ECLI:NL:GHDHA:2021:2859

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
2200004420
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake meerdere strafbare feiten en oplegging ISD-maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 december 2019. De verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, was in eerste aanleg veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de opgelegde maatregel en de motivering daarvan, maar heeft de ISD-maatregel opnieuw opgelegd voor dezelfde duur. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan verschillende strafbare feiten, waaronder het binnendringen in een UWV-gebouw, vernielingen en beledigingen van ambtenaren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een omvangrijk strafblad heeft en dat eerdere straffen niet hebben geleid tot gedragsverandering. De verdachte heeft verklaard dat hij zijn strafbare feiten heeft gepleegd omdat hij meende dat het UWV hem geld verschuldigd was. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering. De ISD-maatregel is opgelegd om de verdachte de kans te geven zijn problemen aan te pakken en te werken aan zijn re-integratie. Het hof heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal drie dagen, waarbij de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat niet wordt opgeheven. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000044-20
Parketnummers: 10-227185-19, 10-085533-19, 10-093289-19, 10-095210-19, 10-128250-19, 10-200552-19, 10-214480-19, 10-226039-19, 10-202484-19 (TUL) en 10-157355 (TUL)
Datum uitspraak: 1 maart 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 december 2019 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het bij dagvaarding met parketnummer 10-085533-19, bij dagvaarding met parketnummer 10-093289-19, bij dagvaarding met parketnummers 10-095210-19, 10-200552-19, 10-214480-19 en 10-226039-19 en bij dagvaarding met parketnummers 10-128250-19 en 10-227185-19 onder feit 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD) voor de duur van twee jaren. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de vorderingen tot tenuitvoerlegging en de vordering van de benadeelde partij, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-227185-19:
1.
hij, op of omstreeks 20 september 2019 te Rotterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een AED, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan RET toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij, op of omstreeks 20 september 2019 te Rotterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Spar, gelegen aan Steve Bikoplaats toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Zaak met parketnummer 10-095210-19 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 18 april 2019 te Rotterdam wederrechtelijk is binnengedrongen in een voor de openbare dienst bestemd lokaal en/of een besloten lokaal, te weten een pand van UWV gelegen op/aan de Laan op Zuid 393 en in gebruik bij UWV, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, welk binnendringen daarin bestond dat hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk voornoemd lokaal is binnengegaan, althans daar heeft vertoefd, terwijl aan hem, verdachte, door of namens rechthebbende de toegang tot voornoemd lokaal (schriftelijk) was ontzegd voor een periode van 10 april 2019 tot en met 10 april 2020;
Zaak met parketnummer 10-085533-19 (gevoegd):
1.
hij, op of omstreeks 10 april 2019, te Rotterdam, opzettelijk (een) ambtena(a)ren, te weten [ambtenaar1] en/of [ambtenaar2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar bij de Nederlandse Spoorwegen, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: "raak me niet aan bosaap" en/of "kankerlijer" en/of "kankerklootzak" en/of "kankerflikkers", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Zaak met parketnummer 10-093289-19 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 17 april 2019 te Dordrecht opzettelijk een ambtenaar,te weten [ambtenaar3], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "je kankerhoerenmoeder", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Zaak met parketnummer 10-128250-19 (gevoegd):
1.
hij, op of omstreeks 26 mei 2019, te Rotterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [aangever] en/of Vestia toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Zaak met parketnummer 10-200552-19 (gevoegd):
1.
hij, op of omstreeks 20 augustus 2019 te Rotterdam, in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten het pand van het UWV gelegen aan de Laan op Zuid (393), wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 10 april schriftelijk de toegang tot dat pand ontzegd voor de duur van 1 jaar en werd de inhoud van dit pandverbod aan hem, verdachte, door [hoofdagent] en/of [inspecteur], (respectievelijk) hoofdagent en/of inspecteur van politie Eenheid Rotterdam mondeling medegedeeld en (vervolgens) gevorderd om genoemd pand niet te betreden;
Zaak met parketnummer 10-214480-19 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 5 september 2019 te Rotterdam in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten een pand van het UWV gelegen aan de Laan op Zuid 393 wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 20 augustus 2019 schriftelijk de toegang tot dat lokaal ontzegd voor de duur van één jaar;
Zaak met parketnummer 10-226039-19 (gevoegd):
1.
hij, op of omstreeks 19 september 2019 te Rotterdam, in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten het pand van het UWV gelegen aan de Laan op Zuid (393) wederrechtelijk is binnengedrongen welk binnendringen daarin bestond dat hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk voornoemd lokaal is binnengegaan, althans daar heeft vertoefd, terwijl aan hem, verdachte, door of namens rechthebbende de toegang tot voornoemd lokaal (schriftelijk) was ontzegd tot 20 augustus 2020.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het bij dagvaarding met parketnummer 10/085533-19, bij dagvaarding met parketnummer 10-093289-19, bij dagvaarding met parketnummers 10-095210-19, 10-200552-19, 10-214480-19 en 10-226039-19 en bij dagvaarding met parketnummers 10-128250-19 en 10-227185-19 onder feit 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot de oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve voor wat betreft de opgelegde maatregel en de motivering daarvan.
In dit opzicht zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen. Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof daarin de hierna te vermelden verbetering aanbrengt.
Ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel:
Met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen per 1 januari 2020 bepaalt de rechter niet langer dat vervangende hechtenis kan worden toegepast bij gebreke van (volledige) betaling van de schadevergoedingsmaatregel, maar bepaalt hij de duur van de periode gedurende welke met toepassing van artikel 6.4.20 Sv gijzeling kan worden toegepast. Daar waar in het vonnis is bepaald dat in het kader van de schadevergoedingsmaatregelen vervangende hechtenis wordt opgelegd, zal het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de opgelegde vervangende hechtenis worden vernietigd. Het hof beveelt dat in plaats daarvan gijzeling voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft met betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Motivering van de op te leggen maatregel
Het hof heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan verschillende strafbare feiten. Dit heeft hij gedaan terwijl hij recent in vrijheid was gesteld en zich in een proeftijd bevond. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij deze feiten heeft gepleegd, omdat het UWV hem geld verschuldigd zou zijn. De verdachte heeft verklaard dat het UWV hem namelijk de misgelopen uitkering ten tijde van een eerdere detentie alsnog dient uit te keren. Om dit te bewerkstelligen heeft de verdachte meerdere malen het gebouw van het UWV aan de Laan op Zuid betreden, terwijl hij wist dat hem de toegang tot alle UWV gebouwen was ontzegd. De verdachte legt de oorzaak van zijn problemen bij het UWV.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er echter (ook) andere problemen ten grondslag liggen aan het stelselmatige overlastgevende en strafbare gedrag van de verdachte. Deze problemen leiden er toe dat de verdachte telkens strafbare feiten pleegt wanneer hem iets in de weg gelegd wordt. De justitiële documentatie van de verdachte is omvangrijk. Voor de problemen met het UWV had de verdachte een andere oplossing moeten kiezen, in plaats van telkenmale het gebouw binnendringen terwijl hij wist dat hem de toegang was ontzegd. Bovendien heeft de verdachte ook strafbare feiten gepleegd vóórdat hij meende een vordering op het UWV te hebben. Naast het binnendringen in het pand van het UWV heeft de verdachte bovendien andersoortige strafbare feiten gepleegd, zoals het beledigen van ambtenaren in functie en het plegen van vernielingen. Dit zijn voor de betrokkenen zeer vervelende feiten. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden weer dergelijke feiten te plegen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het over de verdachte opgestelde reclasseringsadvies van 6 december 2019 van GGZ Antes. Hieruit volgt dat de verdachte een uitgebreid justitieel verleden heeft en dat er sprake is van een delict patroon ten aanzien van zowel geweldsdelicten als vermogensdelicten. Voorts volgt uit het rapport dat uit eerdere (Pro Justitia) onderzoeken blijkt dat er sprake is van ernstige gedragsproblematiek voortvloeiend uit een antisociale persoonlijkheidsstoornis al dan niet in samenhang met middelengebruik. In de afgelopen jaren zijn meerdere behandel-, begeleiding- en reclasseringstrajecten ingezet, welke echter niet toereikend bleken. Het recidiverisico is onverminderd hoog gebleven. Op alle leefgebieden doen zich problemen voor. De reclassering heeft geadviseerd om aan de verdachte de maatregel ISD op te leggen. De verdachte heeft onlangs en in de voorgaande jaren geweigerd medewerking te verlenen aan het Pro Justitia consult, waardoor er sinds 2015 geen psychologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
Het hof concludeert het volgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan één of meer misdrijven waarvoor op de voet van artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering voorlopige hechtenis is toegelaten. Blijkens het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 februari 2021 is de verdachte in de vijf jaren voorafgaande aan de door hem begane feiten ten minste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf veroordeeld. De desbetreffende vonnissen zijn onherroepelijk. De onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen.
Gelet op de door de verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Tot op heden hebben aan de verdachte opgelegde straffen er niet toe geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd.
Het hof stelt vast dat de verdachte voldoet aan de voorwaarden voor het opleggen van een ISD-maatregel, zoals bepaald in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht, en dat het opleggen van een dergelijke maatregel gerechtvaardigd is, gelet op de veelvuldige recidive en gelet op de het advies die de reclassering heeft uitgebracht.
Op grond van al het vorenstaande is het hof van oordeel dat het wenselijk en noodzakelijk is dat de ISD-maatregel aan de verdachte wordt opgelegd en wel voor de duur van twee jaren om hem alle tijd en de kans te geven zijn problemen op te lossen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard niet te zullen meewerken aan behandelingen gericht op re-integratie, indien hem de ISD-maatregel zal worden opgelegd. Hoewel het hof er begrip voor heeft dat de verdachte gezien zijn verleden - zoals hij zelf zegt - ‘behandel-moe’ is, is het van oordeel dat de ISD-maatregel kansen biedt voor de verdachte om zijn leven een positieve wending te geven. De maatregel betreft immers een op maat toegesneden behandeling, die erop is gericht behulpzaam te zijn bij het oplossen van de problemen op verschillende leefgebieden van de verdachte. De verdachte is een nog jonge man, met een heel leven voor zich. Door nu wel aan zijn problemen te werken en in een traject te komen waarbij hij wordt geholpen met huisvesting en financiën, bouwt hij aan een aanmerkelijk betere basis voor de rest van zijn leven. De verdachte heeft zelf in de hand of de ISD-maatregel uitsluitend een periode van kale detentie wordt of dat hij deze maatregel gebruikt om betere vooruitzichten te hebben.
Alles afwegend acht het hof de hierna te noemen maatregel passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 38m, 57, 63, 139, 266, 267 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde maatregel en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene
Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, mr. H.M.D. de Jong en mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 maart 2021.
Mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.