ECLI:NL:GHDHA:2021:1121

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
2200543519
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak van plegen van ontucht met minderjarig stiefkind door onvoldoende overtuigend steunbewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder vrijgesproken van het tenlastegelegde feit van ontucht met zijn minderjarig stiefkind. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. De tenlastelegging betrof ontuchtige handelingen met het stiefkind, dat op het moment van de feiten de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. Tijdens de zittingen in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep is het hof tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van het slachtoffer stonden tegenover de ontkenning van de verdachte, en deskundigen hadden tegenstrijdige rapportages over de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer opgesteld. Het hof oordeelde dat het aanwezige steunbewijs niet overtuigend genoeg was om tot een veroordeling te komen. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005435-19
Parketnummer: 09-837219-18
Datum uitspraak: 18 mei 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 november 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2017 tot en met 7 maart 2018 te Alphen aan den Rijn, met zijn minderjarige stiefkind, althans met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], die toen de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, meermalen, althans eenmaal, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten:
- het plaatsen/brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in/tegen de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten/aanraken van de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer] en/of
- het betasten/aanraken van de borsten van die [slachtoffer] en/of
- het duwen van zijn, verdachtes, penis tegen de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer] (over haar kleding) en/of
- het zoenen van die [slachtoffer] op haar wang en/of haar slaap, althans haar gezicht;
subsidiair, indien en voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2017 tot en met 7 maart 2018 te Alphen aan den Rijn, meermalen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, althans met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op 31 december 2003, bestaande die ontucht (telkens) uit:
- het plaatsen/brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in/tegen de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten/aanraken van de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer] en/of
- het betasten/aanraken van de borsten van die [slachtoffer] en/of
- het duwen van zijn, verdachtes, penis tegen de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer] (over haar kleding) en/of
- het zoenen van die [slachtoffer] op haar wang en/of haar slaap, althans haar gezicht.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan
6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen omdat het hof op deels andere gronden tot haar oordeel komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.
Vrijspraak
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig haar overgelegde pleitnotities op het standpunt gesteld dat – kort en zakelijk weergegeven - de verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs van het hem tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof stelt, evenals de rechtbank, bij de beoordeling het volgende voorop.
Zedenzaken worden in het algemeen vaak gekenmerkt door het gegeven dat naast de verklaring van de aangever of aangeefster en de – ontkennende – verklaring van de verdachte weinig of geen ander bewijs voorhanden is. Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige, maar er moet daarnaast voldoende steun zijn in ander bewijsmateriaal (steunbewijs). De vraag of aan het bewijs is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het hof overweegt als volgt.
[slachtoffer] heeft als getuige een verklaring bij de politie afgelegd, die inhoudt dat haar stiefvader, de verdachte, gedurende een zekere periode in 2017 en 2018 ontuchtige handelingen bij haar heeft gepleegd. Hier staat tegenover de verklaring van de verdachte, die zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep het aan hem tenlastegelegde stellig heeft ontkend.
Ter beoordeling van het hof staat de vraag of de belastende verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is en of haar verklaring voldoende steun vindt in overig bewijsmateriaal.
Door de deskundige dr. G. Wolters is op 24 juni 2019 een rapportage opgemaakt naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer]. Zijn conclusie is – kort gezegd – dat de verklaringen van [slachtoffer] betreffende het (vermeende) ontucht door haar stiefvader in hoge mate betrouwbaar zijn.
Door de deskundige prof. dr. P.J. van Koppen is op 9 mei 2019 een rapportage opgemaakt naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer]. Zijn conclusie is – kort gezegd - dat er aanwijzingen zijn dat [slachtoffer] de verhalen over het misbruik heeft verzonnen. De deskundigen zijn over en weer met elkaars rapportages geconfronteerd, dat heeft niet geleid tot andere inzichten.
Het hof concludeert dat de deskundigen van mening verschillen of de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is.
Ten aanzien van het steunbewijs overweegt het hof het volgende.
Het hof is van oordeel dat in het dossier weliswaar enig steunbewijs aanwezig is, bijvoorbeeld in de vorm van door anderen waargenomen gedrag (zoeken door [slachtoffer] op Google naar kindermishandeling en aanranding) en emotie van [slachtoffer] op school (huilen) en thuis (zittend in de douche), doch is het hof echter van oordeel dat dit steunbewijs – mede in het licht van bovenvermelde elkaar tegensprekende rapportages - onvoldoende overtuigend is om buiten gerede twijfel te kunnen vaststellen dat de verdachte zich aan het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft schuldig gemaakt. Dit maakt dat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Gelet op de beslissing van het hof zoals hiervoor weergegeven, behoeven de voorwaardelijke getuigenverzoeken en hetgeen overigens is aangevoerd geen verdere bespreking.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en heeft [vertegenwoordiger slachtoffer] als wettelijk vertegenwoordiger een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 5.000,-. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist.
Nu de verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. O.E.M. Leinarts,
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans en mr. W.S. Korteling, in bijzijn van de griffier mr. L.A. Haas.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 mei 2021.
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans is buiten staat om dit arrest te ondertekenen.