrijding van de termijn was aan de verdachte zelf te wijten en niet verschoonbaar.
Daarom heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Deze beslissing is genomen in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier, hoewel de rechters buiten staat waren om het arrest mede te ondertekenen.