ECLI:NL:GHDHA:2021:1173

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
2200053720
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig binnentreden in woning: bewijsuitsluiting en vrijspraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1984, was in eerste aanleg vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf voor andere feiten. Het hoger beroep was ingesteld door de verdachte, maar het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg. Het hof oordeelde dat de politieambtenaren onrechtmatig de woning van de verdachte waren binnengedrongen, waardoor bewijs dat tijdens deze onrechtmatige binnentreding was verkregen, niet kon worden gebruikt. Het hof concludeerde dat de verbalisanten niet handelden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, wat leidde tot bewijsuitsluiting. Hierdoor kon niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte de hem tenlastegelegde feiten had begaan, en sprak het hof de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten 1 en 3.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000537-20
Parketnummer: 09-021413-18
Datum uitspraak: 15 april 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 7 februari 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder (het hof begrijpt:) 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 45 uren, subsidiair 22 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 augustus 2017 te ’s-Gravenhage, toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4], verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden, teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld en/of bedreiging met geweld tegen die eerder genoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn//hun bediening, heeft verzet door te schreeuwen, te rukken, te draaien en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden en/of door die [verbalisant 2] te schoppen tegen diens been, waarbij [verbalisant 2] ten val is gekomen, tengevolge waarvan die [verbalisant 2] lichamelijk letsel (te weten: een gekneusde knie) bekwam;
3.
hij op of omstreeks 6 augustus 2017 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 17,86 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde cocaïne en/of GHB (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Artikel 359a Wetboek van Strafvordering en vrijspraak
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de door hem overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld dat de verdachte van beide feiten dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat de politieambtenaren ten aanzien van feit 1 niet hebben gehandeld in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Ten aanzien van feit 3 is aangevoerd dat de verdere binnentreding en daarmee de aanhouding als gevolg daarvan onrechtmatig zijn geweest. Dit onherstelbaar vormverzuim dient naar het oordeel van de verdediging te leiden tot bewijsuitsluiting.
Gelet op de wettige bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
1. Op 6 augustus 2017 reden verbalisanten naar de [straatnaam], naar aanleiding van een melding. Een witte auto zou tegen een paal zijn aangereden. De man zou nog in de auto zitten en met zijn hoofd en benen schudden. Er reed tevens een ambulance met spoed naar de [straatnaam]. De man zou de verdachte betreffen.
2. De verbalisanten troffen een witte auto aan midden op de [straatnaam]. In de deuropening van het adres [straatnaam] nummer [huisnummer] zagen zij een man staan, die snel naar binnen ging en de deur achter zich dicht deed.
3. Op vragen van de verbalisanten antwoordde een omstander, [getuige], dat het [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) was die de auto had bestuurd en die zojuist naar binnen was gelopen op het adres [adres]. [Getuige] wist niet of het goed ging met de verdachte en heeft de verbalisanten de huissleutels van het pand op nummer [huisnummer] overhandigd.
4. De verbalisanten zijn met behulp van de huissleutel de woning binnen gegaan. Op aanroepen van de verbalisanten volgde geen reactie. De verbalisanten zijn vervolgens verder de woning binnen gelopen en zagen de verdachte boven aan de trap staan.
5. De verbalisanten hoorden de verdachte direct roepen: “wat doen jullie hier” en “waar is jullie bevel”. Eén van de verbalisanten, vroeg aan hem of het goed met hem ging. Hij gaf geen antwoord en bleef maar zeggen: “wat doen jullie hier en waar is jullie bevel” en “opkankeren”. De verbalisanten deelden de verdachte mede dat zij binnen kwamen, omdat er mogelijk iemand onwel kon zijn in de woning.
6. De verbalisanten zijn vervolgens naar boven gelopen en hebben in de kamers gekeken of er nog een persoon aanwezig was. De verbalisanten vroegen nogmaals aan de verdachte of het goed met hem ging. Opnieuw gaf de verdachte geen antwoord en zei hij dat de verbalisanten weg moesten gaan.
Het hof leidt uit het bovenstaande af dat de verbalisanten in het kader van hun hulpverlenende taak ingevolge de artikelen 2 en 3 Politiewet naar de [straatnaam] zijn gereden. Er reed immers ook een door meldkamer opgeroepen ambulance mee. Voorts gaat het hof ervan uit dat zij in het kader van deze hulpverlenende taak de woning hebben geopend met de aan hen afgegeven sleutels, naar binnen zijn gegaan en de verdachte hebben geroepen. In zoverre acht het hof het optreden van de verbalisanten zonder meer rechtmatig.
Wanneer de verbalisanten de trap zijn opgegaan, verscheen de verdachte. De verbalisanten namen waar dat de verdachte boven aan de trap stond. De verdachte heeft meermalen gevraagd naar het bevel (het hof begrijpt: het bevel ingevolge de Algemene wet op het binnentreden). Ook zei de verdachte: “Opkankeren”. De verbalisanten hadden deze uitingen aldus moeten opvatten dat daarmee duidelijk werd dat de verdachte geen acute bescherming van zijn gezondheid nodig had, dit ook niet wenste, en niet genegen was de verbalisanten vrijwillig toegang tot zijn woning te verlenen, maar integendeel wenste dat zij de woning zouden verlaten.
Aanwijzingen dat er behalve verdachte nog een andere persoon in de woning verbleef aan wie de verbalisanten hulp zouden moeten verlenen, zijn niet gebleken.
Het hof stelt vast dat de verbalisanten vanaf het moment dat de verdachte bovenaan de trap verscheen, naar het bevel vroeg en “opkankeren” zei, de woning hadden moeten verlaten. Dit is niet gebeurd. Zij zijn verder de woning ingelopen en hebben in diverse kamers gekeken.
Dit brengt mee dat de verbalisanten vanaf dat moment niet meer hebben gehandeld in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Er was geen wettelijke grondslag meer voor hun optreden. Vanaf dit moment handelden zij in ernstige mate onrechtmatig. Het hof stelt vast dat de handelingen die de verbalisanten vanaf dit moment hebben verricht van bepalende invloed zijn geweest voor het verdere verloop van het opsporingsonderzoek (HR 1.12.2020 , RvdW 2021/14). Het hof stelt voorts vast dat deze onrechtmatige handelingen plaatsvonden in de woning van verdachte. De verbalisanten handelden aldus zelf in strijd met art. 370 Wetboek van Strafrecht. Het hof acht toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk als middel om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben te voorkomen en een krachtige stimulans te laten bestaan tot handelen in overeenstemming met de voorgeschreven norm.
Het vorenstaande heeft tot gevolg dat het bestanddeel ‘in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ van het onder 1 tenlastegelegde niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van het tenlastegelegde feit 3 overweegt het hof als volgt.
Het aantreffen van de verdovende middelen is het rechtstreeks gevolg van het onrechtmatig binnentreden van de verbalisanten. Gelet op het belang dat de Algemene wet op het binnentreden dient, de ernst van het verzuim als hiervoor besproken en het belang dat toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben voorkomen worden, zal het aantreffen van de verdovende middelen van het bewijs worden uitgesloten.
Naar het oordeel van het hof is gelet op het vorenstaande niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. C.H.M. Royakkers,
mr. TH.W.H.E. Schmitz en mr. M.A.C.L.M. Bonn,
in bijzijn van de griffier mr. M.H.C. Stuij.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 april 2021.
mr. M.A.C.L.M. Bonn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.