6.3.1Volgens het beroepschrift (randnummer 3) is het primaire doel van het verzoek om aan te tonen dat [verzoeker] op valse gronden is vervolgd en dat de Staat onrechtmatig tegen hem heeft gehandeld. Die stelling is in tegenspraak met het betoog van [verzoeker] dat het hem er niet om gaat bewijs te verzamelen ten behoeve van de tegen hem gevoerde strafrechtelijke procedures. De stelling komt er immers in de kern op neer dat [verzoeker] wil aantonen dat de tegen hem uitgesproken strafrechtelijke veroordeling onjuist is. Ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [verzoeker] aangevoerd dat dit het doel is en dat dit zal kunnen leiden tot herziening van de strafzaak. De rechtbank overwoog terecht dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken eraan in de weg staat dat een getuigenverhoor wordt gelast om de onjuistheid van een strafrechtelijke veroordeling en dus ook een daaraan voorafgaande vervolging, aan te tonen.
6.3.3[verzoeker] heeft zich in het geheel niet uitgelaten over de relevantie van het door hem verzochte getuigenverhoor in het licht van deze criteria. Daarbij verdient opmerking dat de jurisprudentie van de Hoge Raad betrekking heeft op de
niet met een bewezenverklaring geëindigdestrafzaken. [verzoeker] is wel veroordeeld, zodat van die situatie geen sprake is. In de situatie waarin door de strafrechter een veroordeling is uitgesproken laat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken geen ruimte voor een getuigenverhoor dat in de kern ertoe strekt aan te tonen dat die veroordeling onjuist is.
6.3.5Op al deze gronden moet worden geoordeeld dat het door [verzoeker] aangevoerde primaire doel van het getuigenverhoor niet tot toewijzing van het verzoek kan leiden.
7. [verzoeker] voert voorts aan dat hij “boven water wil krijgen wat er in 1999 nu precies is gebeurd in het strafrechtelijk onderzoek naar de moord op [naam] .” Nu [verzoeker] in dat onderzoek niet betrokken was, is niet in te zien hoe die feiten voor enige vordering van [verzoeker] van belang kunnen zijn. Ook daarvoor kan een voorlopig getuigenverhoor dus niet dienen. Datzelfde geldt voor zijn tijdens de mondelinge behandeling ingenomen stelling dat hij duidelijk wil krijgen dat “bepaalde gegevens over de strafzaak al vanaf 1999 verborgen zijn gehouden.” Niet in te zien is hoe dat relevant kan zijn voor een jegens hem gepleegde onrechtmatige daad van de Staat.
8. [verzoeker] heeft in zijn beroepschrift niet uiteen gezet welke (andere) grondslag hij voor een vordering op de Staat heeft en hoe het horen van getuigen daaraan dienstbaar kan zijn. Zijn verzoek voldoet daarom niet aan de eisen die de wet daaraan stelt.
9. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het voorlopig getuigenverhoor niet ertoe strekt dat in enig algemeen belang onderzoek wordt gedaan naar een door een verzoeker gestelde misstand. Het verzoek staat uitsluitend ten dienste van een aanhangig te maken procedure of een reeds aanhangige procedure. Nu [verzoeker] niet stelt dat uit zijn in het algemeen belang uit te voeren onderzoek enige onderbouwing voor een jegens hem gepleegde onrechtmatige daad van de Staat volgt, kan ook op die grond zijn verzoek niet worden toegewezen. Datzelfde geldt voor zijn tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebrachte stelling dat het hem erom gaat “serieus te worden genomen en op zijn minst in de gelegenheid te worden gesteld zijn allesbehalve lichtzinnig tot stand gekomen conclusies te kunnen laten toetsen aan de werkelijkheid door middel van getuigenverhoren.”
10. [verzoeker] voert ook niet aan waarom, als hij kan bewijzen dat de Staat/het Openbaar Ministerie in 1999 heeft gelogen over de ware toedracht van de moord en deze toedracht in een doofpot heeft gestopt (randnummer 17 beroepschrift), dit jegens hem onrechtmatig was. [verzoeker] was, als gezegd, op geen enkele wijze in of bij het onderzoek betrokken, zodat ook in die stelling geen grond voor toewijzing van het verzoek kan worden gevonden.
11. De conclusie is daarom dat het verzoek niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. [verzoeker] heeft bovendien in het licht van het voorgaande geen voldoende belang bij het verzoek aangezien hij niet heeft aangegeven waarom het horen van getuigen op enige wijze kan bijdragen aan enige vordering op de Staat. De grieven falen reeds daarom.
12. Het hof voegt daaraan toe dat de Staat op goede gronden heeft aangevoerd dat het verzoek ook moet afstuiten op de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen. Nu Jasper S. onherroepelijk voor de strafbare feiten is veroordeeld, moet in rechte worden aangenomen dat hij de dader is van de verkrachting en de moord. Het horen van de door [verzoeker] genoemde getuigen zal voor de nabestaanden van [naam] pijnlijk kunnen zijn omdat de hele zaak door [verzoeker] weer zal worden opgerakeld. Ook voor de (andere) betrokken personen die als getuigen zijn genoemd kan dit zeer belastend zijn. Het daar tegenover staande belang van [verzoeker] weegt niet voldoende zwaar. Hij concretiseert immers niet wat zijn vordering op de Staat inhoudt, terwijl hij bovendien stelt al te weten wat de getuigen kunnen verklaren. Om zijn positie te bepalen heeft hij een getuigenverhoor dus niet nodig. Het verzoek stuit ook hierop af.
13. De beschikking van de rechtbank zal dus worden bekrachtigd. [verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.