Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 8 juni 2021
Scoolcompany B.V.,
Gemini College Ridderkerk,
Waar gaat deze zaak over?
Het geding
De feiten
Vanuit de samenwerking met haar groothandel Sligro, kan het Gemini College ‘'meeliften” op de prijsafspraken die SCOOLCOMPANY heeft met de Sligro m.b.t. de inkoop van grootverbruikproducten voor de school. Naast de gunstige condities, geeft SCOOLCOMPANY de school een bonus van 2% over de gefactureerde omzet (ex. BTW) per jaar. Deze bonus kan de school gebruiken om de Comfortzone verder uit te breiden met SCOOLCOMPANY-meubilair.”
De school kan er voor kiezen om de SCOOLCard op twee verschillende manieren te implementeren:
Nieuwe leerlingen: Ik zal aan [naam] de lijst vragen met nieuwe leerlingen (185?). Ik zal GEEN € 15,00 tegoed op de cards laten zetten, omdat we allebei graag willen dat leerlingen de SCOOLCard gaan gebruiken en we een alternatief moeten zoeken t.o.v. de variant die wij nu hebben. Wel moeten we bij de vervolgafspraak dit bespreken (zie ook punt SCOOLCard).”
Het contract bevat de volgende notie:
Op welke wijze kan ik nagaan welke voordelen dit "meeliften" sinds augustus 2014 voor het Gemini College ten aanzien van facturatie van grootverbruikproducten bij de Sligro voor de school heeft opgeleverd?Bedrag en voorwaardenmaken deel uit van het antwoord.”
Sligro
De vorderingen in eerste aanleg en in hoger beroep
Beoordeling van het principale en incidentele hoger beroep
we allebei graag willen dat leerlingen de SCOOLCard gaan gebruiken”.
een alternatief moeten zoeken t.o.v. de variant die wij nu hebben” en dit “
bij de vervolgafspraak [hof: moeten] bespreken”. Uit deze e-mail volgt dat het stoppen met optie 1 ook voor de heer [betrokkene 1] niet zonder meer betekende dat werd overgestapt op optie 2. Anders hadden partijen niet naar een alternatief hoeven te zoeken, en zou een nadere bespreking overbodig zijn geweest. De heer [betrokkene 1] heeft ter zitting verklaard dat sprake is van een ongelukkige woordkeuze, en dat bedoeld is te bevestigen dat optie 2 van kracht was geworden, maar het hof acht dat weinig overtuigend. Dit kan redelijkerwijs niet uit de e-mail van 9 juli 2015 worden afgeleid. Bovendien heeft Scoolcompany geen, althans niet direct, uitvoering gegeven aan optie 2. Scoolcompany heeft pas na de beëindiging van de overeenkomst, dit is drie jaar na het stoppen met optie 1, aanspraak gemaakt op betaling voor de Scoolcards overeenkomstig optie 2. Volgens Scoolcompany heeft zij dit niet eerder gedaan om de commerciële verhouding met OZHW niet verder op scherp te stellen, maar deze verklaring is naar het oordeel van het hof onvoldoende. Scoolcompany ging er immers van uit dat OZHW de kosten van de Scoolcards aan de leerlingen doorberekende. Doordat ieder jaar een gedeelte van de leerlingen zou uitstromen, had OZHW belang bij een tijdige facturatie. OZHW had er dan ook redelijkerwijs geen rekening mee hoeven te houden dat er, na beëindiging van de overeenkomst, alsnog een factuur over de drie voorgaande schooljaren zou volgen.
naast de gunstige condities” die op grond van de afspraken tussen Scoolcompany en de Sligro gelden. OZHW heeft, gelet op deze bewoordingen, redelijkerwijze in artikel 2.2 niet mogen lezen dat zij aanspraak had op een onvoorwaardelijke bonus over de omzet van Scoolcompany. Dat partijen tijdens de onderhandelingen niet nadrukkelijk over de voorwaarden van de bonus hebben gesproken, en OZHW er vanuit ging dat zij in ruil voor het aangaan van een vierjarige verbintenis enige vorm van korting zou ontvangen, maakt dat niet anders. Het beroep op de brief van 28 september 2016 kan OZHW niet baten, alleen al omdat Scoolcompany in haar antwoord van 5 oktober 2016 nog eens bevestigt dat de voornoemde bonusbepaling alleen geldt als via Scoolcompany grootverbruikproducten bij de Sligro worden ingekocht. Nu OZHW de grootverbruikproducten niet via Scoolcompany heeft ingekocht, komt zij dus ook niet in aanmerking voor de bonus.
Beslissing
in zoverre opnieuw rechtdoende in conventie: