ECLI:NL:GHDHA:2021:314

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
2200422117
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van veroordeling wegens zware mishandeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging na uitspraak EHRM

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een herzieningsprocedure naar aanleiding van een eerdere veroordeling van de verdachte voor zware mishandeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging. De herziening werd aangevraagd na een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), waarin werd vastgesteld dat het aanwezigheidsrecht van de verdachte in hoger beroep was geschonden. De verdachte was eerder door de rechtbank Alkmaar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden, en het gerechtshof Amsterdam had deze veroordeling in hoger beroep bevestigd. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep, waardoor de veroordeling onherroepelijk werd. De herzieningsaanvraag werd ingediend op 24 april 2017, en de Hoge Raad verklaarde deze gegrond, waarna de zaak werd verwezen naar het Gerechtshof Den Haag.

Tijdens de herzieningsprocedure heeft het hof de feiten opnieuw beoordeeld. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een persoon, wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen van de tenlastegelegde feiten, en sprak de verdachte vrij van de meeste beschuldigingen. Wel werd bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hasjiesj. Het hof legde een gevangenisstraf op van 23 maanden, met inachtneming van de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van rechtsherstel na schending van het EVRM.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004221-17
Parketnummer: 14-810165-06
Datum uitspraak: 2 maart 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest in herziening
gewezen na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden, op voet van artikel 472, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), bij arrest van 19 september 2017, in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
adres: [adres].
Procesgang

1. Verloop van de procedure

1.1 Procedure voorafgaand aan de herziening
1.1.1 Rechtbank Alkmaar
De zaak heeft in eerste aanleg gediend voor de rechtbank Alkmaar. Aan de verdachte werd - kort weergegeven – onder feit 1 tot en met 4 achtereenvolgens verweten dat hij:
  • 1. samen met anderen, althans alleen, met voorbedachten rade, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
  • 2. samen met anderen, althans alleen, [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden, hetgeen de dood, althans zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
  • 3. samen met anderen [slachtoffer] heeft bedreigd, subsidiair dat hij daarbij medeplichtig is geweest;
  • 4. samen met anderen, althans alleen, 3000, althans 2000 kilogram hennep (hasjiesj) binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, en/of deze hoeveelheid hennep opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en/of aanwezig heeft gehad.
Bij vonnis d.d. 15 mei 2007 heeft de rechtbank de verdachte ter zake van feit 1, 2, 3 (primair) en 4 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is op 24 mei 2007 hoger beroep in gesteld tegen het vonnis van de rechtbank.
1.1.2 Gerechtshof Amsterdam
In hoger beroep heeft de zaak voor het gerechtshof te Amsterdam gediend. De eerste zitting vond plaats op 31 oktober 2007.
Het gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte bij arrest van 18 juni 2010 ter zake van 1) het medeplegen van zware mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, 2) medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden en 4) de eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is op 24 juni 2010 tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
1.1.3 Hoge Raad
Bij arrest van 13 december 2011 [1] heeft de Hoge Raad der Nederlanden met toepassing van art. 81 RO het beroep in cassatie verworpen. Daarmee is het arrest van het Hof Amsterdam van 18 juni 2010 onherroepelijk geworden.
1.1.4 Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Namens de verdachte is vervolgens een klacht ingediend bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM), die kort gezegd inhield dat zijn aanwezigheidsrecht in hoger beroep is geschonden. Bij uitspraak d.d. 14 februari 2017 [2] heeft het EHRM vastgesteld dat art. 6, eerste en derde lid, aanhef en onder c van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) zijn geschonden in de procedure die tot de veroordeling heeft geleid.
1.2 De procedure tot herziening
1.2.1 Verzoek tot herziening
Namens de verdachte is d.d. 24 april 2017 een herzieningsaanvraag ingediend gebaseerd op onder meer de grond van art. 457 lid 1 sub b Sv. Dit artikellid sub b houdt - kort weergegeven - in dat een onherroepelijke veroordeling kan worden herzien op grond van een uitspraak van het EHRM waarin is vastgesteld dat het EVRM is geschonden in de procedure die tot de veroordeling heeft geleid, indien herziening noodzakelijk is met het oog op rechtsherstel als bedoeld in artikel 41 van dat verdrag.
1.2.2 Hoge Raad
Bij arrest van 19 september 2017 [3] heeft de Hoge Raad de vordering tot herziening gegrond verklaard voor zover gebaseerd op art. 457 lid 1 sub b Sv en de zaak verwezen naar het gerechtshof Den Haag.
1.3 De procedure in herziening bij het gerechtshof Den Haag
1.3.1 De grondslag voor de herziening en de opdracht aan het gerechtshof Den Haag
Het dictum van het laatstgenoemde arrest van de Hoge Raad luidt:

verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het Gerechtshof;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op de voet van art. 472, eerste lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
1.3.2 Te beoordelen feiten
“De zaak” in de opdracht van de Hoge Raad wordt gevormd door de aan de verdachte tenlastegelegde feiten, zoals die ter beoordeling aan het hof te Amsterdam voorlagen, een en ander overeenkomstig de – destijds in eerste aanleg aangevulde – tenlastelegging.
1.3.3 De omvang van het onderzoek van het gerechtshof na herziening
Ingevolge art. 476, vierde lid, Sv geschieden het onderzoek en de beraadslaging, bedoeld in de artikelen 348 en 350, zowel naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in herziening als van het onderzoek in vorige terechtzittingen, zoals dat volgens daarvan opgemaakt proces-verbaal heeft plaats gehad. Dat betekent dat onderzoek kan worden ingesteld naar alle feiten en omstandigheden, die van belang zijn voor het oordeel over de ten laste gelegde feiten.
Gelet op art. 472, eerste lid, Sv staat het hof in beginsel een aantal mogelijke beslissingen open, te weten:
  • het geheel of gedeeltelijk vernietigen van de onherroepelijke uitspraak en opnieuw rechtdoen, met inachtneming van artikel 472, eerste lid, Sv, hetzij
  • het handhaven van de onherroepelijke uitspraak, al dan niet met aanvulling of verbetering van gronden ex artikel 476, vijfde lid, Sv
een en ander met inachtneming van de strafmaatbepaling van artikel 478 en 479 Sv.
1.3.4 Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg, het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, het onderzoek ter terechtzitting in cassatie en het onderzoek op de terechtzittingen in de procedure in herziening van 21 juni 2019, 18 mei 2020 en 16 februari 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na aanvulling van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 januari 2005 tot en met 21 januari 2005 in de gemeente Roosendaal en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel (te weten een of meer door[ge]boorde knieschij(f)(ven) en/of twee, althans een ribbreuk[en]) heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk (met een boor[machine]) in de knie[ën] te boren en/of de rib(ben) te breken, terwijl dat feit (direct of indirect) de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 januari 2005 tot en met 21 januari 2005 in de gemeente(n) Eemnes en/of Haarlemmermeer en/of Roosendaal en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] naar restaurant De Witte Bergen (in de gemeente Eemnes) laten komen en/of
- die [slachtoffer] (tegen diens wil) meegenomen en/of gebracht naar (het parkeerterrein van) brugrestaurant "La Place" (in de gemeente Haarlemmermeer) en/of
- die [slachtoffer] (aldaar)(tegen diens wil) in een auto laten plaatsnemen en/of
- die [slachtoffer] (tegen diens wil) vervoerd/gebracht naar een woning in Roosendaal en/of
- die [slachtoffer] (tegen diens wil) in die woning (aan de [straatnaam 1]) vastgehouden en/of
- ( aldus) voor die wederrechtelijke vrijheidsberoving een plaats verschaft en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) bedreigd/gedreigd met (een) hond(en) en/of (een) honkbalknuppel(s) en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) gemarteld en/of zwaar mishandeld door die [slachtoffer] vast te binden en/of twee ribbreuken en/of door[ge]boorde knieschijven te bezorgen en/of
- geen poging(en) ondernomen die [slachtoffer] te bevrijden en/of nagelaten de politie te waarschuwen en/of aldus voor die [slachtoffer] een overmacht gecreëerd,
hetgeen (direct of indirect) de dood van die [slachtoffer], althans zwaar lichamelijk letsel van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 13 januari 2005 in de gemeente(n) Schagen en/of Enkhuizen en/of Hoorn en/of Wieringermeer en/of Amsterdam en/of Zaandam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk (dreigend)
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat: "[slachtoffer] (onmiddellijk) naar Angel Place (het clubhuis van de Hells Angels te Amsterdam) moest komen, anders zouden ze vanavond naar hem toe bij zijn dochter thuis komen", althans woorden van dergelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- sms-berichten gezonden aan die [slachtoffer] (die in onderling verband en in samenhang met de feiten en omstandigheden rond de verdwenen partij hash en de veronderstelde rol van die [slachtoffer] daarbij als bedreigend kunnen worden aangemerkt) en/of
- die [slachtoffer] (via [medeverdachte 1]) de woorden toegevoegd: "Ik weet waar [slachtoffer] woont, ik ga er naar toe en dan breek ik zijn benen, dan zal ie wel vertellen waar het ligt", althans woorden van dergelijke (dreigende) aard en/of strekking;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 2] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 13 januari 2005 in de gemeente(n) Schagen en/of Enkhuizen en/of Hoorn en/of Wieringermeer en/of Amsterdam en/of Zaandam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft die [medeverdachte 2] opzettelijk (dreigend)
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat: "[slachtoffer] (onmiddellijk) naar Angel Place (het clubhuis van de Hells Angels te Amsterdam) moest komen, anders zouden ze vanavond naar hem toe bij zijn dochter thuis komen", althans woorden van dergelijke aard en/of strekking en/of
- sms-berichten gezonden aan die [slachtoffer] (die in onderling verband en in samenhang met de feiten en omstandigheden rond de verdwenen partij hash en de veronderstelde rol van die [slachtoffer] daarbij als bedreigend kunnen worden aangemerkt) en/of
- die [slachtoffer] (via [medeverdachte 1]) de woorden toegevoegd: "Ik weet waar [slachtoffer] woont, ik ga er naar toe en dan breek ik zijn benen, dan zal ie wel vertellen waar het ligt", althans woorden van dergelijke (dreigende) aard en/of strekking,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door op een of meer tijdstip(pen) in en/of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 13 januari 2005 in de gemeente(n) Schagen en/of Enkhuizen en/of Hoorn en/of Wieringermeer en/of Amsterdam en/of Zaandam en/of elders in Nederland
- ( meermalen) telefonisch contact te hebben en/of een ontmoeting te regelen tussen die [slachtoffer] en/of zichzelf en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer (onbekend gebleven) perso(o)n(en) (terwijl verdachte en/of zijn mededader[s] in de veronderstelling verkeerde[n] dat die [slachtoffer] een partij hash had weggenomen/gestolen, welke partij hij/zij wilde[n] achterhalen/terugkrijgen) en/of
- tijdens een ontmoeting met [slachtoffer] (bij de MacDonalds te Hoorn) (een briefje met daarop) een telefoonnummer aan die [slachtoffer] te overhandigen en/of die [slachtoffer] mede te delen dat hij met dat nummer alleen kon SMS-en;
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2004 tot en met 31 december 2004 te Mijdrecht, in de gemeente De Ronde Venen en/of te Nibbixwoud, gemeente Wognum en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
ongeveer 3000, althans 2000 kilogram, in elk geval een (grote handels-) hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II,
hierin bestaande dat verdachte en/of zijn mededader(s) die (uit Marokko afkomstige) hoeveelheid hasjiesj heeft/hebben opgehaald in Mijdrecht en/of heeft/hebben vervoerd naar Nibbixwoud en/of voor opslag en/of aflevering heeft/hebben ondergebracht en verborgen in een of meer loods(en) te Nibbixwoud (aan [straatnaam 2] en/of [straatnaam 3])
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2004 tot en met 31 december 2004 te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen en/of te Nibbixwoud, gemeente Wognum en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3000, althans 2000 kilogram, in elk geval een (grote handels-) hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, 2 maanden en 12 dagen, met dien verstande dat – wat betreft het onder 2 tenlastegelegde – de verdachte partieel zal worden vrijgesproken ten aanzien van het strafverzwarende bestanddeel ‘de dood ten gevolge hebbende’.
Het arrest waarvan herziening
Het hof vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 18 juni 2010, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beoordeling van de tenlastelegging
Feiten 1 en 2
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte – op gronden zoals vermeld in de overgelegde pleitnota - bepleit dat de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft ontkend deze feiten te hebben gepleegd.
Het hof overweegt met betrekking tot deze feiten als volgt.
Op grond van het dossier en naar aanleiding van het verhandelde op de terechtzittingen is naar het oordeel van het hof de conclusie gerechtvaardigd dat [slachtoffer] in de periode van 13 januari 2005 tot en met 18 januari 2005 om het leven is gekomen. Op 18 januari 2005 is zijn stoffelijk overschot verwijderd uit een woning in Roosendaal en op 21 januari 2005 is het gewikkeld in plastic gevonden op een bouwterrein in Loenersloot.
Uit het rapport dat van de sectie op het lichaam van [slachtoffer] is opgemaakt blijkt dat er twee ribbreuken zijn vastgesteld, aan en rond beide knieën kleine gaatjes zichtbaar waren en dat er aanwijzingen waren voor een periode van stress voorafgaande aan het overlijden van [slachtoffer].
Uit de voorhanden bewijsmiddelen blijkt dat daaraan – voor zover van belang voor het aan de verdachte tenlastegelegde en verkort en zakelijk weergegeven - het volgende is voorafgegaan:
  • [slachtoffer] is aangesproken voor de diefstal van een grote hoeveelheid hasjiesj, die op verzoek van de verdachte sinds 17 december 2004 lag opgeslagen in een loods van [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]);
  • Een deel van die partij is uit de loods verdwenen en de verdachte, die toen in Brazilië verbleef, is daarvan door [medeverdachte 4] op de hoogte gesteld, waarna de verdachte op 31 december 2004 terug is gekomen naar Nederland omdat hij zich verantwoordelijk voelde voor de partij;
  • In de periode van 27 december 2004 tot en met 11 januari 2005 is er veelvuldig telefonisch contact geweest tussen de verdachte, [slachtoffer] en [medeverdachte 1]. De verdachte is op zoek gegaan naar de verdwenen partij en heeft in dat verband op 2 januari 2005 contact gehad met [slachtoffer]. Ook op 8 januari 2005 is er een ontmoeting geweest tussen de verdachte en [slachtoffer], waarbij de verdachte [slachtoffer] een briefje met een telefoonnummer heeft overhandigd;
  • Begin januari 2005 heeft er een ontmoeting in de woning van de verdachte plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1], de verdachte en een man die zich dreigend heeft uitgelaten ten aanzien van [slachtoffer]: hij zou weten waar [slachtoffer] woonde en hij zou zijn benen breken zodat hij wel zou vertellen waar het lag;
  • Op 7 januari 2005 heeft [slachtoffer] een ontmoeting gehad met [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) op het terrein van de Hells Angels in Amsterdam;
  • In de periode na 8 januari 2005 heeft [slachtoffer] van [medeverdachte 2] smsjes ontvangen, die bedreigend opgevat kunnen worden en [slachtoffer] heeft in de periode van 10 tot 13 januari 2005 niet meer thuis verbleven, maar bij een vriend;
  • Op 13 januari 2005 heeft [slachtoffer] eerst een ontmoeting in Eemnes bijgewoond waarbij onder anderen [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) en [medeverdachte 2] aanwezig waren en is vervolgens gebracht naar “Rick’s Brugrestaurant” waar ook de verdachte en [medeverdachte 1] aanwezig waren. Van daaruit zijn [slachtoffer], [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en de verdachte in één auto naar een woning in Roosendaal gereden, waar aanwezig waren [medeverdachte 3], een aantal onbekend gebleven personen en op een later moment ook [medeverdachte 2];
  • In die woning zijn [slachtoffer], [medeverdachte 1] en de verdachte ondervraagd over de verdwenen partij. [Medeverdachte 1} en de verdachte mochten op enig moment het pand verlaten en [slachtoffer] is toen in de woning achter gebleven;
  • De verdachte is na zijn vrijlating nog een aantal keren terug geweest in bedoelde woning in Roosendaal.
Over de gebeurtenissen die plaats hebben gevonden na het vertrek van de verdachte en [medeverdachte 1] uit de woning in Roosendaal tot aan het moment dat het stoffelijk overschot van [slachtoffer] uit de woning is verwijderd, heeft het hof geen verklaringen van daar toen nog aanwezigen in het dossier aangetroffen. Ook informatie uit telefoonverkeer in die periode ontbreekt.
Uit het hiervoor overwogene blijkt naar het oordeel van het hof dat de verdachte wist dat geweld niet geschuwd werd om te achterhalen wie de partij hasjiesj had gestolen en waar de partij was gebleven. De verdachte heeft zich actief met die zoektocht bezig gehouden, heeft in dat verband ook contact onderhouden met [slachtoffer] en heeft zodoende een niet te onderschatten rol gespeeld in de escalatie van gebeurtenissen die uiteindelijk tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof echter van oordeel dat daarmee niet bewezen kan worden dat de verdachte moet worden aangemerkt als medepleger van de tenlastegelegde feiten. Dat de verdachte van meet af aan heeft geweten dat [slachtoffer] op 13 januari 2005 tegen zijn wil is mee gegaan naar Roosendaal en daar vervolgens tegen zijn wil is vastgehouden, blijkt niet uit enig bewijsmiddel in het dossier. Dat er in Roosendaal geweld zou worden gepleegd tegen [slachtoffer] was voorstelbaar en kon de verdachte zonder meer bedenken, maar dat enkele feit is onvoldoende om een bewuste en nauwe samenwerking aan te nemen op het - kort gezegd - toebrengen van zwaar lichamelijk letsel al dan niet de dood van [slachtoffer] ten gevolge hebbend en de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] al dan niet de dood van [slachtoffer] ten gevolge hebbend zoals tenlastegelegd. Ook op grond van de omstandigheden dat de verdachte geen poging(en) heeft ondernomen die [slachtoffer] te bevrijden en nagelaten heeft de politie te waarschuwen, kunnen de gedragingen van de verdachte niet aangemerkt worden als een voor medeplegen voldoende gewichtige bijdrage aan de tenlastegelegde feiten. Dat uit een verklaring van [medeverdachte 1] kan worden afgeleid dat hij bang was in de auto op weg naar Roosendaal is naar het oordeel van het hof eveneens onvoldoende om die conclusie te trekken. Terwijl bewijs voor het door de advocaat-generaal veronderstelde opzetje van de verdachte om [slachtoffer] in de val te lokken, naar het oordeel van het hof ontbreekt.
De verklaringen van getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige/medeverdachte 7] en [getuige 3], die zeggen over voornoemde gebeurtenissen in Roosendaal achteraf een en ander te hebben gehoord van de verdachte zelf, acht het hof, onvoldoende feitelijk en betrouwbaar om als bewijsmiddel te worden gebezigd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient de verdachte naar het oordeel van het hof van beide feiten te worden vrijgesproken.
Feit 3
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Feit 4, eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde
Het hof is, met de advocaat-generaal en de raadsman, voorts van oordeel dat tevens niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4, eerste cumulatief/alternatief, is tenlastegelegd, zodat de verdachte ook daarvan vrijgesproken dient te worden.
Feit 4, tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman verschillende verweren gevoerd, een en ander zoals verwoord in de overgelegde pleitnota. Het hof zal, voor zover aan de orde, hieronder ingaan op die verweren.
Bruikbaarheid van getuigenverklaringen voor het bewijs
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich – kort gezegd - op het standpunt gesteld dat de door de getuige/medeverdachte [getuige/medeverdachte 7] (hierna: [getuige/medeverdachte 7]) afgelegde verklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs te worden gebezigd.
Voor zover het hof moet begrijpen dat de raadsman dit standpunt tevens heeft ingenomen ten aanzien van het onder 4 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.
Naar het oordeel van het hof bestaat er onvoldoende grond om de conclusie te rechtvaardigen dat de door [getuige/medeverdachte 7] afgelegde verklaringen onbetrouwbaar zijn. Hij verklaart, wat betreft het onder 4, tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde, in de kern consistent en zijn verklaringen vinden bovendien steun in de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8]) en ook op onderdelen in de verklaringen van de verdachte zelf.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verklaringen van [getuige/medeverdachte 7] in zoverre betrouwbaar zijn en derhalve voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Schending van het ondervragingsrechtVoorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het bezigen van de verklaringen van [getuige/medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] tot het bewijs in strijd is met de zogenoemde Vidgen-jurisprudentie van het EHRM, nu de bewijsvoering in grote mate afhankelijk is van de door deze getuigen afgelegde verklaringen en de verdediging in hoger beroep niet in de gelegenheid is geweest om hen te ondervragen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt vast dat [getuige/medeverdachte 7] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep door de rechter-commissaris als getuige is gehoord. Bij die verhoren is de verdediging telkens aanwezig geweest en in de gelegenheid gesteld om de getuige te ondervragen. [getuige/medeverdachte 7] heeft ook daadwerkelijk verklaard en vragen van de verdediging beantwoord. Zodoende heeft de verdediging haar ondervragingsrecht, zoals neergelegd in artikel 6, derde lid, aanhef en onder d, EVRM, op een behoorlijke en effectieve wijze kunnen uitoefenen. Dat het, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad, in de onderhavige herzieningsprocedure in verband met zijn gezondheidstoestand niet mogelijk is gebleken om [getuige/medeverdachte 7] nogmaals als getuige bij de raadsheer commissaris te ondervragen, leidt niet tot een schending van het voornoemd ondervragingsrecht. Dat de verdachte inmiddels een andere raadsman heeft maakt dit niet anders. De door [getuige/medeverdachte 7] afgelegde verklaringen kunnen dan ook tot het bewijs worden gebezigd.
Ook de door [medeverdachte 8] afgelegde verklaring kan, ondanks de omstandigheid dat de verdediging hem niet als getuige heeft kunnen ondervragen, omdat hij is overleden, voor het bewijs worden gebruikt, nu zijn verklaring, anders dan door de raadsman is betoogd, niet het enige en beslissende bewijs vormt voor het onder 4 tenlastegelegde.
Geen sprake van hasjiesj
Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat niet conform de in de jurisprudentie geformuleerde eisen kan worden vastgesteld dat de vervoerde partij hasjiesj heeft betroffen. Immers, de partij is niet door de politie aangetroffen en ook niet onderzocht.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte in december 2004, samen met [getuige/medeverdachte 7] en [medeverdachte 8], een grote hoeveelheid hasjiesj ter opslag heeft vervoerd naar de loods van [medeverdachte 1] in Nibbixwoud. De omstandigheid dat die partij tijdens het opsporingsonderzoek niet is onderzocht, staat – anders dan door de raadsman is betoogd - een bewezenverklaring van het onder 4, tweede cumulatief/alternatief, tenlastegelegde niet in de weg.
Dat het om een partij hasjiesj ging en niet om andere, al dan niet verdovende, middelen, blijkt zonder meer uit de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [getuige/medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1]. Zij waren allen betrokken bij het vervoer en/of de opslag van de desbetreffende partij, hebben die partij gezien en uit hun verklaringen kan worden afgeleid dat het een grote hoeveelheid hasjiesj betrof. Door [medeverdachte 1], die meerdere partijen hasjiesj voor de verdachte heeft opgeslagen en die met de verdachte over hasjiesj sprak als handel, ook ten aanzien van deze partij, is bovendien ook nog geroken dat het om hasjiesj ging. Ook past de door hen waargenomen wijze van verpakken, te weten: bruine met tape omwikkelde pakketten met daarop tekens gedrukt, bij hasjiesj. Uit de verklaringen van [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1], tegen wie de verdachte voorafgaand aan het transport over de genoemde partij heeft gesproken als betreffende hasjiesj, leidt het hof tot slot nog af dat de verdachte op het moment van het transport ook wist dat de vervoerde en later opgeslagen partij hasjiesj betrof. Dat de verdachte daar pas achteraf van op de hoogte zou zijn geraakt acht het hof, gelet op al het voorgaande, als ook op het feit dat de verdachte degene is geweest die
[getuige/medeverdachte 7] en [medeverdachte 1] heeft benaderd voor het vervoer respectievelijk de opslag van de partij, volstrekt onaannemelijk.
Gelet op het voorgaande, als ook gelet op de omstandigheid dat uit het dossier noch hetgeen door de verdediging is aangevoerd, volgt dat de desbetreffende partij iets anders dan hasjiesj betrof, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich, samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk vervoeren en opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hasjiesj, zoals hierna bewezen is verklaard. Dat de hasjiesj niet is aangetroffen en onderzocht doet daar niet aan af.
Nu het hof de door de verdachte in Brazilië afgelegde verklaringen niet tot het bewijs bezigt, behoeft het te dien aanzien tot bewijsuitsluiting strekkende verweer van de raadsman geen bespreking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4, tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 december 2004 tot en met 31 december 2004 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote handelshoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 4, tweede cumulatief/alternatief, bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hasjiesj. De vervoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De handel in hasjiesj vormt niet alleen een bedreiging voor de volksgezondheid, maar gaat veelal ook gepaard met andere vormen van (georganiseerde) criminaliteit.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het onderhavige delict onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit.
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt het hof voorts rekening met het aanzienlijke tijdsverloop tussen de pleegdatum van het bewezenverklaarde feit en de datum van de huidige uitspraak in de procedure tot herziening.
Het hof is - alles afwegende en in het bijzonder gelet op het destijds, in 2004, geldende strafmaximum voor het bewezenverklaarde delict - van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt de eerdere beslissingen zoals vervat in het arrest van het gerechtshof te Amsterdam d.d. 18 juni 2010 en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 primair en subsidiair en 4, eerste cumulatief/alternatief, tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 4, tweede cumulatief/alternatief, tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 4, tweede cumulatief/alternatief, bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
23 (drieëntwintig) maanden.
Beveelt op grond van het bepaalde in artikel 478, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat de gevangenisstraf die de verdachte krachtens de vernietigende uitspraak reeds vóór tenuitvoerlegging van deze uitspraak heeft ondergaan, bij de uitvoering van de opgelegde straf in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries,
mr. E.C. van Veen en mr. L.C. van Walree, in bijzijn van de griffier mr. W. Jansen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 maart 2021.
mr. E.C. van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

2.nr. 30749/12, ECLI:CE:ECHR:2017:0214JUD003074912