In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De verdachte had in de periode van 1 januari 2010 tot en met 27 maart 2019 gegevensdragers in bezit gehad die kinderpornografisch materiaal bevatten. Het hof heeft het hoger beroep behandeld en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis vorderde, maar met een andere strafmaat. De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit, stellende dat de aangetroffen afbeeldingen zich in gewiste bestanden bevonden en niet toegankelijk waren.
Het hof overweegt dat de enkele bevinding dat kinderpornografisch materiaal is aangetroffen in gewiste bestanden onvoldoende is voor het aannemen van bezit in de zin van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen bijkomende omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De aanwezigheid van afbeeldingen in gewiste bestanden kan wel een aanwijzing zijn dat deze eerder zijn gedownload, maar er is geen bewijs dat de verdachte zich toegang heeft verschaft tot deze afbeeldingen. De getuigenverklaringen van overburen zijn niet voldoende om dit vermoeden te ondersteunen.
Het hof concludeert dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en de verdachte wordt vrijgesproken. De in beslag genomen computer en USB-stick worden onttrokken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.