ECLI:NL:GHDHA:2021:2581

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
200.294.394/01 en 200.294.397/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie en verdeling huwelijksgemeenschap na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen de man en de vrouw na hun echtscheiding. De man verzocht het hof om de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam te vernietigen, met betrekking tot de vastgestelde partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken en de partneralimentatie vastgesteld op € 200,- per maand. De man stelde dat de vrouw in staat was om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien, gezien haar arbeidsinkomen en de verdeling van de huwelijksgemeenschap.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw, die 15 uur per week werkt als schoonmaakster, onvoldoende heeft aangetoond dat zij niet meer kan werken. Het hof oordeelde dat de vrouw, gezien haar mogelijkheden en de financiële middelen die zij ontving uit de verdeling van de huwelijksgemeenschap, in staat was om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Daarom heeft het hof de partneralimentatie met ingang van de uitspraak op nihil gesteld.

Daarnaast heeft het hof de verzoeken van de man met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap beoordeeld. De man maakte aanspraak op de helft van de waarde van gouden sieraden en een auto, maar het hof oordeelde dat de man niet voldoende bewijs had geleverd dat deze goederen deel uitmaakten van de huwelijksgemeenschap. Het hof heeft de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigd en het verzoek van de man afgewezen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 22 december 2021
Zaaknummers : 200.294.394/01 en 200.294.397/01
Zaaknummers rechtbank : C/10/588383 en C/10/596713
Rekestnummers rechtbank : FA RK 19-11082 en FA RK 20-3507
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S. Kandemir te Dordrecht
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W.L. Bos te Dordrecht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 12 mei 2021 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 15 februari 2021 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 15 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man is voorts op 22 juli 2021 een journaalbericht van 21 juli 2021 met bijlage bij het hof ingekomen.
De zaak is op 22 oktober 2021 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij deze beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en voorts, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de tussen partijen getroffen regeling in de beschikking opgenomen, als neergelegd in het door partijen ondertekende ouderschapsplan, dat door de griffier is gewaarmerkt en aan de beschikking is gehecht;
  • bepaald dat de man, als hij ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand de echtelijke woning aan [adres] , die aan de vrouw mede toebehoort, bewoont, jegens de vrouw bevoegd is de bewoning voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking, met dien verstande dat dit recht zoveel eerder eindigt als dat de woning bij een verkoop wordt overgedragen aan een derde;
  • ten laste van de man aan de vrouw toegekend een uitkering tot levensonderhoud van
  • de wijze van verdeling van de gemeenschap gelast zoals weergegeven onder de rechtsoverwegingen 2.8.7. tot en met 2.81.19;
  • de proceskosten gecompenseerd aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt, en
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
  • partijen zijn met elkaar gehuwd te [plaats] op [datum] 2015;
  • zij zijn de ouders van [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ;
  • partijen hebben de Nederlandse nationaliteit;
  • het inleidend verzoekschrift tot echtscheiding is op 19 december 2019 bij de rechtbank ingekomen.
In hoger beroep is gebleken dat de echtscheidingsbeschikking op 18 mei 2021 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de daarbij vastgestelde partneralimentatie en gedeeltelijk voor wat betreft de verdeling en, opnieuw rechtdoende te beslissen:
I. de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek om partneralimentatie, althans haar verzoek af te wijzen;
II. te bepalen dat de auto [merk auto] van partijen aan de vrouw wordt toebedeeld en dat de vrouw ten titel van overbedeling € 2.500,- aan de man dient te betalen;
III. te bepalen dat de gouden sieraden van partijen aan de vrouw worden toebedeeld en dat de vrouw ten titel van overbedeling € 28.364,-- aan de man dient te betalen,
kosten rechtens.
2. De vrouw bestrijdt het beroep. Zij verzoekt het hof om het beroep van de man niet-ontvankelijk te verklaren althans af te wijzen, onder bekrachtiging van de bestreden beschikking, met veroordeling van de man in de door de vrouw gemaakte kosten van dit geding.

Partneralimentatie

3. Het hof stelt vast dat de ingangsdatum van 15 februari 2021 en de draagkracht van de man niet in geschil zijn.
Behoefte en behoeftigheid van de vrouw
4. De rechtbank heeft aangesloten bij de beslissing in de voorlopige voorzieningen procedure, waarbij de behoefte van de vrouw in 2020 met toepassing van de hof-norm is vastgesteld op
€ 1.910,- per maand. Geïndexeerd naar 2021 bedraagt de behoefte € 1.967,- netto per maand.
5. De man stelt dat hij de toepassing van de hof-norm in eerste aanleg heeft betwist. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man verklaard dat de hof-norm en de door de vrouw overgelegde behoeftelijst elkaar niet veel ontlopen. De vrouw kan volgens de man veel meer werken dan de 15 uur die zij nu werkt. De man werkt fulltime en dit mag ook van de vrouw verlangd worden. De zorg voor het kind van partijen staat daar niet aan in de weg. De vrouw ontvangt partneralimentatie vanaf maart 2020 en de man vindt dit lang genoeg. Ook beschikt de vrouw over het goud van partijen en maakt zij aanspraak op de overwaarde van de voormalige echtelijke woning, zodat zij in eigen levensonderhoud kan voorzien.
6. De vrouw stelt wel degelijk behoefte te hebben aan partneralimentatie. Zij heeft haar behoefte onderbouwd, zowel op basis van de hof-norm als door middel van een behoeftelijst, die als productie 11 in hoger beroep door de man is overgelegd. Haar inkomen in 2021 is nagenoeg ongewijzigd, zodat de rechtbank op pragmatische gronden heeft aangesloten bij de behoefte-berekening bij de voorlopige voorzieningen. Zij kan haar werkzaamheden niet uitbreiden bij haar werkgever en voor de door de man overgelegde vacatures bij de rechtbank is zij niet opgeleid. Interen op haar vermogen acht zij niet redelijk, nog afgezien van het feit dat de man tot op heden niet meewerkt aan de verkoop van de woning.
7. Het hof is van oordeel dat de rechtbank de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw op juiste gronden heeft vastgesteld. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep is niet van feiten of omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel leiden.
Met betrekking tot de behoeftigheid van de vrouw - de mate waarin zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien - overweegt het hof als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de vrouw 15 uur per week werkt als schoonmaakster in een verpleeghuis. Zij heeft verklaard administratief en secretarieel te zijn opgeleid, maar niet op het niveau waar thans vraag naar is. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw onvoldoende aangetoond haar werkzaamheden niet uit te kunnen breiden. Dat het werk in het verpleeghuis lichamelijk belastend is, staat niet aan de weg van het vinden van werk als administratief of secretarieel medewerkster. Gelet op de huidige arbeidsmarkt heeft de vrouw haar stellingen te dien aanzien niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Ook de zorg voor de minderjarige acht het hof geen beletsel om de werkzaamheden van de vrouw uit te breiden, mede bezien het feit dat de minderjarige in [maand] 2022 vier jaar wordt en thans naar de kinderopvang kan. Daar komt bij dat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de man, conform het bepaalde in de bestreden beschikking, de voormalige echtelijke woning zal overnemen en de vrouw uitkoopt. De woning die in 2019 een waarde had van € 260.000,- is nu getaxeerd op € 325.000,-. Onweersproken is dat de vrouw ter zake € 59.000,- van de man ontvangt. Het hof is van oordeel dat de vrouw dit bedrag mede kan gebruiken om te voorzien in haar eigen levensonderhoud. Gezien het feit dat de vrouw meer kan gaan werken, alsmede het feit dat zij een aanzienlijk bedrag krijgt uitbetaald van de man in het kader van de verdeling van de woning, is het hof van oordeel dat de vrouw volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De grief van de man slaagt en het hof zal de bestreden beschikking voor wat betreft de daarbij vastgestelde partneralimentatie met ingang van heden vernietigen.
8. Uit de bestreden beschikking volgt dat de man vanaf 20 mei 2020 aan de vrouw een onderhoudsbijdrage dient te voldoen van € 200,-. Het hof heeft uit het betoog van de man begrepen dat hij de betaling van de onderhoudsbijdrage vanaf 20 mei 2020 tot en met de beschikking in appel redelijk vindt. Het ligt ook in de lijn van de verwachting dat de vrouw op korte termijn € 59.000,- betaald krijgt. Dit bedrag kan zij direct voor haar levensonderhoud aanwenden. Gezien vorenstaande feiten zal het hof de onderhoudsbijdrage vanaf de datum van deze beschikking op nihil stellen.

Verdeling van de huwelijksgemeenschap

9. In hoger beroep zijn, met betrekking tot de door de rechtbank gelaste wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen, uitsluitend de beslissingen ter zake van het goud en de [merk auto] in geschil.
Het goud
10. De man stelt dat diverse gouden sieraden deel uitmaken van de huwelijksgemeenschap en dat de vrouw zich deze sieraden ten onrechte heeft toegeëigend. Hij maakt aanspraak op de helft van de gouden sieraden, althans de helft van de waarde van de gouden sieraden. De man schat de waarde van de sieraden op € 28.364,-, zodat hem € 14.182,- toekomt van de vrouw wegens overbedeling. Omdat er echter sprake is van benadeling komt de man het gehele bedrag van
€ 28.364,- toe. Dat de vrouw de sieraden staande het huwelijk heeft verkocht, betwist de man.
11. De vrouw handhaaft haar stellingen uit de eerste aanleg dat de sieraden gedurende het huwelijk met medeweten en instemming van de man zijn verkocht tegen contanten. Van de verkoopopbrengst zijn huishoudelijke uitgaven gedaan en uitgaven ten behoeve van een vakantie van partijen. Een enkel stuk is lang geleden aan [naam juwelier] verkocht en de vrouw kan zich voorstellen dat deze juwelier dat niet kan herinneren.
12. Het hof overweegt als volgt. In de verdeling kan slechts worden betrokken de goederen die op het moment van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap aanwezig zijn. Uit het betoog van de vrouw volgt dat op het moment van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap geen gouden sieraden tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoorden. Op de man rust de stelplicht en bewijslast om aan te tonen welke gouden sieraden op het moment van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap nog aanwezig zijn. Naar het oordeel van het hof heeft de man niet aan zijn stelplicht en bewijslast voldaan. Het hof kan op basis van de door de man verstrekte gegevens niet vaststellen welke gouden sieraden in de verdeling moeten worden betrokken. Het hof zal het verzoek van de man dan ook afwijzen en de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
De [merk auto]
13. De man stelt dat de auto van het merk [merk auto] door de vrouw is gekocht, dat zij deze heeft gefinancierd en dat deze aan haar is geleverd. Dat de auto op naam van haar vader staat, die een bijstandsuitkering ontvangt, doet daar niet aan af. De vader van de vrouw heeft de auto niet kunnen financieren. De auto is € 2.500,- waard en de vrouw dient de helft daarvan aan de man te voldoen. Omdat er sprake is van benadeling dient zij echter het gehele bedrag aan de man te voldoen.
14. De vrouw handhaaft haar stelling dat deze auto geen deel uitmaakte van de huwelijksgemeenschap van partijen. Zij stelt geen gebruik te hebben mogen maken van de auto van de man toen zij getrouwd waren, maar wel van die van haar vader. De vader heeft de [merk auto] gekocht en de man was daar bij aanwezig. Haar vader heeft de auto betaald en deze is aan haar vader geleverd. De auto stond op naam van haar vader, maar staat nu op naam van haar zwager.
15. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de [merk auto] aan de vader van de vrouw is geleverd en geen deel uitmaakte van de huwelijksgemeenschap van partijen. Het hof zal het verzoek van de man afwijzen en de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
16. Gelet op het vorenstaande beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de daarbij vastgestelde partneralimentatie met ingang van heden betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van heden op nihil;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
verklaart de beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm. A. Zonneveld en M.A.J. Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2021.