ECLI:NL:GHDHA:2021:1944

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
22-002945-20
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man met psychische problemen voor bedreiging en wederspannigheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, een man geboren in 1995, werd beschuldigd van bedreiging van zijn moeder en wederspannigheid tegen politieambtenaren. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, maar het hof oordeelde dat het vonnis niet in stand kon blijven. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zijn moeder had bedreigd door te zeggen: 'ik maak je dood', en dat hij zich had verzet tegen de aanhouding door politieambtenaren. Het hof verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en moest een schadevergoeding van € 25,00 betalen aan een van de benadeelde politieambtenaren. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was, ondanks zijn psychische problemen, en dat zijn gedrag een gebrek aan respect voor het openbaar gezag toonde. De uitspraak benadrukt de ernst van bedreiging en geweld tegen hulpverleners en de noodzaak van een passende reactie.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002945-20
Parketnummer: 09-201898-20
Datum uitspraak: 11 oktober 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 26 oktober 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1995,
adres: [woonadres] te [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaren. Voorts is op de vordering van de benadeelde partij beslist, zoals in het vonnis waarvan beroep nader omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 augustus 2020 te 's-Gravenhage, zijn moeder, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die die [slachtoffer 1] dreigend met beide handen bij haar hoofd te pakken en/of de woorden toe te voegen "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 5 augustus 2020 te 's-Gravenhage, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen ambtenaren, [slachtoffer 2] (politieambtenaar bij de politie Eenheid Den Haag) en/of [slachtoffer 3] (hoofdagent van de politie Eenheid Den Haag), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door opzettelijk gewelddadig - zich in een andere richting te bewegen dan die waarin de ambtenaren hem trachtten te bewegen en/of
- voornoemde ambtenaren met kracht tegen de muur en/of grond te duwen en/of
- het been van opsporingsambtenaar [slachtoffer 2] vast te klemmen met zijn been en/of
- ( te trachten) ambtenaar [slachtoffer 3] te bijten.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks5 augustus 2020 te 's-Gravenhage, zijn moeder, [slachtoffer 1], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend
met beide handen bij haar hoofd te pakken en/ofde woorden toe te voegen "ik maak je dood"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op
of omstreeks5 augustus 2020 te 's-Gravenhage, zich met geweld
en/of bedreiging met geweld,heeft verzet tegen ambtenaren, [slachtoffer 2] (politieambtenaar bij de politie Eenheid Den Haag) en
/of[slachtoffer 3] (hoofdagent van de politie Eenheid Den Haag), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door opzettelijk gewelddadig - zich in een andere richting te bewegen dan die waarin de ambtenaren hem trachtten te bewegen en
/of
- voornoemde ambtenaren met kracht tegen de muur en/of grond te duwen en
/of
- het been van opsporingsambtenaar [slachtoffer 2] vast te klemmen met zijn been
en/of
- (te trachten) ambtenaar [slachtoffer 3] te bijten.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
De raadvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting overeenkomstig haar pleitnotities op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, aangezien de uitlating van de verdachte in de gegeven omstandigheden niet van dien aard was dat bij de aangeefster naar objectieve maatstaven in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen, dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht onder meer is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte tegen zijn moeder heeft gezegd: “ik maak je dood”. Deze uitlating is op zichzelf reeds van dreigende aard. Daarnaast neemt het hof in overweging dat de verdachte deze woorden heeft geuit in een situatie dat hij zijn ouderlijk huis wilde betreden terwijl zijn moeder hem duidelijk had gemaakt dat hij ongewenst bij haar aan de deur stond, tegen de achtergrond van het gegeven dat hij haar, onder dergelijke omstandigheden, reeds eerder met de dood had bedreigd en – zoals zij heeft verklaard – haar ook meermalen had geslagen. Bovendien blijkt uit het dossier dat de verdachte te kampen had met psychische problemen waar de ouders zich al geruime tijd ernstige zorgen over maakten.
Gelet op de gegeven omstandigheden en bezien in de context waarin de uitlating heeft plaatsgevonden, is het hof van oordeel dat daardoor bij de moeder van de verdachte in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen.
Het hof verwerpt het verweer en komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

wederspannigheid.

Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting overeenkomstig haar pleitnotities op het standpunt gesteld dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was.
Het hof verwerpt het verweer. Uit het dossier blijkt weliswaar dat bij de verdachte sprake was van psychische problematiek, maar naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat een psychische stoornis, een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap ten tijde van het bewezenverklaarde zodanig van invloed is geweest op het gedrag van de verdachte dat hij ten tijde van het bewezenverklaarde in het geheel niet in staat is geweest zijn wil en gedrag in vrijheid te bepalen. De verdachte was - naar zijn zeggen – naar zijn ouderlijk huis gegaan om spullen op te halen die daar nog zouden staan en kon kennelijk niet accepteren dat hij niet werd binnengelaten. Ook ten aanzien van het geweld rondom zijn aanhouding heeft de verdachte onder meer verklaard dat hij in paniek was en dat een en ander niet zijn bedoeling is geweest.
Het hof acht het daarom niet aannemelijk dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde volledig ontoerekeningsvatbaar was.
Ook voor het overige is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van zijn moeder, in een periode dat de verdachte kampte met psychische problemen. Het incident is voor de moeder van de verdachte zeer beangstigend geweest. Uit het dossier maakt het hof op dat het met de verdachte momenteel psychisch beter gaat dan ten tijde van het bewezenverklaarde feit en dat het contact met zijn ouders beter verloopt.
De verdachte heeft zich voorts met geweld verzet tijdens zijn aanhouding. Dit handelen van de verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag en voor het publieke belang dat door opsporingsambtenaren wordt gediend. Opsporingsambtenaren moeten ongehinderd door gedrag als dat van de verdachte hun werk kunnen doen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 80,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 80,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met toepassing van de wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 25,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 25,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 180 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van
voorarrestis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf
in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 25,00 (vijfentwintig euro) ter zake van immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte
de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 25,00 (vijfentwintig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 5 augustus 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, mr. M.W. Koek en mr. O.M. Harms, in bijzijn van de griffier mr. L.E.M. Marsman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 oktober 2021.
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.