ECLI:NL:GHDHA:2021:2892

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
2200561219
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Rechters
  • Th.W.H.E. Schmitz
  • M.V. Lievers-Roza
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het besturen van een motorrijtuig zonder geldig rijbewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was ten laste gelegd dat hij op 12 april 2019 te Wassenaar een motorrijtuig bestuurde, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte was niet ter terechtzitting verschenen, maar had zijn raadsman gemachtigd om hem te verdedigen. De raadsman voerde aan dat de verdachte ten onrechte was veroordeeld en dat de opgelegde straf te zwaar was. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis waarvan beroep. Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de stukken van het voorbereidend onderzoek en de verklaringen van de betrokkenen. Het hof oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, gezien zijn eerdere veroordelingen en het feit dat hij sinds 2004 geen geldig rijbewijs meer had. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. De voorzitter heeft de verdachte erop gewezen dat hij binnen veertien dagen beroep in cassatie kan instellen.

Uitspraak

Parketnummer: 96-158967-19
Gerechtshof Den Haag
enkelvoudige kamer voor strafzaken
Proces-verbaal
van de op 22 januari 2021 in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof.
Tegenwoordig zijn:
mr. Th.W.H.E. Schmitz, voorzitter, en
mr. M.V. Lievers-Roza, griffier.
Voorts is aanwezig mr. N.M. Boersma, advocaat-generaal.
De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen na te noemen verdachte.
De verdachte, gedagvaard als:
naam:
[achternaam verdachte],
voornamen:
[voornaam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres: [adres],
is niet ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. C.J. Nierop, advocaat te Amsterdam, die desgevraagd door de voorzitter mededeelt door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
Alle verklaringen zijn zakelijk weergegeven, tenzij anders vermeld.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De raadsman van de verdachte wordt onmiddellijk na het voordragen van de zaak in de gelegenheid gesteld de bezwaren van de verdachte tegen het vonnis op te geven.
De raadsman geeft op dat de verdachte van mening is ten onrechte te zijn veroordeeld en voorts dat hij de straf te zwaar acht.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van:
- een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 januari 2021, betreffende de verdachte;
- de stukken van het voorbereidend onderzoek en alle overige stukken van onderzoek, voor zover van belang met het oog op enige door het hof te nemen beslissing, waaronder de stukken die door het hof als bewijsmiddel zijn gebezigd.
In het kader van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte deelt de raadsman het volgende mede:
Mijn cliënt zit in een daklozenopvang. Hij is in het verleden verslaafd geweest. Het gaat nu goed met hem. Hij heeft een uitkering en gebruikt methadon. Mijn cliënt is in staat om een taakstraf te verrichten.
De advocaat-generaal voert h nhj ierna het woord en draagt de schriftelijke vordering voor.
De advocaat-generaal vordert bevestiging van het vonnis waarvan beroep en legt de vordering aan het gerechtshof over.
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities.
De advocaat-generaal en de raadsman krijgen de gelegenheid tot respectievelijk repliek en dupliek. Zij maken hiervan gebruik.
Aan de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
Na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het gerechtshof terstond uitspraak.

Aantekening mondeling arrest

als bedoeld in artikel 425, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 27 november 2019, gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, alsmede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van heden.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 april 2019 te Wassenaar terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Rijksstraatweg N44, als bestuurder een motorrijtuig, (bedrijfsauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities – op het standpunt gesteld dat de verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Primair betoogt de raadsman dat niet vastgesteld kan worden dat het rijbewijs daadwerkelijk ongeldig is verklaard op de bij de wet voorgeschreven wijze. Hij heeft subsidiair aangevoerd dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat de verdachte wist of redelijkerwijs kon weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard toen hij op 12 april 2019 in Wassenaar op de openbare weg reed.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij besluit van 30 september 2003 is het rijbewijs van verdachte overeenkomstig artikel 12 van de destijds geldende Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid juncto art 134 Wegenverkeerswet 1994 ongeldig verklaard. Dit besluit is bij aangetekende brief en per gewone post aan het toenmalige adres van verdachte gezonden blijkens de zich in het dossier bevindende stukken afkomstig van het CBR. De aangetekende brief is retour gekomen. De per gewone post verzonden brief niet. Het rijbewijs is door het CBR op 8 maart 2004 ontvangen. Dit rijbewijs zou geldig zijn geweest tot 18 september
2008. Na 8 maart 2004 is nimmer een rijbewijs afgegeven aan verdachte.
De verdachte is in de periode van 2005 tot en met 2012 zes keer veroordeeld voor een overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Eerdere opgelegde straffen voor dit feit, waaronder meerdere gevangenisstraffen, zijn geëxecuteerd. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 24 april 2019 met proces-verbaalnummer [nummer] dat als de verdachte op 12 april 2019 door de verbalisant wordt gecontroleerd, de verdachte hem mededeelt dat hij zijn rijbewijs niet bij zich heeft, terwijl de verdachte sedert 2004 niet beschikt over een rijbewijs.
Het hof leidt uit dit samenstel af dat de verdachte redelijkerwijs moet weten dat het rijbewijs ongeldig is verklaard.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks12 april 2019 te Wassenaar terwijl hij
wist ofredelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie
of categorieënwas afgegeven, op de weg, de Rijksstraatweg N44, als bestuurder een motorrijtuig, (bedrijfsauto), van die categorie
of categorieënheeft bestuurd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het
bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende in de zin van artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering opgegeven bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Bewijsmiddelen
1. Het ZSM Artikel 9 WvW Proces-verbaal d.d. 24 mei 2019 van de politie Eenheid Den Haag met nr. [nummer], opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 april 2019 van de politie Eenheid Den Haag met nr. [nummer], opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3. Een geschrift, zijnde een print RDW-rijbewijsgegevens d.d. 24 april 2019, mede inhoudende dat het rijbewijs categorie B sinds 30 september 2003 ongeldig is verklaard, op 8 maart 2004 feitelijk is ingeleverd, terwijl op 10 september 2001 voor het laatst een rijbewijs is afgegeven.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een bedrijfsauto, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Zodoende heeft de verdachte blijk gegeven van een miskenning van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer en de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. De verdachte heeft ervan blijk gegeven de regels omtrent de verkeersveiligheid te negeren.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 januari 2021, is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van – onder meer soortgelijke - strafbare feiten, zij het dat hij voor een soortgelijk feit als het onderhavige niet recentelijk is veroordeeld.
Gelet hierop en op de ernst van het feit is het hof van oordeel dat niet anders gereageerd kan worden dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht omtrent zijn persoonlijke omstandigheden, ziet het hof geen aanleiding om in plaats van een gevangenisstraf een taakstraf op te leggen.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het hem ten laste gelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezen verklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
De voorzitter deelt mede, dat de verdachte uiterlijk veertien dagen na heden beroep in cassatie kan instellen.
Dit proces-verbaal is door de voorzitter en de griffier vastgesteld en ondertekend.