ECLI:NL:GHDHA:2021:1513

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
2200295220
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging door minderjarige verdachte in Den Haag met gevolgen voor slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een minderjarige verdachte die samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen een man in 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 2004, werd veroordeeld tot 38 dagen jeugddetentie en een voorwaardelijke werkstraf van 60 uren, met een contactverbod met zijn medeverdachten. De zaak kwam voort uit een incident op 25 maart 2020, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten de man mishandelden nadat deze hen vroeg afstand te houden vanwege de coronamaatregelen. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan openlijke geweldpleging, ondanks de verdediging dat hij de medeverdachten wilde wegtrekken van het slachtoffer. Het hof weegt de ernst van het geweldsdelict zwaar, vooral gezien de impact op het slachtoffer, die zowel fysieke als psychische schade heeft opgelopen. De vordering van de benadeelde partij werd volledig toegewezen, inclusief wettelijke rente, en de verdachte werd hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij het ook rekening hield met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002952-20
Parketnummer: 09-807267-20
Datum uitspraak: 28 juli 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 oktober 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 38 dagen, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met zijn medeverdachten. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij. Tot slot is het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 maart 2020 te 's-Gravenhage, openlijk, te weten op/aan de openbare weg bij de onderdoorgang van de brug genaamd "Pons Romanus" en/of onder/nabij de Sweeruslaan en/of De Laan van Wateringseveld, in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], door tezamen en in vereniging met een of meer medeverdachte(n):
 zeer dicht tegen die [slachtoffer] aan te gaan staan (met het gezicht vlakbij het gezicht van die [slachtoffer]) terwijl een afstand van 1,50 meter tussen twee personen verplicht was gesteld ter bestrijding van de verspreiding van het COVID-19 coronavirus en/of
 te slaan en/of te stompen tegen het hoofd en/of het bovenlichaam van die [slachtoffer]
 (nadat deze [slachtoffer] tijdens zijn vlucht gevallen was) terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, (meermalen) te slaan en/of te stompen en/of (meermalen) te schoppen tegen het hoofd van die [slachtoffer] en/of tegen de handen van die [slachtoffer] (die die [slachtoffer] rond zijn hoofd hield ter bescherming) en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 38 dagen, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met de medeverdachten.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks25 maart 2020 te 's-Gravenhage, openlijk, te weten op/aan de openbare weg bij de onderdoorgang van de brug genaamd "Pons Romanus" en/of onder/nabij de
Sweeruslaan en/of DeLaan van Wateringseveld
, in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], door tezamen en in vereniging met
een of meermedeverdachte
(n
):

zeer dicht tegen die [slachtoffer] aan te gaan staan (met het gezicht vlakbij het gezicht van die [slachtoffer]) terwijl een afstand van 1,50 meter tussen twee personen verplicht was gesteld ter bestrijding van de verspreiding van het COVID-19 coronavirus en/of

te slaan en/of te stompen tegen het hoofd en/of het bovenlichaam van die [slachtoffer]

(nadat deze [slachtoffer] tijdens zijn vlucht gevallen was
), terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, (meermalen) te
slaan en/of te stompen en/of (meermalen) teschoppen tegen het hoofd van die [slachtoffer] en/of tegen de handen van die [slachtoffer] (die die [slachtoffer] rond zijn hoofd hield ter bescherming) en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verwerping bewijsverweer
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de verklaring van de verdachte, namelijk dat hij de twee medeverdachten bij het slachtoffer wilde wegtrekken en hij niet opzettelijk geweld heeft toegepast, door de camerabeelden wordt ondersteund.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Niet ter discussie staat dat de verdachte bij de openlijke geweldpleging tegen het slachtoffer aanwezig is geweest en heel dicht bij het slachtoffer heeft gestaan. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte een aandeel heeft gehad in of een bijdrage heeft geleverd aan het geweld.
Het hof is van oordeel dat op de camerabeelden te zien is dat de verdachte in eerste instantie tegen en
voorover gebogenover het slachtoffer staat, terwijl de twee medeverdachten nog aan weerzijden
achterde verdachte staan. Daarbij is een schoppende beweging bij de verdachte te zien. De lichaamshouding van de verdachte wijst naar het oordeel van het hof niet op het wegtrekken van de medeverdachten, maar eerder op het zoeken van balans bij de medeverdachten, nadat hij schoppende bewegingen richting het slachtoffer heeft gemaakt. Het hof ziet daarbij geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de zeer gedetailleerde verklaringen van de verbalisanten die de camerabeelden hebben uitgekeken. Het hof wordt gesterkt in zijn overtuiging door het gegeven dat de verdachte – zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard – direct achter de medeverdachten aan rende, omdat hij het heel logisch vond dat er ‘iets’ zou gaan gebeuren als vervolg op de gestelde ‘vuist’ die een van hen kort daarvoor van het slachtoffer zou hebben gehad. Dat de verdachte toen al het voornemen zou hebben gehad dat te voorkomen is niet aannemelijk geworden.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem tenlastegelegde openlijke geweldpleging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Het slachtoffer wilde met zijn vriendin – die lijdt aan kanker en tot de risicogroep behoort - de groep jongeren waartoe verdachte behoorde passeren en vroeg vanwege het coronavirus afstand te houden. Daaraan werd geen gevolg gegeven. Het slachtoffer moest dit met klappen bekopen. Toen hij vluchtte en was gevallen hebben verdachte en zijn mededaders hem hard tegen zijn hoofd, handen en lichaam geschopt.
De verdachte heeft door aldus te handelen op geen enkele wijze respect getoond voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten voelen zich vaak nog lange tijd angstig en onveilig en kampen doorgaans met psychische klachten als gevolg van het geweldsdelict. Uit de namens het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat het delict tot op de dag van vandaag een enorme impact heeft gehad op het slachtoffer en zijn vriendin, die weerloos moest aanschouwen hoe haar vriend in elkaar geschopt werd. Zo heeft het slachtoffer niet alleen fysieke klachten, maar ook psychische klachten opgelopen omdat hij het geweldsdelict nog niet goed heeft kunnen verwerken en hij nog niet veilig op straat durft te gaan. Verder is hij bang voor grote groepen jongeren. De openlijke geweldpleging is door meerdere omstanders gezien en er is in de lokale en de landelijke pers melding van gemaakt. Delicten als deze dragen bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 18 september 2020 waaruit blijkt dat er sprake is van veel beschermende factoren voor de verdachte en een laag recidiverisico. Met betrekking tot het delict lijkt het deel uitmaken van een overlastgevende groep de grootste risicofactor te zijn geweest.
De verdachte heeft zich sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis goed aan de gestelde voorwaarden gehouden en zich begeleidbaar opgesteld. De jeugdreclassering heeft aangegeven dat er geen hulpdoelen zijn waar de hulpverlening zich op zou moeten richten. Geadviseerd wordt een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
De raadsvrouw heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep, indien het hof toch tot een bewezenverklaring en strafoplegging komt, verzocht om een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen en de verdachte geen jeugddetentie op te leggen in verband met de wens van de verdachte om ooit de opleiding tot beveiliger te volgen en kunnen afronden.
Het hof is van oordeel dat sprake is van een ernstig geweldsdelict en om die reden niet kan worden volstaan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) taakstraf in de vorm van een werkstraf.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de tijd die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest alsmede een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen. Aan het eerste jaar van de twee jaren durende proeftijd zal een contactverbod met de medeverdachten worden verbonden, nu de verdachte deel uitmaakte van een overlastgevende groep en het geweldsdelict in die setting is gepleegd.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.782,69.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 1.782,69.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor de helft van het gevorderde bedrag.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
Het hof is verder van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag. De gehele vordering ter zake van materiële en immateriële schade leent zich voor hoofdelijke toewijzing, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.782,69 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Het hof zal de vervangende gijzeling bepalen op nul (0) dagen. Het hof houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraken af te wijken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
38 (achtendertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
30 (dertig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat hij gedurende het eerste jaar van de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal leggen met de medeverdachten [medeverdachte1] (geb. [geboortedatum]), [medeverdachte2] (geb. [geboortedatum]) en [medeverdachte3]
(geb. [geboortedatum]).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.782,69 (duizend zevenhonderdtweeëntachtig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 982,69 (negenhonderdtweeëntachtig euro en negenenzestig cent) materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.782,69 (duizend zevenhonderdtweeëntachtig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 982,69 (negenhonderdtweeëntachtig euro en negenenzestig cent) materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een (deel) van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere (voor dat deel) vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 25 maart 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. M.C. Bruining en mr. A. Dingemanse,
in bijzijn van de griffier mr. R. van Eekeres.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 juli 2021.