ECLI:NL:GHDHA:2021:2924

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
2200285320
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam inzake ongewenstverklaring van een Bulgaarse vreemdeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in Rotterdam. De verdachte, een Bulgaarse vreemdeling, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. De verdachte was ten laste gelegd dat hij op 13 augustus 2020 in Nederland verbleef, terwijl hij wist dat hij op grond van de Vreemdelingenwet tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, maar het hof heeft geoordeeld dat het vonnis niet in stand kan blijven.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 augustus 2020 nog steeds in Nederland was, ondanks een eerdere ongewenstverklaring door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De verdediging voerde aan dat de verdachte op advies van zijn raadsman in Nederland was, maar het hof oordeelde dat dit beroep op rechtsdwaling niet opging. De verdachte had geen verklaring gegeven voor zijn voortdurende aanwezigheid in Nederland en het hof concludeerde dat de ongewenstverklaring op de tenlastegelegde datum nog steeds geldig was.

Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit en heeft de gevangenisstraf van twee maanden opgelegd. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte en de noodzaak om de belangen van de samenleving te beschermen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002853-20
Parketnummer: 10-206942-20
Datum uitspraak: 12 oktober 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 15 oktober 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedatum],
adres: [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 13 augustus 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverweging
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte in Nederland was op aanraden van zijn vorige raadsman, zodat hij een zitting kon bijwonen. De verdediging is primair van mening dat dit zou moeten leiden tot vrijspraak, subsidiair doet de verdediging een beroep op rechtsdwaling, nu de verdachte op het advies van zijn raadsman had moeten kunnen vertrouwen. Dit leidt tot afwezigheid van alle schuld van de verdachte, waardoor hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof constateert dat er op 21 juli 2020 een zitting betreffende de verdachte heeft plaatsgevonden. De verdachte is hierbij niet aanwezig geweest. De verdachte was op 13 augustus 2020 nog altijd in Nederland. De verdachte heeft over deze voortdurende aanwezigheid geen verklaring gegeven die verband houdt met het advies van zijn raadsman aanwezig te zijn op voornoemde zitting. Nu de verdachte ruim drie weken na de zitting van 21 juli 2020 nog altijd in Nederland was, komt hem geen beroep op rechtsdwaling toe.
Het hof overweegt voorts het volgende.
De verdachte heeft de Bulgaarse nationaliteit. Derhalve is hij een burger van de Europese Unie in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Richtlijn 2004/38/EU van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: de Verblijfsrichtlijn).
Bij beschikking van 7 juli 2019 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de verdachte ongewenst verklaard. Dit besluit is op 4 februari 2019 aan de verdachte in persoon uitgereikt.
Artikel 27, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn is een rechtstreeks werkende bepaling van het Unierecht. In deze bepaling staat dat de om redenen van openbare orde genomen maatregelen (in dit geval: de ongewenstverklaring) uitsluitend gebaseerd mogen zijn op het gedrag van de betrokkene. Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen.
Op grond van vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie mag een bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving niet automatisch worden vastgesteld op basis van een eerdere strafrechtelijke veroordeling voor specifieke strafbare feiten. De omstandigheden die tot die veroordeling hebben geleid, kunnen wel in aanmerking worden genomen om een dergelijke vaststelling te rechtvaardigen, voor zover na een onderzoek van het individuele geval blijkt dat sprake is van een persoonlijke gedraging die een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Vast staat dat de ongewenstverklaring op de tenlastegelegde datum, 13 augustus 2020, nog van kracht was.
Het hof dient daarom te onderzoeken of de ongewenstverklaring op de tenlastegelegde datum nog immer in overeenstemming was met de rechtstreeks werkende bepalingen van het Unierecht.
Het hof is van oordeel dat dit het geval was, nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde nog immer een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormde. Uit de beschikking van 7 juli 2019 blijkt dat de ongewenstverklaring is gebaseerd op eerdere onherroepelijke veroordelingen voor misdrijven. Dat de verdachte ook op de datum van de tenlastelegging nog altijd een bedreiging vormde, blijkt uit het uittreksel justitiële documentatie betreffende de verdachte van 9 september 2021, waaruit volgt dat de verdachte na de ongewenstverklaring en voor de datum in de tenlastelegging d.d. 13 augustus 2020, onherroepelijk is veroordeeld voor twee strafbare feiten te weten op 12 februari 2020 en 21 juli 2020
Het hof acht deze omstandigheden, mede gelet op het feit dat niet is gebleken van objectieve gegevens waaruit zou blijken dat het gedrag van de verdachte ten positieve is veranderd, voldoende redengevend voor de slotsom dat sprake is van vorengenoemde actuele bedreiging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op
of omstreeks13 augustus 2020 te Rotterdam
, althans in Nederland,als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist
of ernstige reden had te vermoedendat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard
OF terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in Nederland verbleven, terwijl hij wist dat hij door de Nederlandse overheid tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De verdachte heeft er aldus blijk van gegeven zich niets aan te trekken van een door het bevoegd gezag genomen besluit. Bovendien druist het handelen van de verdachte in tegen het belang dat de samenleving heeft bij het respecteren en naleven van dit besluit.
Het hof heeft acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. Dat heeft zijn weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt bij elk onwettig verblijf een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden geïndiceerd geacht.
Het hof heeft voorts - in het nadeel van de verdachte - acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 9 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit rechtens geldt dan wel gold.
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. H. van den Heuvel,
mr. D.M. Thierry en mr. T.J. Sleeswijk Visser, in bijzijn van de griffier mr. A.M. Grasman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 oktober 2021.