ECLI:NL:GHDHA:2021:2885

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
200.286.877/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in wrakingsverzoek in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 november 2021 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van [verzoeker] in een civiele procedure. Het verzoek tot wraking was ingediend door de advocaat van [verzoeker], mr. P.C. van den Berg, op 13 oktober 2021, naar aanleiding van een zitting die had plaatsgevonden op 16 september 2021. Tijdens deze zitting waren de raadsheren A. Zonneveld, voorzitter, en A.N. Labohm, lid, aanwezig. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de schijn van partijdigheid en vooringenomenheid van de raadsheren, waarbij [verzoeker] verschillende gronden aanvoerde, waaronder het weigeren van een ingediend stuk en het negeren van de wet en vastgestelde feiten.

De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De kamer oordeelde dat [verzoeker] niet tijdig was geweest met het indienen van het wrakingsverzoek, aangezien de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag lagen al bekend waren op de zitting van 16 september 2021. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek niet-ontvankelijk was, waardoor zij niet toekwam aan de inhoudelijke beoordeling van de aangevoerde gronden.

De beslissing van de wrakingskamer werd openbaar uitgesproken en een afschrift van de beslissing werd toegezonden aan [verzoeker], de gewraakte raadsheren en de advocaat van de vereffenaars. Het hof benadrukte dat de te late indiening van het wrakingsverzoek een belangrijke factor was in de beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 200.286.877/02
Zaaknummer hoofdzaak : 200.286.877/01
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken d.d. 3 november 2021
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de hoofdzaak met genoemd zaaknummer van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. P.C. van den Berg te Utrecht.

Het geding

1. In de civiele procedure onder genoemd zaaknummer tussen [verzoeker] als verzoekster in hoger beroep en [verweerders] als verweerders in hoger beroep (gezamenlijk te noemen: de vereffenaars) heeft op 16 september 2021 een terechtzitting van de meervoudige familiekamer plaatsgevonden. Zitting hadden mrs. A. Zonneveld, voorzitter, en A.N. Labohm en B. Breederveld, leden. Als uitspraakdatum is aan het eind van de zitting vastgesteld 17 november 2021.
2. Bij brief van 13 oktober 2021 heeft advocaat mr. Van den Berg namens [verzoeker] een verzoek tot wraking gedaan van mrs. A. Zonneveld en A.N. Labohm (hierna gezamenlijk ook te noemen: de raadsheren).
3. Bij schriftelijke reactie van 18 oktober 2021 hebben mrs. Zonneveld en Labohm aan de wrakingskamer laten weten niet te berusten in het wrakingsverzoek en een reactie gegeven op het wrakingsverzoek.
4. De advocaat van de vereffenaars heeft per e-mail van 19 oktober 2021 aan het hof en aan de advocaat van [verzoeker] laten weten dat de vereffenaars en hijzelf niet ter zitting zullen verschijnen.
5. De wrakingskamer heeft voorts kennisgenomen van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling met gesloten deuren van de meervoudige kamer in familiezaken van dit hof op 16 september 2021.
6. De wrakingskamer heeft het verzoek op 22 oktober 2021 ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij is [verzoeker] verschenen. Haar advocaat is (met bericht van verhindering) niet verschenen. Mrs. Zonneveld en Labohm zijn, zoals aangekondigd, ook niet ter zitting verschenen. Ter zitting heeft [verzoeker] een pleitnota overgelegd.

Het wrakingsverzoek

7. [verzoeker] verzoekt mrs. Zonneveld en Labohm te wraken, op grond van (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid. Zij voert daartoe - samengevat - het volgende aan.
Mrs. Zonneveld en Labohm hebben het op 2 september 2021 door [verzoeker] ingediende stuk ‘
Aanvulling rechtskader en nadere gronden strekkende tot aangepast verzoek’geweigerd. Op geen enkele andere manier hebben zij het in dit stuk genoemde rechtskader van de Hoge Raad gehanteerd. Hiermee stimuleren de raadsheren schending van de waarheids- en volledigheidsplicht. Nu sprake is van schending van deze plicht door de vereffenaars, valt dit stuk onder een van de uitzonderingen op de tweeconclusieleer. Echter, mrs. Zonneveld en Labohm zijn onwillig dit rechtskader toe te passen dan wel in te gaan op de door [verzoeker] aangevoerde uitzonderingen op de tweeconclusieleer (grond 1).
In juli 2021 is duidelijk geworden dat de vereffenaars de waarheids- en volledigheidsplicht blijft schenden. Desondanks hebben de raadsheren geen waarheidsvinding betracht of op grond van de artikelen 21 en 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) stukken bij de vereffenaars opgevraagd. In dit kader wijst [verzoeker] op een aantal uitspraken van de Hoge Raad. Bovendien is het onderzoek van de bewezen valsheid in geschrifte in de boedelbeschrijving door de hoofdofficier van justitie aan het hof gedelegeerd. Niets stond de raadsheren ter zitting in de weg aan het toepassen van de wet en het onderzoeken van de niet-voltooide vereffening (grond 2).
De raadsheren negeren de wet, en de vastgestelde feiten en hetgeen [verzoeker] daarover heeft gezegd. In het proces-verbaal ontbreken de essentiële laatste woorden van [verzoeker] alsook het verzoek om een tussenvonnis. Bovendien is het door [verzoeker] ter zitting meer dan een half uur voorlezen van stukken in het proces-verbaal ten onrechte afgedaan als ‘aanstippen van rechtskader’. Het proces-verbaal is daarmee niet juist en volledig en geeft geen correcte weergave van hetgeen naast de pleitnota door (de advocaat van) [verzoeker] naar voren is gebracht (gronden 3 en 4).
Mrs. Zonneveld en Labohm hebben [verzoeker] partijdig en negatief bejegend tijdens de zitting. Zo hebben zij het verzoek van [verzoeker] om bewaking pas ter zitting afgewezen met het argument dat het geen besloten zitting was, terwijl bovenaan het proces-verbaal staat dat het ‘een zitting met gesloten deuren’ was. Ook hebben de raadsheren toegelaten dat de vereffenaars zich ‘slachtoffer’ noemen. Verder hebben de raadsheren bij de aanvang van de zitting een opmerking gemaakt over een eventuele schikking. [verzoeker] beschouwt deze opmerking als bewust provocatief en erop gericht te laten merken dat de raadsheren niet bereid zijn tot waarheidsvinding of toepassing van het door [verzoeker] aangedragen rechtskader. Bovendien heeft mr. Labohm de hele zitting met woord en gebaar aangegeven eigenlijk niet te willen luisteren naar het betoog van [verzoeker] (grond 5).
8. Mrs. Zonneveld en Labohm berusten niet in de wraking en reageren als volgt. De raadsheren menen dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend. Onder verwijzing naar artikel 37, lid 1, Rv betogen de raadsheren dat het wrakingsverzoek van 13 oktober 2021 gaat over het verhandelde ter zitting van 16 september 2021. De betreffende feiten omstandigheden waren [verzoeker] dus al op 16 september 2021 bekend. Het proces-verbaal is weliswaar na de zitting - op 4 oktober 2021 - door [verzoeker] ontvangen, maar [verzoeker] heeft het hof toen verzocht om wijziging/aanvulling van het proces-verbaal. Bovendien is het gebruikelijk dat een proces-verbaal slechts een zakelijke weergave is van het verhandelde ter zitting. Het feit dat zij het met de inhoud van dit proces-verbaal niet eens is leidt evenmin tot een geldige wrakingsgrond. De overige wrakingsgronden betreffen vooral procedurele en juridisch-inhoudelijke beslissingen die de inhoud van de zaak raken en niet in een wrakingsprocedure aan de orde kunnen worden gesteld.

Beoordeling van de ontvankelijkheid

9. Artikel 37 lid 1 Rv schrijft voor dat een verzoek tot wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan verzoeker bekend zijn geworden
10. De wrakingskamer overweegt met betrekking tot de tijdigheid van het wrakingsverzoek als volgt. De in 7. I, II, III (deels) en IV genoemde stellingen die [verzoeker] ten grondslag heeft gelegd aan het wrakingsverzoek betreffen omstandigheden waarmee [verzoeker] ter zitting van 16 september 2021 reeds bekend was. Dit blijkt overigens mede uit de omstandigheid dat volgens het proces-verbaal van de zitting van 16 september 2021 de advocaat van [verzoeker] ‘hardop’ heeft overwogen een wrakingsverzoek in te dienen, doch daar toch van af heeft gezien. Pas op 13 oktober 2021 heeft [verzoeker] haar verzoek tot wraking ingediend. Dit is bijna vier weken later. Aan het vereiste van artikel 37, lid 1, Rv is dan ook niet voldaan.
11. De in 7. III genoemde wrakingsgrond, voor zover deze gaat over de inhoud van het proces-verbaal, voldoet naar het oordeel van de wrakingskamer evenmin aan het vereiste van artikel 37, lid 1, Rv. Deze feiten zijn [verzoeker] bekend geworden op de dag dat zij het proces-verbaal heeft ontvangen. [verzoeker] heeft ter zitting bij de wrakingskamer verklaard dat zij het proces-verbaal op 5 oktober 2021 heeft ontvangen. Aan een procespartij die het indienen van een wrakingsverzoek overweegt mag enige bedenk- en schrijftijd worden gegund. De wrakingskamer acht het tijdsverloop tussen de ontvangst van het proces-verbaal op dinsdag 5 oktober 2021 enerzijds en het indienen van het wrakingsverzoek op 13 oktober 2021 (acht dagen later) anderzijds echter, gelet op de aard van de wrakingsprocedure, nog steeds te lang en daarom niet aanvaardbaar. Bijzondere feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel leiden, zijn gesteld noch gebleken.
12. De te late indiening van het wrakingsverzoek heeft tot gevolg dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot wraking. Daarmee komt de wrakingskamer niet toe aan het (overige) door [verzoeker] in het wrakingsverzoek aangevoerde.

Beslissing

Het hof:
- verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan [verzoeker] , alsmede aan de gewraakte raadsheren en de (advocaat van de) vereffenaars.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, C.G.M. van Rijnberk en Chr.Th.P.M. Zandhuis, leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. I.E. van der Leij, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2021.