ECLI:NL:GHDHA:2021:271

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
200.277.522
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van gezamenlijk gezag over minderjarigen in het kader van grensoverschrijdend gedrag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had het hof verzocht om het gezag over de kinderen alleen aan haar toe te kennen, omdat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders. De vader, verweerder in hoger beroep, had ter zitting verweer gevoerd en stelde dat hij betrokken wilde blijven bij het leven van de kinderen, ondanks het gebrek aan contact sinds 2016. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders sinds hun scheiding in 2010 niet in staat zijn geweest om effectief te communiceren en gezamenlijk beslissingen te nemen over de kinderen. De kinderen hebben herhaaldelijk aangegeven bang te zijn voor hun vader en willen geen contact met hem. Het hof concludeert dat de huidige situatie schadelijk is voor de kinderen en dat er geen verbetering te verwachten is. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank Rotterdam vernietigd en de moeder alleen met het gezag over de kinderen belast. Deze beslissing is genomen in het belang van de minderjarigen, die al geruime tijd klem zitten tussen hun ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.277.522/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 19-7784
zaaknummer rechtbank : C/10/581632
beschikking van de meervoudige kamer van 17 februari 2021
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht ,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie:
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 februari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder is op 23 april 2020 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- de brief van 22 december 2020 van de raad, ingekomen op 22 december 2020;
- de brief van 4 januari 2021 van de zijde van de moeder, ingekomen op 4 januari 2021.
2.3.
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben tijdens dit gesprek beiden aan de voorzitter een brief overhandigd.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 12 januari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader.
De raad is met voorafgaand bericht van 22 december 2020, niet ter zitting verschenen.
Ter zitting zijn van de zijde van de moeder pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Uit het inmiddels ontbonden geregistreerde partnerschap van de vader en de moeder zijn op [geboortedatum minderjarigen] 2006 te [geboorteplaats minderjarigen] geboren:
- [naam minderjarige 1] ; en
- [naam minderjarige 2] .
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in deze procedure van belang, het verzoek van de moeder om te bepalen dat het gezag voortaan aan haar alleen toekomt, afgewezen. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat zij wordt belast met het eenhoofdig gezag.
4.2.
De vader heeft ter zitting verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De moeder heeft haar verzoek als volgt toegelicht. De ouders zijn sinds 2010 gescheiden en sindsdien zijn zij niet in staat gebleken om met elkaar te communiceren en gezamenlijk beslissingen over de kinderen te nemen. De verhouding tussen de ouders is al die tijd ernstig verstoord en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zitten klem tussen hun ouders. Zelfs een ondertoezichtstelling heeft niet tot verbetering van de verstandhouding geleid.
De moeder meent dat het ook anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat het gezag wordt gewijzigd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben meerdere malen verklaard dat de vader seksueel grensoverschrijdende handelingen met hen heeft verricht. Zij zijn bang voor hem en willen absoluut geen contact. Lange tijd zijn zij niet naar buiten geweest uit angst dat de vader hen zou komen opzoeken. Vanuit de overtuiging van de moeder dat de vader de kinderen seksueel heeft misbruikt, is zij niet in staat om invulling te geven aan het gezamenlijk gezag. In de praktijk neemt zij al geruime tijd alleen beslissingen over de kinderen. Zo nodig wordt met tussenkomst van het Jeugdteam de vader om schriftelijke toestemming gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben sinds april 2016 geen contact meer met de vader en de vader is daardoor onvoldoende op de hoogte van de ontwikkelingen in de levens van de kinderen, wat het samen nemen van belangrijke beslissingen verder bemoeilijkt. Indien de moeder belast zal worden met het eenhoofdig gezag zal zij de vader maandelijks blijven informeren, overeenkomstig de informatieregeling zoals vastgelegd in de bestreden beschikking.
5.2.
De vader heeft ter zitting het volgende aangevoerd. Volgens de vader was het contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na de scheiding van de ouders goed, maar is hij door opzettelijke handelingen van de moeder uit het leven van de kinderen gebannen. De vader legt zich neer bij het feit dat hij geen contact meer met hen heeft, maar probeert wel betrokken te blijven bij het leven van de kinderen. Zo heeft hij contact onderhouden met de speltherapeut van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en blijft hij op de hoogte door de maandelijkse informatie die hij ontvangt van de moeder. De vader heeft er geen bezwaar tegen als de moeder beslissingen zoals de schoolkeuze van de kinderen alleen neemt, maar hij wil wel belast blijven met het gezag voor het geval de moeder komt te overlijden en zij haar gezag niet meer kan uitoefenen.
5.3.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is (artikel 1:251a, eerste lid BW).
5.4.
Omdat de vader al jaren geen contact heeft met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is naar het oordeel van het hof sprake van gewijzigde omstandigheden. De moeder is dan ook ontvankelijk in haar verzoek. Vervolgens dient het hof te beoordelen of er bij het in stand laten van het gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] klem of verloren dreigen te raken tussen de ouders of dat wijziging van het gezag anderszins in hun belang is. Hiertoe overweegt het hof als volgt. Voor de uitoefening van gezamenlijk gezag is vereist dat tenminste enige vorm van communicatie tussen de ouders mogelijk is om gezamenlijk beslissingen te nemen. Naar het oordeel van het hof ontbreekt die basis al geruime tijd. Tussen de ouders is niet in geschil is dat de onderlinge communicatie al sinds 2010 zeer moeizaam verloopt. Inzet van hulpverlening, waaronder een jarenlange ondertoezichtstelling, heeft hier geen verandering in kunnen brengen. Vanaf april 2016 hebben de kinderen geen contact meer met hun vader. De afgelopen jaren is de vader alleen zijdelings betrokken geweest bij de kinderen, via informatie die hij van derden heeft gekregen en sinds de bestreden beschikking ook door een maandelijkse e-mail van de moeder. Dit maakt dat de vader naar het oordeel van het hof slechts zeer beperkt op de hoogte is van het welzijn, de ontwikkeling en de behoeftes van de kinderen. Feitelijk oefent de moeder al geruime tijd alleen het gezag uit over de kinderen. Op dit moment is er geen hulp gericht op het vinden van mogelijkheden voor overleg tussen de ouders. Het hof heeft dan ook niet de verwachting dat de huidige situatie nog zal wijzigen. Bij de beoordeling laat het hof – anders dan de rechtbank – de vraag of de kinderen al dan niet slachtoffer zijn geworden van seksueel misbruik dan wel grensoverschrijdend gedrag door de vader, bewust in het midden. Vaststaat dat daar in het verleden aangifte van is gedaan en dat de vader niet is vervolgd. Het hof meent anders dan de rechtbank dat het voor de beantwoording van de vraag of het verzoek van de moeder kan worden toegewezen, niet doorslaggevend is of de beschuldigingen van grensoverschrijdend gedrag juist zijn. Immers, op basis van het gesprek dat voorafgaand aan de zitting met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is gevoerd en gezien de door hen overgelegde brieven – moet worden geconcludeerd dat voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vast staat dat zij in het verleden door de vader zijn misbruikt. Zij tonen zich als zij hierover vertellen overstuur en angstig. Zij stellen expliciet dat zij geen contact met hun vader willen. Daarnaast hebben zij de uitdrukkelijke wens dat de vader niet langer betrokken is bij het nemen van belangrijke beslissingen over hen. Hoewel het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer meebrengt dat in het belang van het kind het gezag aan slechts één van de ouders moet worden toegekend is evident dat de minderjarige hiervan veel last hebben, zij zitten hierdoor klem tussen de voortdurende strijd tussen de ouders en dit heeft voor hen schadelijke gevolgen. Uit de stukken en ook uit het gesprek met de kinderen blijkt dat de huidige (gezags)situatie veel stress met zich meebrengt voor de minderjarigen. Zij willen dat deze stress en onrust stopt. Het hof betrekt bij de beslissing de leeftijd van de minderjarigen en dat zij bestendig zijn in hun wens dat de moeder alleen met het gezag belast zal zijn. Onder deze omstandigheden is er een onaanvaardbaar risico dat de minderjarigen (verder) klem of verloren raken tussen de ouders als het gezamenlijk gezag voortduurt en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Het hof is dan ook van oordeel dat een wijziging van het gezag in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is. Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 februari 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
belast de moeder alleen met het gezag over [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] ,
beiden geboren op [geboortedatum minderjarigen] 2006 te [geboorteplaats minderjarigen] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregister een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Rotterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-Van Hees, mr. A.A.F. Donders en
mr. M.A.J. Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. F.W. Zalm als griffier en is op 17 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.