ECLI:NL:GHDHA:2020:801

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
200.263.339/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • E.A. Mink
  • A.A.F. Donders
  • M. Th. Linsen-Penning de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht inzake rechtsgeldig huwelijk en inschrijving in de registers van de burgerlijke stand

In deze zaak verzochten de verzoeksters, een vrouw en haar dochter, het Gerechtshof Den Haag om te verklaren dat er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen de vrouw en de man, dat in 1995 in Indonesië is gesloten. De rechtbank had eerder dit verzoek afgewezen, wat leidde tot hoger beroep. De verzoeksters stelden dat het huwelijk nooit ontbonden was en dat de dochter wettig geboren was uit dit huwelijk. De ambtenaar van de burgerlijke stand voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de rechtsgeldigheid van het huwelijk en dat de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand niet kon plaatsvinden zonder een rechtsgeldige verklaring.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, inclusief de overgelegde huwelijksdocumenten en DNA-onderzoek dat bevestigde dat de man de biologische vader van de dochter is. Het hof concludeerde dat het huwelijk tussen de vrouw en de man rechtsgeldig was volgens Indonesisch recht en dat dit huwelijk ook in Nederland erkend moest worden. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en gelastte de ambtenaar van de burgerlijke stand om het huwelijksboekje in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand, terwijl het overige verzoek werd afgewezen. De beslissing werd op 8 april 2020 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.263.339/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 18-6944
zaaknummer rechtbank : C/09/560362
beschikking van de meervoudige kamer van 8 april 2020(bij vervroeging)
inzake
[appellante 1]
hierna te noemen: de vrouw,
en
[appellante 2] ,
hierna te noemen: de dochter,
beiden wonende te [woonplaats] , Indonesië
verzoeksters in hoger beroep,
hierna tezamen ook te noemen: de verzoeksters,
advocaat mr. R.G. Groen te Den Haag.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader.
2. de Ambtenaar van de burgerlijke stand, gemeente Den Haag,
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de ambtenaar van de burgerlijke stand,
3. de advocaat-generaal van het ressortsparket Den Haag,
zetelend te Den Haag,
hierna te noemen: de advocaat-generaal.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 26 april 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De verzoeksters zijn op 25 juli 2019 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft op 11 december 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts van de zijde van de verzoekster de volgende stukken ingekomen.
- op 8 augustus 2019 een journaalbericht van diezelfde datum met bijlage;
- op 25 september 2019 een journaalbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- op 17 oktober 2019 een journaalbericht van diezelfde datum met bijlage;
- op 6 november 2019 een journaalbericht van diezelfde datum;
- op 20 december 2019 een journaalbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- op 20 februari 2020 een journaalbericht van 19 februari 2020 met bijlagen;
- op 28 februari 2020 een journaalbericht van 26 februari 2020 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 4 maart 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de verzoeksters;
- de man;
- de ambtenaar van de burgerlijke stand, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de ambtenaar van de burgerlijke stand 1] en [vertegenwoordiger van de ambtenaar van de burgerlijke stand 2] .
De advocaat-generaal is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De man en de vrouw hebben in 1995 in Indonesië een religieus huwelijk gesloten.
3.3
Tijdens dit religieuze huwelijk zijn twee kinderen geboren, waaronder bovengenoemde dochter [de dochter] op [in] 2001 te [geboorteplaats] , Indonesië.
3.4
De man is in 2012 naar Nederland gekomen.
3.5
De vrouw en de dochter hebben de Indonesische nationaliteit.
3.6
De man heeft de Nederlandse nationaliteit.
3.7
Bij beschikking van de rechtbank van 8 november 2018 is [de bijzondere curator] , advocaat te [plaats] , benoemd tot bijzondere curator over de dochter, teneinde haar ingevolge artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te vertegenwoordigen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de bijzondere curator om voor recht te verklaren dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen de vrouw en de man en het verzoek van de bijzondere curator om voor recht te verklaren dat de man de juridische vader is van de dochter afgewezen.
Voorts heeft de rechtbank een onderzoek bevolen door een deskundige (verbonden aan Verilabs Nederland B.V., [adres] [plaats] ) van het DNA van de man en de dochter en heeft aan deze deskundige de vraag voorgelegd welke conclusie aan de hand van zijn bevindingen moet worden getrokken ten aanzien van het eventuele verwekkerschap van de man.
De rechtbank heeft tevens bevolen dat de man binnen twee weken na de datum van die beschikking telefonisch een afspraak maakt met Verilabs en daarbij aangeeft welk afnamepunt, [plaats] of [plaats] , de voorkeur heeft, alsmede dat de man zorgt dat het DNA-materiaal van de dochter via een arts uit Indonesië op de wijze zoals in het lichaam van de bestreden beschikking is beschreven aan Verilabs wordt afgegeven met een rapport over de wijze van verkrijging bijgevoegd. Iedere verdere beslissing heeft de rechtbank aangehouden.
4.2
De verzoeksters zijn het niet eens met deze beslissingen en verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, primair voor recht te verklaren dat er voor de geboorte van de dochter reeds sprake was van een rechtsgeldig huwelijk tussen de man en de vrouw, alsmede te gelasten dat de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag deze beschikking zal inschrijven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand en subsidiair te verklaren voor recht dat de man de juridische vader is van de dochter, alsmede de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag te gelasten deze beschikking in te schrijven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
4.3
De ambtenaar van de burgerlijke stand verweert zich hiertegen en verzoekt het hof (naar het hof begrijpt) de verzoeken van de verzoeksters af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De verzoeksters stellen dat de rechtbank ten onrechte de verzoeken van de bijzondere curator, om voor recht te verklaren dat er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen de man en de vrouw en dat de man de juridische vader is van de dochter, afgewezen. Zij voeren hiertoe - kort samengevat - het volgende aan. Tussen de man en de vrouw staat vast dat zij in Indonesië een religieus huwelijk zijn aangegaan, welk huwelijk nimmer is ontbonden. De dochter is volgens de Nederlandse wetgeving [in] 2019 meerderjarig geworden. Op de geboorteakte van de dochter staat dat zij is geboren uit het huwelijk van de man en de vrouw. Dit levert naar het oordeel van de verzoeksters voldoende grond op om vast te stellen dat de man en de vrouw voor de geboorte van de dochter zijn gehuwd. Een kind dat staande huwelijk is geboren, is wettig. De echtgenoot van de moeder geldt in dat geval als vader van het kind. De verzoeksters verwijzen hiervoor naar de artikelen 42-44 van de Indonesische Huwelijkswet en artikel 99 van de Compilatie van het islamitisch recht van Indonesië. De dochter draagt de naam van de man, [achternaam vader] , en er is geen sprake van een erkenning in Indonesië van de dochter door de man. Indien het hof oordeelt dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen de man en de vrouw, dan zou de dochter via die weg wellicht recht kunnen hebben op de Nederlandse nationaliteit. Dit zou mogelijk ook het geval kunnen zijn indien het hof oordeelt dat de man juridisch vader is van de dochter. De verzoekster hebben in hoger beroep een verklaring overgelegd en de originele trouwboekjes van de man en de vrouw.
5.2
De ambtenaar van de burgerlijke stand stelt dat uit productie 8 bij het verzoekschrift in eerste aanleg blijkt dat de huwelijkse staat van de vrouw ‘gehuwd’ is, maar dat niet bekend is met wie, waar en wanneer zij is gehuwd. Ook blijkens het als bijlage 3 bij het verzoekschrift gevoegde identiteitsbewijs van de vrouw zou zij gehuwd zijn. Wederom blijkt ook hieruit niet met wie, waar en wanneer zij is gehuwd. Op basis van de door de verzoeksters overgelegde documenten kan niet objectief worden geconcludeerd dat sprake is van een huwelijk tussen de man en de vrouw en volgens welk recht, waar en wanneer dit huwelijk zou zijn voltrokken. Een verklaring van een registrerende autoriteit waaruit blijkt dat het huwelijk niet is geregistreerd, is niet overgelegd. Daarnaast is het afhankelijk van het toepasselijk Indonesische (religieuze) recht, aan welke voorwaarden dient te worden voldaan om te kunnen spreken van een rechtsgeldig huwelijk naar dat specifieke recht (artikel 2 van de Indonesische Huwelijkswet nr 1. van 1974).
De vrouw heeft documenten overgelegd waaruit haar godsdienst blijkt, maar nadere gegevens over de man zijn niet overgelegd. De man is niet in het bezit van de Indonesische nationaliteit. De artikelen 57 en verder van de Indonesische Huwelijkswet lijken te wijzen op de voorschriften die van toepassing zijn op iemands religie. Voor zover geoordeeld moet worden dat islamitisch recht wel van toepassing zou zijn geweest, kan niet worden beoordeeld of een en ander overeenkomstig de voorschriften van dat recht tot stand is gekomen. Een verklaring van bijvoorbeeld de islamitische autoriteit die verantwoordelijk is voor de registratie van een islamitisch huwelijk is niet overgelegd. Indien het hof een verklaring voor recht afgeeft dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen de man en de vrouw dan dient het tweede primaire verzoek te worden afgewezen. In het verlengde van bovenstaande kan niet worden vastgesteld dat de dochter staande een rechtsgeldig huwelijk van de man en de vrouw is geboren. Dat de man de juridische vader van de minderjarige is, kan niet worden vastgesteld. De wet biedt geen grondslag voor de inschrijving van een dergelijk verzoek, zodat de beschikking niet in de registers van de burgerlijke stand kan worden ingeschreven. De ambtenaar van de burgerlijke stand verwijst naar het artikel dat als bijlage 1 van het verweerschrift in hoger beroep is overgelegd. Hierin wordt beargumenteerd dat het niet doen registreren op zich niet de ongeldigheid van het huwelijk met zich brengt. Het tweede artikel, bijlage 2, gaat dieper in op de mogelijkheid om alsnog tot een registratie te komen door middel van de ‘istbath nikah’. Gelet op het bewust afzien van registratie van het huwelijk in Indonesië, de complexiteit van de Indonesische wetgeving en het feit dat verzoeksters nog altijd in Indonesië woonachtig zijn en er alle belang bij hebben dat ook in Indonesië alles correct is geregistreerd, ligt het volgens de ambtenaar van de burgerlijke stand voor de hand om alles volgens de aldaar geldende voorschriften in orde te maken.
5.3
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 10:31 lid 1 BW een in het buitenland gesloten huwelijk dat naar het recht van de betreffende staat rechtsgeldig is of dit nadien is geworden, als zodanig moet worden erkend. Uit lid 4 van dit artikel volgt dat een huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit. De in deze bepaling bedoelde huwelijksverklaring omvat elk stuk dat door een in de staat van huwelijksvoltrekking bevoegde autoriteit is afgegeven om tot bewijs van het bestaan van een huwelijk te dienen.
5.4
Het hof overweegt het volgende. Anders dan in eerste aanleg hebben de verzoeksters (en de man) in hoger beroep verklaard dat er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen de vrouw en de man. Ook hebben zij verklaard dat dit huwelijk in Indonesië is geregistreerd. De verzoeksters hebben hiertoe bij journaalbericht van 20 december 2019 het huwelijksboekje van de man en de vrouw overgelegd. Partijen zouden deze niet eerder hebben ingebracht omdat de naam van de man en zijn geboortedatum en –plaats niet juist zijn (gespeld), een en ander in verband met de verblijfsproblematiek destijds in Indonesië van de man. Uit de (vertaling van de) huwelijksboekjes, zijnde een uittreksel van de huwelijksakte, blijkt dat [in] 1995 het huwelijk is voltrokken van de heer [naam vader in huwelijksboekje] , geboren [in] 1969 te [geboorteplaats vader in huwelijksboekje] , met [de vrouw] , geboren [in] 1967. Het nummer van de huwelijksakte is: [nummer huwelijksakte] . Het hof stelt vast dat de in de huwelijksboekjes opgenomen naam van de echtgenoot en zijn geboortegegevens afwijken van de naam, de geboortedatum en de geboorteplaats van de man. Dit betekent dat niet op grond van artikel 10:31 lid 4 BW kan worden aangenomen dat het huwelijk vermoed wordt rechtsgeldig te zijn zodat het hof zal beoordelen of op de voet van artikel 10: 31 lid 1 BW een rechtsgeldig huwelijk is gesloten.
5.5
Bij journaalbericht van 26 februari 2020 hebben verzoeksters een verklaring gedateerd 3 februari 2020 (met begeleidende brief van 20 februari 2020), overgelegd van het Ministerie van Godsdienst van de republiek Indonesië, kantoor voor godsdienstzaken, onderdistrict [onderdistrict] te [plaats] waarbij de in de trouwboekjes opgenomen onjuiste naam en geboortegegevens van de man zijn hersteld. Uit deze verklaring blijkt dat de juiste wijze van spelling van de naam van de echtgenoot is [naam van de vader] , zijn correcte geboortedatum [geboortedatum] 1970 en zijn correcte geboorteplaats is [geboorteplaats] . Uit de overgelegde verklaring volgt mede dat deze gegevens zijn gebaseerd op het paspoort van de man, waarvan de vrouw een kopie (met toestemming van de man) aan de betreffende instantie in Indonesië heeft overgelegd. De man heeft bij voornoemde brief van 20 december 2019 een uitgebreide verklaring gegeven waarom hij destijds een verkeerde naam, geboortedatum en geboorteplaats heeft opgegeven. Het hof acht de verklaring van de man voldoende aannemelijk. Voorts hebben verzoeksters (en de man) de originele trouwboekjes van de man en de vrouw overgelegd. Het nummer dat op de trouwboekjes staat komt overeen met het nummer dat op de genoemde verklaring van het Ministerie van Godsdienst van de republiek Indonesië van 3 februari 2020 staat, namelijk: [nummer huwelijksakte] . Hieruit blijkt naar het oordeel van het hof dat het huwelijk van partijen - in tegenstelling tot hetgeen in eerste aanleg is betoogd en de rechtbank heeft geoordeeld - wel in Indonesië is geregistreerd.
5.6
Voorts overweegt het hof dat de rechtbank inmiddels bij beschikking van 25 september 2019 heeft vastgesteld dat uit het rapport van DNA-onderzoek van Verilabs blijkt dat het praktisch bewezen is dat de man de biologische vader is van de dochter en aldus het vaderschap van de man over de dochter vastgesteld. Bovendien volgt uit de geboorteakte van de dochter dat zij is geboren uit het huwelijk van de man en de vrouw.
5.7
Al het voorgaande leidt naar het oordeel van het hof tot de conclusie dat tussen de man en de vrouw [in] 1995 in Indonesië een naar Indonesisch recht rechtsgeldig huwelijk is gesloten dat op grond van artikel 10:31 BW als zodanig voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook vernietigen.
Ten aanzien van het verzoek van de verzoeksters om de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag te gelasten onderhavige beschikking in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand overweegt het hof als volgt. De wet biedt geen grondslag voor het inschrijven van een afgegeven verklaring voor recht. Mede gelet hierop zal het hof de ambtenaar van de burgerlijke stand gelasten om het overgelegde trouwboekje, zoals verbeterd bij beide aanvullende verklaringen, afgegeven door het Ministerie van Godsdienst van de republiek Indonesië (met vertaling) in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand.
5.8
Bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 26 april 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en (in zoverre) opnieuw beschikkende,
verklaart voor recht dat er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen de vrouw en de man, gesloten [in] 1995 in Indonesië;
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag om het trouwboekje, zijnde een uittreksel van de huwelijksakte van de vrouw en de man en zoals is verbeterd bij beide verklaringen van het Ministerie van Godsdienst van het Onderdistrict [onderdistrict] , republiek Indonesië met de nummers respectievelijk [nummer 1] en [nummer 2] , in te schrijven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A.A.F. Donders en M. Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. N. Metalsi als griffier en is op 8 april 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.