ECLI:NL:GHDHA:2021:440

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
2200345619
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord op advocaat met mes, wapenbezit en belediging ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot moord op een advocaat, wapenbezit en belediging van een ambtenaar. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar en 10 maanden. De zaak begon met een aanval op de advocaat op 26 september 2017 in haar kantoor in Zoetermeer, waarbij een onbekende man haar met een mes verwondde. De verdachte en een medeverdachte waren betrokken bij het plannen van deze aanval, die via een criminele appgroep was georganiseerd. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de impact op het slachtoffer, die blijvende littekens en psychische schade heeft opgelopen. De verdachte ontkende betrokkenheid, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor zijn medeplichtigheid aan de poging tot moord. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van een alarmpistool en belediging van een ambtenaar. De vordering van de benadeelde partijen werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de geleden schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003456-19
Parketnummers: 09-857047-18, 09-057235-18 en 09-765040-18
Datum uitspraak: 17 maart 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 juni 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van:
  • het in de zaak met parketnummer 09-857047-18 (hierna ook: dagvaarding I) primair, impliciet primair, tenlastegelegde;
  • het in de zaak met parketnummer 09-057235-18 (hierna ook: dagvaarding II) tenlastegelegde, en
  • het in de zaak met parketnummer 09-765040-18 (hierna ook: dagvaarding III) onder 1 en 2 tenlastegelegde;
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en 3 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn in eerste aanleg beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en het beslag, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
dagvaarding I (zaak met parketnummer 09-857047-18)
hij op of omstreeks 26 september 2017 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer 1] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of het hoofd en/of de arm, althans het lichaam te steken en/of te snijden, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer (onbekende) andere perso(o)n(en) op of omstreeks 26 september 2017 te Zoetermeer, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, een persoon genaamd
[slachtoffer 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of het hoofd en/of de
arm, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 25
september 2017 tot en met 26 september 2017 te Zoetermeer en/of Amsterdam en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest
door
  • een of meer andere perso(o)n(en) te regelen en/of
  • een afspraak met een advocaat op het kantoor van die [slachtoffer 1] te regelen en/of
  • vervoer te regelen om die perso(o)n(en) vanaf Amsterdam naar Zoetermeer te brengen en/of
  • die perso(o)n(en) te vergezellen en/of te begeleiden naar het kantoorpand van die [slachtoffer 1] en/of
  • zich in de onmiddellijke nabijheid van dat kantoorpand op te houden en/of
  • telefonisch contact te houden met een of meer perso(o)n(en);
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 september 2017 te Zoetermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere (blijvende) littekens in het gezicht en/of op het hoofd en/of op een hand, heeft toegebracht door meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of het hoofd en/of de arm, .
althans het lichaam van die [slachtoffer 1] te steken en/ofte snijden;
meest subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer (onbekende) andere perso(o)n(en) op of omstreeks 26 september 2017 te Zoetermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere (blijvende) littekens in het gezicht en/of op het hoofd en/of op een hand, heeft/hebben toegebracht door meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of het hoofd en/of de arm, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] te steken en/of te snijden
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 24
september 2017 tot en met 26 september 2017 te Zoetermeer en/of Amsterdam en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest
door
  • een of meer andere perso(o)n(en) te regelen en/of
  • een afspraak met een advocaat op het kantoor van die [slachtoffer 1] te regelen en/of'
  • vervoer te regelen om die perso(o)n(en) vanaf Amsterdam naar Zoetermeer te brengen en/of
  • die perso(o)n(en) te vergezellen en/of te begeleiden naar het kantoorpand van die [slachtoffer 1] en/of
  • zich in de onmiddellijke nabijheid van dat kantoorpand op te houden en/of
  • telefonisch contact te houden met een of meer perso(o)n(en).
dagvaarding II (zaak met parketnummer 09-057235-18)
hij op of omstreeks 18 februari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meer wapens van categorie III, te weten een alarmpistool (merk BBM, model MINIGAP, 8mm) en/of munitie van categorie III, te weten een patroon (merk G.F.L., model Knal), voorhanden heeft gehad;
dagvaarding III (zaak met parketnummer 09-765040-18)1.
hij op of omstreeks 3 augustus 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer 2]) meermalen in/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam heeft geduwd en/of geslagen en/of geschopt, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 24 mei 2018 te Den Haag opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 3] (senior transportbegeleider bij de Dienst Vervoer en Ondersteuning), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door die [slachtoffer 3] in het gezicht te spugen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van bij dagvaarding I primair, impliciet primair, tenlastegelegde, het bij dagvaarding II en bij dagvaarding III onder 1 en 2 tenlastegelegde, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Het hof heeft wel onderdelen uit het vonnis overgenomen in dit arrest.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het bij dagvaarding I tenlastegelegde [1]
Inleiding
Op 26 september 2017 omstreeks 15:00 uur had advocate [slachtoffer 1] op haar kantoor aan de [adres kantoor] te Zoetermeer een afspraak met een potentiële cliënt. Degene die de afspraak maakte, maakte gebruik van een telefoonnummer dat eindigt op [telefoonnummer 1]. [2] De man wilde hulp bij een echtscheiding en wilde daarover met ‘advocaat [slachtoffer 1]’ praten. [3] Op het advocatenkantoor waren twee advocaten werkzaam met die achternaam, de zussen [achternaam slachtoffer 1]. Van hen was [slachtoffer 1] degene die zich voornamelijk met echtscheidingen bezig hield. Voor zover het hof hierna schrijft over ‘[slachtoffer 1]’ wordt [slachtoffer 1] bedoeld.
De man die op de afspraak verscheen (verder: de steker) arriveerde rond 15.15 uur. Hij had een zwart hoedje op, dikke zwarte kleding aan, een zwarte bril op en was volgens [slachtoffer 1] opvallend jong voor iemand die, zoals de man haar verteld had, al tien jaar getrouwd zou zijn. Nadat ze even hadden gesproken, wilde [slachtoffer 1] haar visitekaartje pakken. Vervolgens werd zij zonder enige aanleiding door de man aangevallen. De man duwde haar tegen de muur en stak/sneed haar met een stanleymes in haar gezicht, op haar hoofd en in haar arm. De man rende vervolgens weg. [4] [Slachtoffer 1] werd hevig bloedend aangetroffen door personeel van het kantoor. Om 15:24 uur werd de aanval bij de politie gemeld. Toen de politie arriveerde was [slachtoffer 1] matig aanspreekbaar. [5] Ze had onder meer een diepe snee van ongeveer zes centimeter in haar rechterwang, van de onderkant van haar oor richting haar mond, en een snee op haar hoofd. Ook had zij een snee van ongeveer 9 centimeter in haar linkerhand. [6] Zij is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht.
De politie heeft de identiteit van de steker tot op heden - voor zover bij het hof bekend - niet kunnen achterhalen. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] die in hoger beroep terechtstaan zouden volgens het Openbaar Ministerie betrokken zijn geweest bij het plan om een aanslag te plegen op de advocate.
De verdachte wordt primair - kort gezegd - verweten dat hij als medepleger gepoogd heeft [slachtoffer 1] te vermoorden, dan wel te doden.
De verdachte heeft iedere betrokkenheid ontkend.
Voor de opbouw van dit arrest volgt het hof deels het vonnis van de rechtbank. In hoger beroep zijn er evenwel nieuwe stukken aan het dossier toegevoegd. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een verklaring afgelegd.
Handelingen van de steker: opzet
Het hof ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de steker opzet had op de dood van [slachtoffer 1].
Niet bewezen kan worden dat de steker boos opzet had op het doden van [slachtoffer 1]. Het voorwaardelijk opzet is echter wel wettig en overtuigend bewezen. Het hof heeft dat oordeel gebaseerd op een positieve beantwoording van de vraag of de steker door zijn geweldshandelingen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden.
Daartoe wordt het volgende overwogen
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] in combinatie met het geconstateerde letsel aan haar hoofd volgt dat de steker minstens tweemaal met een stanleymes heeft gestoken dan wel gesneden in het hoofd en het gezicht van [slachtoffer 1]. Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken met een mes in het gelaat, nabij de halsstreek van een persoon, tot de dood kan leiden. In die halsstreek bevinden zich immers grote slagaders die niet door andere structuren worden beschermd.
Het letsel aan de rechterwang van [slachtoffer 1] liep van de onderkant van het oor richting de mondhoek. Daarmee liep het letsel parallel aan de kaaklijn en was het enkele centimeters verwijderd van de hals. [7] Het stanleymes had volgens [slachtoffer 1] een lemmet van 3 tot 5 centimeter. [8] Te verwachten was dat [slachtoffer 1] zich zou verzetten tegen de aanval met het stanleymes. Hier komt bij dat [slachtoffer 1] in het hoofd gestoken/gesneden werd door één persoon zonder dat zij daarbij bijvoorbeeld gefixeerd werd door een mededader. Tot het in een gecontroleerde toestand aanbrengen van een snee in het gezicht van [slachtoffer 1] was de steker in zijn eentje dus niet in staat, en dat was zeer voorzienbaar. Daarmee was de kans op volledige controle op het snijden/steken door de steker vrijwel afwezig.
Naar het oordeel van het hof levert het onder die omstandigheden met - gelet op de verwondingen - een zeer scherp stanleymes met een lemmet van tenminste 3 centimeter snijden/steken in het hoofd en het gezicht in de buurt van de hals, met de zich daarin bevindende slagaders, een aanmerkelijke kans op de dood op. Met die geweldshandelingen heeft de steker bewust die aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] aanvaard. De steker had daarmee het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1].
Handelingen van de steker: voorbedachten rade
Het hof is ook van oordeel dat de steker met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Daartoe is het volgende overwogen.
De afspraak met [slachtoffer 1] is op 25 september 2017 telefonisch gemaakt met telefoonnummer [telefoonnummer 1]. [9] Dit telefoonnummer is voor het eerst actief de dag voor de aanval en was niet meer te bereiken op de dag na de aanval. [10] Naast SMS-berichten met provider Lyca (voorafgaande aan de aanval) en twee gesprekken van één seconde met onbekende telefoonnummers (na de aanval), is het telefoonnummer enkel gebruikt om drie keer te bellen met het advocatenkantoor. [11] Daaruit volgt naar het oordeel van het hof dat het telefoonnummer in essentie slechts is gebruikt voor het onderhouden van contact met het advocatenkantoor.
[Slachtoffer 1] heeft verklaard dat de man uit het niets uithaalde en uit het dossier volgen verder geen aanwijzingen dat er op dat moment een directe aanleiding bestond voor de aanval van de steker.
Er is een dag voor de aanval een afspraak gemaakt met een advocaat voor een bespreking over een echtscheiding. Daarvoor is een nieuw telefoonnummer gebruikt, dat speciaal daarvoor in gebruik is genomen. [12] Naar die afspraak is een stanleymes meegenomen. Dat het daadwerkelijk om een echtscheiding ging werd door de advocaat betwijfeld; de steker was erg jong om al tien jaar getrouwd te zijn. Zonder aankondiging of aanleiding werd [slachtoffer 1] gestoken. [13]
Uit die omstandigheden volgt dat de nodige voorbereidingen zijn getroffen om de aanval mogelijk te maken en dat de steker voorafgaand aan zijn bezoek al het plan had om [slachtoffer 1] aan te vallen met het stanleymes. Dit wordt ondersteund door de omstandigheid dat de steker zwarte kleding, een zwarte bril en een zwarte hoed droeg. Net als het speciaal hiervoor in gebruik genomen nummer past dat bij het verhullen van zijn identiteit. Dat verhullen laat zich wel rijmen met een geplande aanval en niet met een informatieve afspraak over een echtscheiding.
De geplande aanpak van deze aanval duidt naar het oordeel van het hof dan ook op kalm beraad en rustig overleg. Er zijn geen contra-indicaties.
Tussenconclusie
De steker heeft opzettelijk en met voorbedachten rade gepoogd [slachtoffer 1] dodelijk te verwonden. Dat maakt dat er sprake is van een poging tot moord.
De chauffeur
Op camerabeelden van een flatgebouw aan de Van Leeuwenhoeklaan in Zoetermeer is te zien dat kort voor de aanval, om 15:07:30 uur, een auto in de richting van de doodlopende parkeerplaats aan de Van Leeuwenhoeklaan rijdt. Het is een Seat Ibiza voorzien van het kenteken [kentekennummer 1]. [14]
Op de camerabeelden van 15:09:04 en :07 uur is een man te zien die voldoet aan het signalement van de steker. Hij loopt uit de richting van de Seat en gaat richting het advocatenkantoor. [15] Op camerabeelden van 15:23 uur van hetzelfde flatgebouw is te zien dat een man, die voldoet aan het signalement van de steker, rent uit de richting van de Jacob Leendert van Rijweg. [16] Hij loopt richting de doodlopende parkeerplaats waar de Seat geparkeerd staat. Vervolgens rijdt om 15:26:08 uur de grijs/zwarte auto, die om 15:07:30 was komen aanrijden, met hoge snelheid weg van die parkeerplaats, richting de doorgaande weg. [17]
De Seat Ibiza met voornoemd kenteken is vóór de aanval om 15:03:36 uur geregistreerd door een ARS-paal aan de Afrikaweg te Zoetermeer. Diezelfde auto is na de aanval om 15:32:57 uur geregistreerd door een ARS-paal op de A4 richting Amsterdam. De auto stond geregistreerd op naam van [betrokkene 1], wonende te Amsterdam. [18]
[Medeverdachte 2] heeft op 16 mei 2018 verklaard dat hij wel eens gebruik maakt van de Seat van zijn zus. [19] Uit een handgeschreven verklaring van [medeverdachte 2] maakt het hof op dat er telefonisch contact is geweest in verband met een autorit naar Zoetermeer en weer terug. Hij heeft de jongen met het hoedje op de dag van het steekincident met de Seat vervoerd naar Zoetermeer en vervolgens terug gebracht naar Amsterdam. [20]
Verdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op de bewuste dag in zijn wijk (het hof begrijpt: in Amsterdam) is ingestapt in een grijze Seat Ibiza en dat de man met het hoedje al in de auto zat. [21]
Tussenconclusie
[Medeverdachte 2] heeft de steker per auto van Amsterdam naar Zoetermeer vervoerd, in ieder geval samen met [medeverdachte 1]. [Medeverdachte 2] heeft de steker van Zoetermeer weer terug naar Amsterdam gebracht.
Verdachte[medeverdachte 1]
Op de camerabeelden van genoemd flatgebouw en op camerabeelden van de Domino’s Pizza is te zien dat vanaf het moment dat de steker in beeld komt naast hem een man loopt. Inmiddels is duidelijk dat dit verdachte [medeverdachte 1] was. [22] De steker loopt naast hem tot en met de rotonde waar het advocatenkantoor gevestigd is. [23] [Medeverdachte 1] had kort zwart naar achteren gekamd haar, droeg naast een zwarte jas met bontkraag een lichtkleurige broek en zwarte schoenen met een witte zool. Hij neemt - als de steker vanaf de rotonde naar het advocatenkantoor loopt - de gehele rotonde en loopt tussen 15:12 en 15:14 uur aan de andere kant van de weg terug over de Van Leeuwenhoeklaan. [24] [Medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij naast de steker loopt. [25]
[Medeverdachte 1] heeft in de fase van het hoger beroep ten overstaan van de politie erkend dat hij tegen betaling een opdracht had aangenomen en daardoor betrokken was bij de aanval op [slachtoffer 1]. Het verhoor waarin hij dit heeft erkend is door de politie niet uitgewerkt vanwege problemen met de audio-opname. Een proces-verbaal van bevindingen met een samenvatting [26] van dat verhoor is ter gelegenheid van het verhoor van [medeverdachte 1] op het kabinet raadsheer-commissaris aan het dossier van [verdachte] toegevoegd door de advocaat-generaal.
Dat [medeverdachte 1] in opdracht van een ander handelde en daarvoor geld betaald kreeg, vindt steun in de verklaring van getuige 01 die [medeverdachte 1] heeft horen zeggen dat hij betrokken was bij de betreffende opdracht. De verklaringen over de reikwijdte van deze opdracht lopen wel uiteen en ook op andere onderdelen verklaart [medeverdachte 1] anders, hetgeen bij deze bespreking van de aard van de opdracht terzijde wordt gelaten. Volgens [medeverdachte 1] zou de opdracht ‘slechts’ betrekking hebben op een bedreiging van een advocaat en niet zoals getuige 01 heeft verklaard:
“(…) hij heeft gebeld. Hij heeft die afspraak gemaakt en hij heeft die 15-jarige jongen zeg maar, dat heeft hij ook gezegd zeg maar, die heeft ie naar die vrouw toe ..(ntvs)...om te laten krassen zeg maar. (…)V1: Wat bedoel jij met gekrast dan? G: Ja dit is gewoon eh krassen toch? Dat is gewoon eh krassen toch, dat kunt u toch ook nu doen met uw pen? V1: Ja maar je hebt krassen en je hebt snijden. Wat bedoel jij met krassen? G: Ja ik hoorde dat hij haar gewoon in haar gezicht is en dat is gewoon een heel erg litteken. (…) V2: Maar heeft hij tegen jou gezegd: Ze is gekrast of.. G: Ja. Gekrast zeg maar.
V2: Dus dat heb je niet uit de....van de pers, hij heeft echt gezegd... G: (onderbreekt) nee ze is gekrast, zo wordt het op de straat genoemd zeg maar. (…) Hij liet een foto van Opsporing Verzocht zien. Hij vertelde dat hij er € 20.000,- voor heeft gehad (…). Hij heeft gezegd dat heeft gebeld en de afspraak heeft gemaakt. Hij heeft gezegd dat hij jongen van 15 jaar daar heeft gebracht. (…)V: Wat bedoelt hij met krassen? A: In straattaal is dat iemand in het gezicht te krassen. Het was niet de bedoeling dat zij dood ging.. (…)V: Hoe heeft [medeverdachte 1] tegen jou gezegd dat het slachtoffer niet dood moest? A: Hij heeft tegen mij gezegd dat het (het hof begrijpt: hij) via de PGP de opdracht gekregen heeft de vrouw te krassen, verminken en zij niet dood moest.(…) A: Hij kreeg een open vacature via de telefoon dat er een opdracht was om iemand te krassen. Hierop heeft hij gereageerd. V: Wat bedoel jij met een open vacature? A: Met een PGP wordt er dan een bericht gestuurd naar de personen die een cirkeltje zitten. V: Wat bedoel jij met een cirkeltje? A: Het is een soort groepsapp.(…) V: Hoe zijn zij naar die vrouw toegegaan?
A: Door de acceptatie. [Medeverdachte 1] heeft tegen mij verteld dat hij de gegevens heeft gekregen, de
gegevens wat voor hem belangrijk was om te weten, welk nummer hij moest bellen wat hij precies
moest doen, de opdracht en de beloning. [Medeverdachte 1] vertelde tegen mij dat dit de standaard gegevens waren en anders niet wist wat hij moest doen.” [27]
Deze getuigenverklaring onderstreept het planmatige karakter van de wijze waarop de aanval op [slachtoffer 1] is voorbereid. Het hof merkt daarbij op dat de telefoonnummers eindigend op [telefoonnummer 1] [28] en [telefoonnummer 2] [29] speciaal voor deze opdracht zijn gebruikt, gelet op de beperkte duur waarop deze nummers actief zijn geweest. Dit laatste nummer is volgens het hof door de verdachte in gebruik genomen (zie hierna). Daar komt bij dat op de parkeerplaats voor het advocatenkantoor op 11 september 2017 een Opel Astra personenauto is gezien die in de kring van beide verdachten kan worden geplaatst. [30] De aanwezigheid van die auto op die plek kan in retrospectief niet anders geduid worden dan dat de uitvoering van de opdracht is voorbereid. Ook het gebruik maken van een combinatie van een personenauto en openbaar vervoer vergt voorbereiding. Daarnaast is er tevoren een afspraak gemaakt met het advocatenkantoor, welke afspraak later met ongeveer een kwartier bijgesteld is. [31]
Het hof merkt op dat het alternatieve scenario waarbij uitgegaan wordt van ‘bedreiging’ in het onderzoek geen concrete invulling heeft gekregen. [Medeverdachte 1] heeft zich er niet over uitgelaten op welke wijze de opdrachtgever [slachtoffer 1] heeft willen laten bedreigen. Bij de raadsheer-commissaris heeft [medeverdachte 1] gebruik gemaakt van zijn verschoningsrecht. Het heeft er alle schijn van dat [medeverdachte 1] slechts over een bedreiging heeft verklaard, louter omdat dit in zijn ogen een minder strafwaardig delict zou zijn. Een dergelijk lichter scenario verhoudt zich naar het oordeel van het hof niet met bovenomschreven planmatige aanpak van de aanval.
Het hof komt op basis van genoemde feiten en omstandigheden tezamen, zoals vervat in de bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - tot de slotsom dat het door [medeverdachte 1] geschetste scenario waarbij ‘slechts’ sprake zou zijn van een bedreiging, niet aannemelijk is geworden. Het hof houdt het daarom op het oogmerk zoals genoemd door getuige 01.
Getuige 01
Het hof overweegt dat het gebruik van de verklaring van getuige 01 in deze zaak geen vanzelfsprekendheid is. Het hof heeft zich (ambtshalve) afgevraagd of deze verklaring voldoende betrouwbaar is.
Het hof stelt vast dat getuige 01 door de politie en de rechter-commissaris is gehoord terwijl zijn identiteitsgegevens slechts kenbaar zijn gemaakt aan de rechter-commissaris en hij in het proces-verbaal is aangeduid met nummer 01. Daarnaast zijn bij dit verhoor beperkingen van toepassing geweest doordat de verdediging geen rechtstreeks zichtcontact met de gehoorde getuige had en omdat er gebruik is gemaakt van stemvervorming. De reden voor de toekenning van de beperkte anonimiteit was gelegen in het feit dat de getuige afkomstig is uit de kring van de medeverdachte en aannemelijk is dat zijn verklaring aanleiding kan geven tot represailles. De toekenning van de beperkte anonimiteit heeft geen afbreuk gedaan aan het ondervragingsrecht. De verhoren als in de processen-verbaal weergegeven, geven geen aanleiding om aan te nemen dat het recht op een zuivere waarheidsvinding door de aangebrachte beperking geweld is aangedaan. De beperkingen tijdens het verhoor zijn niet dermate ingrijpend geweest dat de verklaringen van getuige 01 om die reden als onbetrouwbaar moeten worden bestempeld. Ook anderszins acht het hof de verklaringen van getuige 01 betrouwbaar.
De ambivalente gevoelens over het al dan niet getuigen en zijn medeleven met het slachtoffer geven deze verklaring een authentiek karakter. Daarnaast worden details over het privéleven van [medeverdachte 1] benoemd. [Medeverdachte 1] heeft verklaard dat [betrokkene 2] een vriend van hem is. [32] Dat is de persoon waarover getuige 01 verklaard heeft dat hij via hem in contact is gekomen met [medeverdachte 1]. Getuige 01 was ook in het bezit van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] dat eindigt op [telefoonnummer 3]. [33] Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat de [telefoonnummer 3] in gebruik was bij [medeverdachte 1]. Dit gezien het feit dat het telefoontoestel dat hij gebruikt veelvuldig gebruik maakt van het basisstation op de [nabij adres medeverdachte 1] te Amsterdam. Dit basisstation heeft dekking op het woonadres van [medeverdachte 1]. Hier komt bij dat de [telefoonnummer 3] op 26 september 2017 te 16:12 uur gebruik maakt van het basisstation op de Maasstraat te Den Haag hetgeen past bij de hiervoor reeds vastgesteld reisbewegingen waarbij [medeverdachte 1] op dat moment op Den Haag CS is, dat binnen het bereik van het basisstation op de Maasstraat valt. [34] Voor het hof is evenwel van doorslaggevend belang dat de verklaring van getuige 01 in de loop van het proces door [medeverdachte 1] is bevestigd op 3 maart 2020 [35] terwijl getuige 01 zijn gedetailleerde verklaring al op 9 januari 2018 had afgelegd.
Tussenconclusie
Het hof stelt vast dat [medeverdachte 1] van een onbekend gebleven persoon tegen betaling een opdracht heeft aangenomen om tezamen met een ander [slachtoffer 1] aan te vallen waarbij zij ‘gekrast’ zou worden. Hij is met de steker door [medeverdachte 2] van Amsterdam naar Zoetermeer gebracht in een Seat Ibiza. [Medeverdachte 1] is tot en met de rotonde, die voor het desbetreffende advocatenkantoor ligt, meegelopen met de steker. [Medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij zichzelf heeft herkend op de in de media getoonde beelden. Na het meelopen met de steker tot en met de rotonde is hij weggegaan naar NS station Zoetermeer (Mandelabrug). Hij heeft daar - in plaats van terug te reizen met de auto waarmee hij op de heenweg is gekomen - de trein richting Den Haag CS genomen.
De rol van de verdachte bij de aanval
Het hof stelt eerst een aantal feiten en omstandigheden vast en zal daarna ingaan op de vraag in hoeverre deze redengevend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte medepleger is van de aanval die hiervoor is omschreven als een (voorwaardelijk opzettelijke) poging tot moord.
a) Op 11 september 2017 is op de parkeerplaats voor het advocatenkantoor van [slachtoffer 1] een Opel Astra gezien met twee inzittenden. Het kenteken van de Opel Astra is [kentekennummer 2]. De verdachte is op 16 september 2017 aangetroffen in dit voertuig tezamen met onder meer [medeverdachte 1]. [36]
b) De verdachte is een bekende van [medeverdachte 1]. Dat zij elkaar kenden is door de verdachte erkend ter terechtzitting in hoger beroep. Zij kennen elkaar omdat ze uit dezelfde buurt komen, aldus de verdachte. [37] Ze trokken ook met elkaar op, gegeven het feit dat ze op 16 september 2017 samen zijn aangetroffen in de genoemde Opel Astra.
c) Op 26 september 2017 omstreeks 15:07 uur werd de Seat van [medeverdachte 2] op de Van Leeuwenhoeklaan te Zoetermeer geparkeerd. De verdachte loopt op 26 september 2017 omstreeks 15:10 uur op de Dunantstraat te Zoetermeer. Hij komt uit de richting van de Van Leeuwenhoeklaan en loopt in de richting van de Boerhavelaan. [38] De plaats waar de verdachte wordt gesignaleerd bevindt zich in de directe nabijheid van de Seat die twee minuten daarvoor is geparkeerd. De duur van een wandeling vanaf de Van Leeuwenhoeklaan tot aan de Nelson Mandelabrug is ongeveer 15 minuten. [39]
Verweer
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman, dat de verdachte niet kan zijn herkend door de politie omdat hij op de foto die zich in het dossier bevindt niet te herkennen is alsmede het standpunt dat er op neer komt dat de politie slechts uit gaat van gissingen met betrekking tot diens reisbewegingen. Het hof heeft geen reden om aan deze herkenning door de politie te twijfelen. De kwaliteit van de bewegende beelden die de politie heeft bestudeerd is beter dan die van de schermafdrukken in het dossier. Daar komt bij dat ook het hof na waarneming van de foto in het dossier geen twijfels heeft aan de juistheid van de waarneming door de politie. Die waarneming dient ten slotte bezien te worden in samenhang met de feiten en omstandigheden die in het proces-verbaal van bevindingen staan beschreven [40] . Dit leidt tot de volgende vaststelling: de verdachte is op 26 september samen met chauffeur [medeverdachte 2], de steker en [medeverdachte 1] in de Seat Ibiza met het kenteken [kentekennummer 1] vanuit Amsterdam naar Zoetermeer gegaan. De Seat Ibiza werd door [medeverdachte 2] op de parkeerplaats aan de Van Leeuwenhoeklaan geparkeerd. De steker en [medeverdachte 1] stapten uit en liepen naar advocatenkantoor [naam advocatenkantoor]. De verdachte stapte uit en liep naar het treinstation.
Het Hof is van oordeel dat er voldoende ankerpunten zijn die deze gang van zaken bevestigen, een en ander zoals omschreven in het proces-verbaal van bevindingen en in samenhang bezien met de bevindingen zoals hierna beschreven als het gaat om het telefoonnummer dat de verdachte gebruikte, zijn aanwezigheid op het station en het contact met de verdachte [medeverdachte 2] zoals hierna aan de orde komt.
Het hof acht bewezen dat de verdachte tezamen met de steker en [medeverdachte 1] door verdachte [medeverdachte 2] met de auto naar Zoetermeer is gebracht.
d) De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij te zien is op camerabeelden. Hij is de man die op 26 september 2017 omstreeks 15.18 uur op de Boerhaavelaan in Zoetermeer loopt, in de richting van de Nelson Mandelabrug. [41]
e) De verdachte heeft in hoger beroep erkend dat hij te zien is op camerabeelden van het moment waarop hij omstreeks 15:20 uur op de Nelson Mandelabrug te Zoetermeer verschijnt. [42] De verdachte draagt een lichte broek, een donkere jas, schoenen met witte zolen en een bril. De verdachte komt via de roltrap bij ingang Driemanspolder de Nelson Mandelabrug op. De verdachte loopt vervolgens richting de straatmuzikant en zij hebben een gesprek. De verdachte rent vervolgens naar de OV-poortjes, trapt de poortjes open en rent de trap af. Omstreeks 15:35 uur is de verdachte op camerabeelden van Den Haag Centraal Station te zien. [43] Hij checkt met een op zijn naam gestelde OV-chipkaart om 15:35 uur in bij de OV-poortjes. [44] De verdachte stapt vervolgens in een Sprinter richting Amsterdam Centraal. [45]
f) De verdachte [medeverdachte 1] was die dag omstreeks 15:29 uur op hetzelfde station als de verdachte. Ook hij liep naar de straatmuzikant en voerde daar een kort gesprek mee en reisde per trein via Den Haag Centraal Station naar Amsterdam. [46] Opvallend is dat de kleding van de verdachte soortgelijk is aan de kleding van [medeverdachte 1] en ook op dezelfde manier wordt gedragen. Beiden zijn op de camerabeelden van het station te zien op sneakers met lichte zolen, ze dragen beiden een lichte broek, een geopende jas met een shirt los over de broek heen en een opvallende zwarte bril. [47] Verder valt op dat [medeverdachte 1] toen hij op de rotonde voor het kantoor met de steker richting [naam advocatenkantoor] liep, geen bril droeg en zijn jas nog dicht had, [48] maar op het moment dat hij bij het station gefilmd wordt wel een bril draagt en zijn jas open heeft.
g) Voorts acht het hof om een vijftal redenen het antwoord op de vraag of het telefoonnummer [telefoonnummer 2] op 26 september 2017 is gebruikt door de verdachte van belang.
- Ten eerste omdat uit onderzoek is gebleken dat op 26 september (het hof begrijpt: 2017) getracht is om vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer 3] te bellen naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2]. Er ontstond een verbinding van 5 seconden maar er is geen daadwerkelijk gesprek tot stand gekomen. [49] Het hof merkt hierbij op dat uit het onderzoek is gebleken dat het nummer eindigend op [telefoonnummer 3] die dag in gebruik was bij [medeverdachte 1]. [50]
- Het tweede punt van belang is, dat uit de historische verkeersgegevens van dit nummer kan worden vastgesteld dat dit telefoonnummer contact had met de chauffeur die de steker naar Zoetermeer heeft gebracht. Het nummer dat eindigt op [telefoonnummer 4] werd die dag gebruikt door [medeverdachte 2]. Dat [medeverdachte 2] dit telefoonnummer gebruikte, blijkt uit het onderzoek van de politie in samenhang met [medeverdachte 2] schriftelijke verklaring. [medeverdachte 2] schrijft dat hij op 26 september 2017 toen hij op school was gebeld is voor het vervoer van de jongen met het hoedje en dat hij gewoon zijn eigen telefoonnummer heeft gebruikt. [51] Uit zijn verhoor bij de politie op 16 mei 2018 blijkt dat [medeverdachte 2] een opleiding administratie volgt in Haarlem. [52]
- Ten derde is van belang dat het contact met [medeverdachte 2] door de [telefoonnummer 2] op 26 september 2017 intensief is geweest. Uit de historische verkeersgegevens van het nummer eindigend op [telefoonnummer 4] blijkt dat [medeverdachte 2] op 26 september 2017 om 13:23 uur voor de duur van 66 seconden is gebeld door de [telefoonnummer 2]. Het nummer van [medeverdachte 2] straalde op dat moment een zendmast in Haarlem aan. De [telefoonnummer 2] sms'te voorts driemaal en belde éénmaal om 15:23 uur naar [medeverdachte 2]. [Medeverdachte 2] stuurde om 15:27 uur een SMS naar dat telefoonnummer. Om 15:38 uur stuurde dat nummer wederom een SMS naar [medeverdachte 2], die daarop belde naar dat nummer. Tussen 16:03 en 16:37 uur heeft [medeverdachte 2] nog viermaal contact gezocht met dat nummer. [53]
- Een vierde reden om dit nummer van belang te achten is dat dit telefoonnummer alleen op 26 september actief in het netwerk was, waaronder in Zoetermeer. [54] De eerste activiteit met het nummer was omstreeks 13:17 uur. [55]
- Het vijfde punt waarom dit nummer van belang is, betreft de verplaatsing van de gebruiker daarvan die uit zendmastgegevens kan worden afgeleid. Omstreeks 13:23 uur vond een telefoongesprek met het nummer van [medeverdachte 2] plaats. Tot en met dat moment werden er door het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] zendmasten in Amsterdam aangestraald. De daarop volgende activiteit was omstreeks 15:15 uur en dat betrof een SMS die werd verstuurd naar het nummer van [medeverdachte 2]. Toen werd door het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] een zendmast in Zoetermeer aangestraald. [56]
Vanaf 15:15:12 uur straalde de [telefoonnummer 2] aan op de volgende zendmasten: [57]
15:15:12 uur Boerhaavelaan 7 te Zoetermeer
15:16:23 uur Boerhaavelaan 7 te Zoetermeer
15:23:21 uur Danny Kayelaan 20 Zoetermeer
15:27:31 uur Tiber Den Haag
15:28:29 uur Nieuweveense pad Den Haag
15:29:34 uur Stationplein 4 Voorburg
15:32:20 uur Binckhorstlaan 36 Den Haag
15:36:39 uur Koningin Julianaplein 10 Den Haag
15:38:14 uur Koningin Julianaplein 10 Den Haag
15:38:41 uur Maasstraat 5 Den Haag
De laatste zeven zendmasten liggen allemaal op de route langs het spoor van Zoetermeer naar Den Haag Centraal Station. [58]
Verweer
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de conclusies die de politie heeft getrokken over het gebruik van het nummer dat eindigt op [telefoonnummer 2] onjuist zijn. Kort samengevat heeft hij erop gewezen dat op basis van de camerabeelden de conclusie is te trekken dat de verdachte niet de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer 2]. Op het moment dat de verdachte op de camerabeelden te zien is, wordt er geen gebruik gemaakt van een telefoon, terwijl uit de belgegevens van het nummer [telefoonnummer 2] volgt dat op die tijdstippen een SMS wordt verstuurd en een telefoongesprek van 29 seconden wordt gevoerd. Het is daarom onaannemelijk dat de verdachte de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer 2], aldus de raadsman van de verdachte.
Het hof verwerpt dit verweer. Hetgeen de raadsman stelt, volgt niet dwingend uit het technische bewijs. Er zijn meerdere omstandigheden denkbaar waaronder een SMS verstuurd kan worden. Een reeds opgesteld bericht kan zonder veel moeite op enig tijdstip nadien verzonden worden en er kunnen andere omstandigheden zijn waardoor er tijdsverschil is tussen verzenden en ontvangen. Uit het onderzoek kan niet de conclusie worden getrokken dat hetgeen de verbalisanten in het betreffende proces-verbaal hebben vastgesteld niet mogelijk is. Voor het voeren van een telefoongesprek geldt dat dit ook onder verschillende omstandigheden kan plaatsvinden, waarbij niet altijd zichtbaar is of iemand telefonisch contact heeft. Bij het gebruik van een technisch hulpmiddel hoeft een telefoon niet in de hand gehouden te worden tijdens een gesprek noch is het evident dat zichtbaar is dat op een bepaald moment getelefoneerd wordt. Met de raadsman constateert het hof dat op het beeldmateriaal niet te zien is dat gebruik wordt gemaakt van een telefoon. Dat betekent echter niet dat de bevindingen niet juist zijn.
Gelet op de overtuigende samenhang van beeldmateriaal, tijdswaarnemingen, historische gegevens, paalgegevens en reisbewegingen, zoals gerelateerd in het proces-verbaal, acht het hof bewezen dat de verdachte gebruik maakte van het telefoonnummer met de eindnummers [telefoonnummer 2]. [59]
Daarmee staat vast dat de verdachte op 26 september 2017 in het begin van de middag telefonisch contact heeft gezocht met [medeverdachte 1], dat hij daarbij gebruik maakte van een telefoonnummer dat slechts op de dag van de aanval is gebruikt, dat met dit nummer intensief contact is geweest met de chauffeur die de steker heeft vervoerd naar Zoetermeer en dat met dit nummer met de chauffeur de afspraak voor dit vervoer is gemaakt, en dat de verdachte een telefoon met dit telefoonnummer bij zich had toen hij in Zoetermeer aanwezig was op de dag van de aanval. Hier komt nog bij dat [verdachte] en [medeverdachte 2] tussen het maken van de afspraak en het arriveren van de Seat op de parkeerplaats bij de flat aan de Van Leeuwenhoeklaan geen telefonisch contact hadden [60] , terwijl zij dat, zoals hiervoor is vastgesteld, zowel daarvoor als daarna veelvuldig hadden. Dat ondersteunt de conclusie over een gezamenlijke autorit.
Aannemelijkheid van de verklaring van de verdachte over diens betrokkenheid.
De verdachte heeft zich ten overstaan van de politie op 14 en 15 mei 2018 beroepen op zijn zwijgrecht. Ook bij zijn inbewaringstelling door de rechter-commissaris heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen, maar hij heeft daaraan toegevoegd dat hij onschuldig is en er niets mee te maken heeft. Op de terechtzitting in eerste aanleg van 27 maart 2019 heeft de verdachte geen verklaring af willen leggen over het gebeurde op 26 september 2017, behalve dat hij onschuldig is. Voor het overige heeft hij zich beroepen op zijn zwijgrecht. Op de terechtzitting in eerste aanleg van 14 juni 2019 heeft de verdachte in zijn laatste woord verklaard dat het erg is wat de familie [achternaam slachtoffer 1] is aangedaan, maar dat hij onschuldig is. Pas ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte erkend dat hij op sommige videobeelden te zien is (zoals hiervoor al is beschreven). Verder heeft hij - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij onschuldig is. Hij kwam op 26 september 2017 niet uit Amsterdam maar was de nacht van 25 op 26 september in Zoetermeer bij een vriend blijven slapen. Hij was van plan om een terrasje te pakken in Den Haag, had haast om de trein te halen en is daarom op NS station Zoetermeer met geweld door het poortje gegaan zonder in te checken. Hij had die hele 26ste september in het geheel geen telefoon bij zich, aldus de verdachte. De verdachte heeft niet willen verklaren wie de vriend is bij wie hij heeft geslapen, noch willen verklaren waar deze vriend in Zoetermeer woont.
Oordeel van het hof
Uit de onder a) tot en met g) genoemde feiten en omstandigheden in samenhang met hetgeen daarvoor is besproken, leidt het hof af dat de verdachte op 26 september 2017 tezamen met [medeverdachte 1] en de steker vanuit Amsterdam naar Zoetermeer is gegaan om in opdracht van een ander tegen betaling [slachtoffer 1] aan te vallen waarbij ze zou worden ‘gekrast’. De verdachte gebruikte die dag een speciaal telefoonnummer en onderhield daarmee contact met de chauffeur. Het hof heeft niet kunnen vaststellen waarom de verdachte toen de aanval nog moest plaatsvinden is vertrokken uit Zoetermeer en daarbij niet met zijn - persoonlijke - OV-kaart incheckte, wat hij wel deed op het vervolgtraject vanaf Den Haag Centraal, noch waarom hij en [medeverdachte 1] op NS Station Zoetermeer op eenzelfde wijze gekleed waren - inclusief een opvallende zwarte bril - en waarom zij hetzelfde gedrag vertoonden richting een straatmuzikant. Naar het oordeel van het hof wijst dit gedrag op planmatig handelen, mogelijk om [medeverdachte 1], die bij de steker was, een alibi te geven, maar nu de duiding van dit gedrag ontbreekt heeft het als bewijs minder soortelijk gewicht dan de andere genoemde feiten en omstandigheden. Het hof tilt daarentegen zwaar aan het feit dat de verdachte voor deze bijzondere gelegenheid - net als degene die de afspraak met het advocatenkantoor heeft gemaakt - een nieuw telefoonnummer gebruikte, welk telefoonnummer daarna niet meer in gebruik was. Daarmee is duidelijk dat dit telefoonnummer geregeld is voor deze opdracht en dat de verdachte als gebruiker van dit telefoonnummer een van de uitvoerders was van het criminele plan.
Het hof stelt vast dat de verklaring van de verdachte die hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd niet te rijmen is met de bewijsmiddelen. Dat hij in het geheel geen telefoon bij zich had is in strijd met het bewijs waaruit volgt dat hij op 26 september 2017 op verschillende momenten en plaatsen telefoneerde met het hiervoor genoemde nummer dat eindigt op [telefoonnummer 2]. Zijn stelling, dat hij de nacht van 25 op 26 september 2017 bij een vriend heeft geslapen, is strijdig met de verplaatsingen die uit het gebruik van dat telefoonnummer kunnen worden afgeleid en blijkt ook niet uit de reisbewegingen van zijn persoonlijke OV-kaart op 25 september 2017. De verklaring van de verdachte dat hij een terrasje wilde gaan pakken in Den Haag is niet aannemelijk omdat zijn gedrag daarmee strijdig is. Hij pakte immers komend uit Zoetermeer op Den Haag CS een trein richting Amsterdam. Voor het grootste deel heeft de verdachte er het zwijgen toegedaan. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft hij niet willen antwoorden op diverse concrete vragen naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen.
De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29 van het Wetboek van Strafvordering, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat het hof, indien de verdachte voor zo’n omstandigheid, die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, dat niet in haar overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de feiten en omstandigheden die uit de bewijsmiddelen naar voren komen. Aldus komt het hof tot de conclusie dat hij voor de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden geen redelijke verklaring heeft gegeven die de redengevendheid van die feiten en omstandigheden voor het bewijs ontzenuwt. Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte zich, samen met de medeverdachten, heeft schuldig gemaakt aan een poging tot moord.
Het hof overweegt omtrent het medeplegen nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat om als medepleger te kunnen worden aangemerkt sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen ter verwezenlijking van een gezamenlijk crimineel doel. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit leidt in beginsel tot de kwalificatie 'medeplegen'.
De verdachte noch verdachte [medeverdachte 1] hebben het slachtoffer gesneden/gestoken. Uit genoemde bewijsmiddelen blijkt wel van een intensieve samenwerking tussen de verdachte, [medeverdachte 1] en de steker. Het hof acht dit in het licht van de bewijsmiddelen waarvan de redengevendheid door de verdachte niet is ontzenuwd, voldoende om bewezen te achten dat de bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is voor het aannemen van medeplegen. Het feit dat de verdachte voorafgaand aan het steekincident terug is gereisd naar Amsterdam wordt door het hof niet als een contra-indicatie gezien omdat het kleed- en reisgedrag van de verdachte logischerwijs onderdeel is geweest van de uitvoering van het criminele plan. Met de raadsman van de verdachte stelt het hof vast dat getuige 01 noch [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] hebben verklaard over enige rol van de verdachte. Het hof is van oordeel dat het ontbreken van een rol van de verdachte in die verklaringen zijn weerlegging vindt in het hiervoor besproken bewijs. Ook overigens zijn er geen contra-indicaties voor het medeplegen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het bij dagvaarding II tenlastegelegde [61]
Op 18 februari 2019 omstreeks 05:10 uur werden politieagenten op het Rembrandtplein te Amsterdam aangesproken, nadat er een ruzie was geweest. Een vrouw verklaarde tegen hen dat er iets was geweest met een groep personen van Marokkaanse afkomst en dat een
jongeman uit die groep haar een vuurwapen had laten zien. De jongeman zou een Marokkaans uiterlijk hebben, een zwarte jas dragen van het merk Armani met op de rug het
cijfer 7. De groep zou zijn weggerend richting de Amstelstraat toen de agenten op de ruzie afkwamen. [62]
Aan de hand van aanwijzingen van Camera Toezicht is verbalisant [verbalisant 1] rond 05:10 uur op zoek gegaan naar de persoon met de donkere Armani jas met achterop het cijfer 7. Twee personen, waarvan eentje met een donkere jas, waren gesignaleerd toen zij met versnelde pas liepen vanuit de Amstelstraat over de Amstel richting de Herengracht en de brug met de Herengracht waren overgestoken.
Bij perceel 254 op de Herengracht trof de verbalisant een stilstaande man aan, die later bleek te zijn [betrokkende 3]. Voorts zag de verbalisant een tweede man achter een stenen trappetje, dat leidt tot de voordeur van perceel 254, vandaan komen. Die man droeg een donkere jas, met op de achterzijde het cijfer 7. Dit bleek later de verdachte te zijn. Een onderzoek aan diens kleding resulteerde echter niet in de vondst van het wapen. [63]
Omstreeks 05.19 uur werd door verbalisant [verbalisant 2] een (vuur)wapen aangetroffen. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat het (vuur)wapen was aangetroffen achter voornoemd stenen trappetje. [64]
Omstreeks 05:20 uur werd de verdachte op de Amstel aangehouden. Hij droeg een zwartkleurige jas van het merk Armani met op de achterzijde het cijfer 7. [65]
Het aangetroffen wapen betrof een alarmpistool van het merk BBM, model MINIGAP, kaliber 8mm knal. In het patronenmagazijn zat een patroon. Het wapen was een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie III onder 4 van de Wet wapens en munitie. De patroon was munitie in de zijn van artikel 1, onder 2 gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet Wapens en munitie. [66]
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het wapen en de munitie voorhanden heeft gehad.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van het bij dagvaarding III tenlastegelegde

Ten aanzien van feit 1
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte deze mishandeling (in vereniging) heeft gepleegd. Het dossier biedt onvoldoende overtuigende aanknopingspunten voor de rol die de verdachte bij deze mishandeling zou hebben gespeeld. De verdachte wordt van dit feit vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 [67]
Het hof stelt vast dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft bekend voor zover het hof dat bewezen zal verklaren. Aangezien hij nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit, wordt op de voet van artikel 359 lid 3, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 10 februari 2021;
- een geschrift, te weten Rapport Dienst vervoer & ondersteuning, p. 652 t/m 654;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 669.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I primair, impliciet primair, tenlastegelegde, het bij dagvaarding II en het bij dagvaarding III onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
dagvaarding I (zaak met parketnummer 09-857047-18)
1.
hij op 26 september 2017 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer 1] meermalen met een mes in het gezicht en het hoofd
heeft gestokenen
gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
dagvaarding II (zaak met parketnummer 09-057235-18)
hij op 18 februari 2018 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een alarmpistool (merk BBM, model MINIGAP, 8mm) en munitie van categorie III, te weten een patroon (merk G.F.L., model Knal), voorhanden heeft gehad;
dagvaarding III (zaak met parketnummer 09-765040-18)
2.
hij op 24 mei 2018 te Den Haag opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 3] (senior transportbegeleider bij de Dienst Vervoer en Ondersteuning), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door die [slachtoffer 3] in het gezicht te spugen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht. [68]
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 09-857047-18 (dagvaarding I) bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van poging tot moord.

Het in de zaak met parketnummer 09-057235-18 (dagvaarding II) bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Het in de zaak met parketnummer 09-765040-18 (dagvaarding III) onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Het hof stelt voorop dat het slachtoffer in deze zaak een advocaat is die is aangevallen met de bedoeling om haar te verminken. De wijze waarop zij met een mes is aangevallen was echter dermate gevaarlijk en ongecontroleerd dat zij daardoor had kunnen overlijden.
De verdachte en zijn mededaders hebben in opdracht van iemand die onbekend is gebleven gehandeld en zich gedragen als huurlingen die voor geld het leven van het slachtoffer in gevaar hebben gebracht.
De verdachte heeft zich niet psychologisch willen laten onderzoeken, waardoor er geen informatie is over een eventuele gestoorde gewetensfunctie. Het hof stelt wel vast dat de verdachte gewetenloos heeft gehandeld en zich ook na de aanval, tot en met de zitting in hoger beroep, gewetenloos is blijven gedragen door het slachtoffer in het ongewisse te laten over de reden van deze aanval.
De verdachte en zijn mededaders zijn op 26 september 2017 op pad gegaan om het slachtoffer te verminken. Er is van tevoren een plan gemaakt waarbij zaken als het vervoer en het maken van een fake-afspraak met deze advocate zijn geregeld. Ook zijn speciaal voor deze aanval telefoonnummers geregeld. De verdachte is samen met [medeverdachte 1] en een nog jonge steker, die vermoedelijk nog minderjarig was, naar Zoetermeer gereisd. Hij heeft dit vervoer van Amsterdam naar Zoetermeer geregeld. De advocate is door de jongen in haar eigen kantoor met een mes gestoken/gesneden. Het feit wijst op een ontbreken van enig respect voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer.
Het slachtoffer is door de aanval letterlijk voor het leven getekend. Zij heeft meerdere littekens overgehouden aan de aanval, waarvan de meest prominente vanaf haar oor tot het midden van haar wang. Zij wordt dagelijks met deze gruwelijke aanval geconfronteerd als zij in de spiegel kijkt. Het slachtoffer heeft ter terechtzitting in hoger beroep op indringende wijze verteld dat zij nog dagelijks lijdt aan de gevolgen van deze aanval. Zowel persoonlijk als zakelijk is zij getroffen. Zij heeft haar carrière als advocaat ten gevolge van deze aanval beëindigd en het kantoor dat zij samen met haar zus had is na de aanval failliet gegaan. Wat haar met name raakt is het feit dat er geen oog voor haar was als een persoon, met een naam. Ze had haar deur altijd open staan voor mensen die haar hulp nodig hadden en weet niet wie er achter de aanval zit en wat het motief was. Dit zorgt nog steeds voor gevoelens van angst.
Ook de zus van het slachtoffer, die het slachtoffer in een ernstige toestand heeft aangetroffen in de spreekkamer, is zeer geschokt en geraakt door de aanval.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij tot de dag van vandaag geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en voor de gevolgen daarvan.
In sterk strafverzwarende zin houdt het hof er rekening mee dat het slachtoffer werkzaam was als advocaat en in die hoedanigheid is aangevallen. Voor een goed functionerende rechtsstaat is het van groot belang dat advocaten hun werk in vrijheid kunnen doen. Het hof is daarom van oordeel dat een langdurige vrijheidsbeneming in de rede ligt voor degenen die dat belang niet inzien en niet terugdeinzen voor het plegen van een aanval op een togadrager. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat een stevige reactie van de strafrechter geboden is. Naar het oordeel het hof komt dit echter nog onvoldoende tot uitdrukking in de in eerste aanleg opgelegde straf. Om die reden zal een hogere vrijheidsbenemende straf worden opgelegd.
De verdachte heeft zich eveneens schuldig gemaakt aan een nare belediging door een transportbegeleider te bespugen en het bezit van een alarmpistool met knalpatronen op de openbare weg. Ook deze feiten worden de verdachte aangerekend. Hoewel die feiten niet met zulke zware straffen bedreigd zijn als een poging tot moord, gaan ze niet op in de hoge straf die de verdachte voor de poging tot moord zal worden opgelegd. Dit zou namelijk betekenen dat na het begaan van een ernstig feit een verdachte feitelijk straffeloos lichtere feiten kan plegen, hetgeen een onacceptabel gevolg zou zijn.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder een veroordeling in 2013 voor het medeplegen van doodslag gepleegd in 2012. Het hof merkt dat als een strafverzwarende omstandigheid aan.
Het hof heeft kennisgenomen van het Reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, d.d. 18 maart 2019. Er zijn aanwijzingen voor problemen met de agressieregulatie, schuldenproblematiek en een netwerk in het criminele circuit. Door een weigerachtige houding was diagnostiek niet mogelijk. De kans op recidive wordt net als de kans op letselschade hoog ingeschat. De reclassering adviseert om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen omdat zij geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
Het hof is - alles afwegend - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]

Vordering eerste aanleg

In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bij dagvaarding I tenlastegelegde, tot een bedrag van € 155.756,73, bestaande uit € 133.256,73 materiële schade en € 22.500,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Vordering hoger beroep

In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot een bedrag van € 154.982,73, bestaande uit € 132.482,73 materiële schade en € 22.500,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat van de benadeelde partij heeft bij brief van 4 februari 2021 onderbouwd dan wel ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de post ‘kosten kinderopvang’, van € 700,- in hoger beroep niet langer wordt gehandhaafd en dat de post ‘medische kosten’ van
€ 459,- (eigen bijdrage 2019) wordt verlaagd naar
€ 385,-.
De vordering met betrekking tot de materiële schade is als volgt opgebouwd:
Post
Bedrag
Reiskosten tot en met eerste aanleg
€ 1.456,-
Reiskosten hoger beroep
Bij brief van 4 februari 2021 heeft de advocaat van de benadeelde partij toegelicht dat de benadeelde partij met betrekking tot de post ‘reiskosten hoger beroep’ thans een bedrag van € 84,46 als schade heeft geleden, bestaande uit € 56,46 reiskosten en € 28,- parkeerkosten.
€ 1.456,-
Medische kosten
€ 918 (2017 en 2018)
en
€ 385 (2019)
Gederfde inkomsten
Bij brief van 4 februari 2021 heeft de advocaat van de benadeelde partij toegelicht dat de benadeelde thans met betrekking tot de gederfde inkomsten een bedrag van
€ 25.820,74 (nov. 2017 t/m 2018) en € 38.177,25 (2019 t/m feb. 2021) heeft geleden.
€ 25.136,92
(nov 2017 – jan 2019)
en
€ 80.233,08
(toekomstig)
Kosten faillissement
€ 17.573,65
Kosten kleding, Michael Kors horloge en gouden oorbellen
€ 400,-
Kosten auto
€ 4.924,73

Standpunt van de advocaat generaal

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Standpunt van de verdediging

De vordering van de benadeelde partij is door de raadsman van de verdachte - aan de hand van zijn overgelegde pleitnotities - inhoudelijk betwist.

Oordeel van het hof

Materiële schade
Reiskosten tot en met eerste aanleg: € 1.456,-
Dit deel van de vordering ziet op de reiskosten die de benadeelde partij heeft moeten maken in verband met bezoeken aan het ziekenhuis, een therapeut, het parket en de rechtbank. Nu deze kosten het directe gevolg zijn van het steekincident komen zij voor vergoeding in aanmerking. Het ontbreken van het woonadres van de benadeelde partij staat aan toewijzing van deze vordering niet in de weg. Weliswaar valt daardoor niet precies te controleren of de reiskosten correct zijn berekend, maar gelet op de aard van het delict is het volstrekt begrijpelijk dat de benadeelde partij haar adresgegevens niet aan de verdediging heeft willen verstrekken. De gevorderde reiskosten komen niet buitensporig voor en zullen daarom geheel, dus tot het bedrag van € 1.456,-, worden toegewezen.
Reiskosten hoger beroep: € 1.456,-
Dit deel van de vordering ziet op de reiskosten die de benadeelde partij heeft moeten maken in verband met slachtoffergesprekken en het bezoeken van zittingen bij het hof. Namens de benadeelde partij is bij brief van 4 februari 2021 onderbouwd dat de benadeelde partij voor het bedrag van € 84,46 reiskosten in hoger beroep heeft gemaakt, bestaande uit € 56,- reiskosten en € 28,- parkeerkosten.
Nu deze kosten het directe gevolg zijn van het steekincident, komen zij voor vergoeding in aanmerking. Het ontbreken van het woonadres van de benadeelde partij staat aan toewijzing van deze vordering niet in de weg. Weliswaar valt daardoor niet precies te controleren of de reiskosten correct zijn berekend, maar gelet op de aard van het delict is het volstrekt begrijpelijk dat de benadeelde partij haar adresgegevens ook in de hoger beroep procedure niet aan de verdediging wil verstrekken.
Nu het hof is gebleken dat de benadeelde partij en haar advocaat niet op de openbare terechtzitting alwaar dit arrest wordt uitgesproken aanwezig zullen zijn, zal het hof € 18,82 reiskosten en € 4,- parkeerkosten op het gevorderde bedrag in mindering brengen. Het bedrag dat wordt toegewezen wordt daarmee € 61,64.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij niet heeft aangetoond voor het overige materiële schade te hebben geleden als het gaat om de overige gevorderde reiskosten in hoger beroep. De vordering zal derhalve voor dat deel, te weten voor een bedrag van € 1.394,36
(€ 1.456,- – € 61,64 = € 1.394,36), worden afgewezen.
Medische kosten: € 918,- en € 385,-
Dit deel van de vordering ziet op het eigen risico over de jaren 2017 (€ 459,-), 2018 (€ 459,-) en 2019
(€ 385,-). De medische kosten zullen tot de bedragen van € 918,- (2017 en 2018) en € 385,- (2019) worden toegewezen.
Gederfde inkomsten: € 25.136,92 en € 80.233,08
Vaststaat dat de benadeelde partij na het steekincident een tijd lang arbeidsongeschikt is geweest. In die tijd heeft zij een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen. Ook staat vast dat het advocatenkantoor waarvan de benadeelde partij samen met haar zus eigenares was, korte tijd na het steekincident failliet is gegaan. De benadeelde partij stelt dat zij daardoor in inkomen achteruit is gegaan.
Dat het steekincident gevolgen heeft gehad voor het inkomen van de benadeelde partij acht het hof aannemelijk. De vraag is echter om welk bedrag het daarbij gaat en of de inkomensachteruitgang volledig het gevolg is van het steekincident. Het gaat hier om complexe vraagstukken. De door de benadeelde partij ter onderbouwing van haar vordering overgelegde stukken zijn onvoldoende om tot integrale toewijzing van dit deel van de vordering over te kunnen gaan.
De schade begrotend is het hof van oordeel dat in elk geval een bedrag van € 25.000,- als schadevergoeding kan worden toegewezen.
Voor het overige zal nader onderzoek moeten plaatsvinden. Voor een dergelijk onderzoek is in het strafgeding geen plaats, nu dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Gelet op het voorgaande zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het resterende deel van de vordering ter zake van gederfde inkomsten.
Kosten faillissement: € 17.573,65
Dit deel van de vordering ziet op kosten van het faillissement van de praktijkvennootschap.
Het hof overweegt dat bij het bepalen of, en zo ja in hoeverre, de kosten van het faillissement het rechtstreeks gevolg zijn van het onder dagvaarding I bewezenverklaarde feit nader onderzoek dient te worden verricht. Dergelijk onderzoek levert naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit deel van de vordering, de ‘kosten faillissement’ tot het bedrag van € 17.573,65, kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Kosten kleding, Michael Kors horloge en gouden oorbellen: € 400,-
Dit deel van de vordering ziet op kleding en sieraden die de benadeelde partij droeg ten tijde van de aanval. Dat de kleding van de benadeelde partij niet meer bruikbaar was, acht het hof, gelet op de aard van het letsel en het daarbij opgetreden bloedverlies, aannemelijk. Verder is het invoelbaar dat de benadeelde partij haar horloge en oorbellen niet meer wil dragen, omdat deze haar, zoals namens haar is aangevoerd, herinneren aan het steekincident.
Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het misdrijf en komt voor vergoeding in aanmerking. De benadeelde partij beschikt niet meer over de bonnen, zodat het hof de schade zal begroten op het door haar gevorderde bedrag van € 400,-, nu dit bedrag het hof niet bovenmatig voorkomt. De vordering zal voor dit deel geheel, te weten voor het bedrag van € 400,-, worden toegewezen.
Kosten auto: € 4.924,08
Dit deel van de vordering ziet op kosten van een leaseauto. Het hof is van oordeel dat de kosten van de leaseauto niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu niet is komen vast te staan dat het in privé bezit houden van de leaseauto na het faillissement het rechtstreeks gevolg is van het bij dagvaarding I bewezenverklaarde feit. Voor zover dit deel van de vordering betrekking heeft op de gemaakte kosten in verband met reiskosten naar de rechtbank en de therapeut, merkt het hof op dat dat deel van de vordering tot schadevergoeding door het hof reeds is toegewezen in het kader van de post ‘reiskosten tot en met eerste aanleg’.
Voor het deel van de vordering ‘kosten auto’ (€ 4.924,08) zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Immateriële schade: € 22.500,-
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Bij het bepalen van de hoogte van de geleden immateriële schade neemt het hof, gelet op hetgeen door en namens de benadeelde partij ter onderbouwing van de immateriële schade is overgelegd en naar voren gebracht, in het bijzonder het volgende in aanmerking. De benadeelde partij lijdt sinds de dag van het bewezenverklaarde feit tot op de dag van vandaag psychisch onder hetgeen haar is aangedaan. Ten gevolge van dit forse psychische letsel, veroorzaakt door het bewezenverklaarde, is zij nog steeds onder behandeling van een psychotherapeut. Voorts heeft zij als gevolg van de aanval met het mes een blijvend zichtbaar litteken in haar gezicht en hand opgelopen, waardoor zij levenslang zal zijn ontsierd.
De vordering leent zich naar het oordeel van het hof dan ook - naar maatstaven van billijkheid en gelet op wat in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen - voor toewijzing tot het geheel gevorderde bedrag, zijnde € 22.500,-.
Conclusie
Het hof komt tot de conclusie dat, gelet op het vorenoverwogene, de benadeelde partij heeft aangetoond dat tot een bedrag van € 28.243,46 aan materiële schade is geleden en dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij tot een bedrag van € 22.500,- aan immateriële schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot die bedragen hoofdelijk worden toegewezen. De bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente over die bedragen vanaf de datum die per post wordt benoemd, tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof verwijst daarvoor naar onderstaande overzicht:
Bedrag
Post
Wettelijke rente vanaf
Materiële schade
€ 1.456,-
Reiskosten tot en met eerste aanleg
1 januari 2019
€ 61,64
Reiskosten hoger beroep
3 maart 2021
€ 459,- (2017)
€ 459,- (2018)
(= 918,-)
€ 385,- (2019)
Medische kosten
1 januari 2018
1 januari 2019
1 januari 2020
€ 25.000,-
Gederfde inkomsten
1 juli 2019
€ 400,-
Kosten kleding, Michael Kors horloge en gouden oorbellen
26 september 2017
Immateriële schade
€ 22.500,-
26 september 2017
= € 50.720,64 totaal.
Voor het bedrag van € 1.394,36 (deel reiskosten hoger beroep) zal de vordering worden afgewezen.
Voor het bedrag van € 4.924,08 (kosten auto) dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens het ontbreken van het causale verband tussen de gevorderde schade en het bewezenverklaarde feit.
Voor het bedrag van € 97.943,65 (deel gederfde inkomsten en kosten faillissement) dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 50.720,64 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]

Vordering eerste aanleg

In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bij dagvaarding I tenlastegelegde, tot een bedrag van € 10.257,92, bestaande uit € 257,92 materiële schade en € 10.000,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Vordering hoger beroep

In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 10.257,92, bestaande uit € 257,92 materiële schade en € 10.000,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering met betrekking tot de materiële schade is als volgt opgebouwd:
  • Reiskosten tot en met eerste aanleg: € 128,96;
  • Reiskosten hoger beroep: € 128,96.
Bij brief van 4 februari 2021 heeft de advocaat van de benadeelde partij toegelicht dat de benadeelde partij met betrekking tot de post ‘reiskosten hoger beroep’ thans een bedrag van € 76,21 als schade heeft geleden, bestaande uit € 48,21 reiskosten en € 28,- parkeerkosten.

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Standpunt van de verdediging

De vordering van de benadeelde partij is door de raadsman van de verdachte - aan de hand van zijn overgelegde pleitnotities - inhoudelijk betwist.

Oordeel van het hof

Materiële schade
Reiskosten tot en met eerste aanleg: € 128,96
Dit deel van de vordering ziet op de reiskosten die de benadeelde partij heeft moeten maken in verband met slachtoffergesprekken en het bezoeken van zittingen bij de rechtbank. Nu deze kosten het directe gevolg zijn van het steekincident komen zij voor vergoeding in aanmerking. Het ontbreken van het woonadres van de benadeelde partij staat aan toewijzing van deze vordering niet in de weg. Weliswaar valt daardoor niet precies te controleren of de reiskosten correct zijn berekend, maar gelet op de aard van het delict is het volstrekt begrijpelijk dat de benadeelde partij haar adresgegevens niet aan de verdediging heeft willen verstrekken. De gevorderde reiskosten komen aannemelijk en niet buitensporig voor en zullen daarom geheel, dus tot het bedrag van € 128,96, worden toegewezen.
Reiskosten hoger beroep: € 128,96
Dit deel van de vordering ziet op de reiskosten die de benadeelde partij heeft moeten maken in verband met een slachtoffergesprek en het bezoeken van zittingen bij het hof. Namens de benadeelde partij is bij brief van 4 februari 2021 onderbouwd dat de benadeelde partij voor het bedrag van € 76,21 reiskosten in hoger beroep heeft gemaakt, bestaande uit € 48,21 reiskosten en € 28,- parkeerkosten.
Nu deze kosten het directe gevolg zijn van het steekincident komen zij voor vergoeding in aanmerking. Het ontbreken van het woonadres van de benadeelde partij staat aan toewijzing van deze vordering niet in de weg. Weliswaar valt daardoor niet precies te controleren of de reiskosten correct zijn berekend, maar gelet op de aard van het delict is het volstrekt begrijpelijk dat de benadeelde partij haar adresgegevens ook in de hoger beroep procedure niet aan de verdediging wil verstrekken.
Nu het hof is gebleken dat de benadeelde partij en haar advocaat niet op de openbare terechtzitting alwaar dit arrest wordt uitgesproken aanwezig zullen zijn, zal het hof € 16,07 reiskosten en € 4,- parkeerkosten op het gevorderde bedrag in mindering brengen. Het bedrag dat wordt toegewezen betreft daarmee € 56,14.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij niet heeft aangetoond materiële schade te hebben geleden als het gaat om de overige gevorderde reiskosten in hoger beroep. De vordering zal derhalve voor dat deel, te weten voor een bedrag van € 52,75 (€ 128,96 – € 56,14 =
€ 72,82), worden afgewezen.
Immateriële schade: € 10.000,-
Ter onderbouwing van de vordering tot vergoeding van immateriële schade heeft de benadeelde partij een brief overgelegd van een psycholoog van Forta Groep, waar zij onder behandeling is geweest. Uit deze brief volgt dat er bij de benadeelde partij sprake is van een posttraumatische stressstoornis. De klachten zijn begonnen na het steekincident en de benadeelde partij heeft hiervoor behandelingen ondergaan met EMDR. Uit deze brief blijkt dat er sprake is van een erkend psychiatrisch ziektebeeld (DSM-5) en dat dit ziektebeeld een direct gevolg is van het misdrijf waarvoor de verdachte wordt veroordeeld. Ook blijkt uit deze brief dat de benadeelde partij voordat zij bij Forta onder behandeling kwam bij een andere psycholoog onder behandeling was. Daaruit blijkt dat het dus niet zo is dat zij zich pas ruim 15 maanden na het steekincident onder behandeling heeft laten stellen. In dergelijke gevallen kan, gelet op de geldende jurisprudentie (HR 22-2-2002, NJ 2002/240), bij degene die met dit misdrijf direct is geconfronteerd immateriële schade ontstaan die (als shockschade) voor vergoeding in aanmerking komt.
Naar het oordeel van het hof is in het geval van de benadeelde partij voldoende aannemelijk dat daarvan sprake is. Bij de begroting van de immateriële schade houdt het hof rekening met alle omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat de benadeelde partij direct na het steekincident ter plaatse was en haar zus (het slachtoffer van de aanval) hevig bloedend op de grond heeft aangetroffen en het feit dat zij heeft gedacht dat zij haar zus zou verliezen.
Gelet daarop acht het hof een bedrag van € 10.000,-, zoals gevorderd, redelijk en in overeenstemming met hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegekend.
Conclusie
Het hof komt tot de conclusie dat, gelet op het vorenoverwogene, de benadeelde partij heeft aangetoond dat tot een bedrag van € 185,10 aan materiële schade is geleden en dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij tot een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot die bedragen hoofdelijk worden toegewezen. De bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente over die bedragen vanaf de datum die per post wordt benoemd, tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof verwijst daarvoor naar onderstaande overzicht:
Bedrag
Post
Wettelijke rente vanaf
Materiële schade
€ 128,96
Reiskosten tot en met eerste aanleg
1 januari 2019
€ 56,14
Reiskosten hoger
beroep
3 maart 2021
Immateriële schade
€ 10.000,-
26 september 2017
= € 10.185,10 totaal.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen, zoals hiervoor is overwogen.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 10.185,10 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Beslag
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een alarmpistool en munitie, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu met betrekking tot deze voorwerpen het bij dagvaarding II bewezenverklaarde feit is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het hof zal daarom het alarmpistool en de munitie - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - onttrekken aan het verkeer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 47, 57, 63, 266, 267 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Spreekt de verdachte vrij van het in de zaak met parketnummer 09-765040-18 (dagvaarding III) onder 1 tenlastegelegde.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-857047-18 (dagvaarding I) primair, impliciet primair, tenlastegelegde, het in de zaak met parketnummer
09-057235-18 (dagvaarding II) tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 09-765040-18 (dagvaarding III) onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 09-857047-18 (dagvaarding I), in de zaak met parketnummer 09-057235-18 (dagvaarding II) en in de zaak met parketnummer
09-765040-18 (dagvaarding III) onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren en 10(tien) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het bij dagvaarding I bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 50.720,64 (vijftigduizend zevenhonderdtwintig euro en vierenzestig cent) bestaande uit € 28.220,64 (achtentwintigduizend tweehonderdtwintig euro en vierenzestig cent) materiële schade en € 22.500,- (tweeëntwintigduizend vijfhonderd euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening,
waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 1.394,36 (duizend driehonderdvierennegentig euro en zesendertig cent) aan materiële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het bedrag van
€ 102.867,73 (honderdtweeduizend achthonderdzevenenzestig euro en drieënzeventig cent) niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij voor het bedrag van € 97.943,65 (zevenennegentigduizend negenhonderd drieënveertig euro en vijfenzestig cent) de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], ter zake van het bij dagvaarding I bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 50.720,64 (vijftigduizend zevenhonderdtwintig euro en vierenzestig cent) bestaande uit € 28.220,64 (achtentwintigduizend tweehonderdtwintig euro en vierenzestig cent) materiële schade en € 22.500,- (tweeëntwintigduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 279 (tweehonderdnegenenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft/hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en immateriële schade op:
- 1 januari 2019 over een bedrag van € 1.456,- ter zake van ‘Reiskosten tot en met eerste aanleg’;
- 3 maart 2021 over een bedrag van € 61,64 ter zake van ‘Reiskosten hoger beroep’;
- 1 januari 2018 over een bedrag van € 459,- ter zake van ‘Medische kosten 2017’;
- 1 januari 2019 over een bedrag van € 459,- ter zake van ‘Medische kosten 2018’;
- 1 januari 2020 over een bedrag van € 385,- ter zake van ‘Medische kosten 2019’;
- 26 september 2017 over een bedrag van € 400,- ter zake van ‘Kosten kleding, Michael Kors horloge en gouden oorbellen’;
- 26 september 2017 over een bedrag van € 22.500,- ter zake van ‘immateriële schade’.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het bij dagvaarding I bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.185,10 (tienduizend honderdvijfentachtig euro en tien cent) bestaande uit € 185,10 (honderdvijfentachtig euro en tien cent) materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening,
waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde partij 2], ter zake van het bij dagvaarding I bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.185,10 (tienduizend honderdvijfentachtig euro en tien cent) bestaande uit € 185,10 (honderdvijfentachtig euro en tien cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 86 (zesentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft/hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en immateriële schade op:
- 1 januari 2019 over een bedrag van € 128,96 ter zake van ‘Reiskosten tot en met eerste aanleg’;
- 3 maart 2021 over een bedrag van € 56,14 ter zake van ‘Reiskosten hoger beroep’;
- 26 september 2017 over een bedrag van € 10.000,- ter zake van ‘Immateriële schade’.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1. 1.00 STK Pistool alarm;
  • 2. 1.00 DIV Munitie G.F.L.
Dit arrest is gewezen door mr. R.J. de Bruijn,
mr. S.A.J. van 't Hul en mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, in bijzijn van de griffier mr. L.B. Schut.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 maart 2021.
Mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans is buiten staat het arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt
2.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1], p. 33.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 62.
4.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1], p. 24.
5.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1], p. 30,
6.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1], p. 30, alsmede een geschrift, te weten patiëntgegevens, p. 441-442.
7.Eigen waarneming van het hof op foto’s van het letsel, p. 10, 12 en 15, waarbij de afstand een schatting betreft.
8.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1], p. 36.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 62.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 209 en 210, proces-verbaal van bevindingen, p. 216.
11.Proces-verbaal van bevindingen histo (…)[telefoonnummer 1], p. 205-206, p. 210.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 210.
13.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1], p. 24-25.
14.Proces-verbaal bevindingen onderzoeksresultaten, p. 185, afbeelding 4, p. 188.
15.Proces-verbaal camerabeelden cam4 op de Van Leeuwenhoeklaan,
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 141 en 142, proces-verbaal bevindingen onderzoeksresultaten, p. 185, 193 en 194.
17.Proces-verbaal camerabeelden cam4 op de Van Leeuwenhoeklaan,
18.Proces-verbaal bevindingen onderzoeksresultaten, p. 187 en 195.
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], p. 587.
20.Geschrift, te weten handgeschreven verklaring van [medeverdachte 2] d.d.
21.Proces-verbaal van bevindingen betreffende verhoor [medeverdachte 1] op 3 maart 2020 (niet opgenomen in doorgenummerd dossier).
22.Proces-verbaal van bevindingen betreffende verhoor verdachte [medeverdachte 1] op 3 maart 2020 (niet opgenomen in doorgenummerd dossier)
23.Proces-verbaal van bevindingen, p. 148-150, proces-verbaal bevindingen onderzoeksresultaten, p. 189-l92.
24.Proces-verbaal van bevindingen, p. 149 en 150.
25.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], p. 502-503.
26.Een geschrift, te weten een niet ondertekend proces-verbaal van bevindingen betreffende verhoor verdachte [medeverdachte 1] op 3 maart 2020 (niet opgenomen in doorgenummerd dossier).
27.Proces-verbaal van verhoor getuige 01, p. 475-488.
28.Proces-verbaal van bevindingen, p. 209-210.
29.Proces-verbaal van bevindingen, p. 617.
30.Proces-verbaal van bevindingen, p. 228.
31.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1], p. 32-33.
32.Proces-verbaal van bevindingen betreffende verhoor verdachte [medeverdachte 1] op 3 maart 2020 (niet opgenomen in doorgenummerd dossier).
33.Proces-verbaal van verhoor getuige 01, p. 481.
34.Proces-verbaal van bevindingen, p. 388-393.
35.Proces-verbaal van bevindingen betreffende verhoor verdachte [medeverdachte 1] op 3 maart 2020 (niet opgenomen in doorgenummerd dossier).
36.Proces-verbaal bevindingen M-melding Opel Astra, p. 218-219.
37.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep.
38.Proces-verbaal van bevindingen onderzoeksresultaten, p. 185 afbeelding 4, p. 188, en afbeelding 9, p. 191.
39.Proces-verbaal bevindingen onderzoeksresultaten, p. 185, p. 199.
40.Proces-verbaal van bevindingen, p. 185-201.
41.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep.
42.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep.
43.Proces-verbaal bevindingen beelden NNman3, p. 234-235.
44.Proces-verbaal opgevraagde gegevens translink, p. 245-247.
45.Proces-verbaal van bevindingen beelden nnman3, p. 235-238.
46.Proces-verbaal bevindingen, p. 158-164 en Proces-verbaal bevindingen camerabeelden pro Rail “man 2” van Station Den Haag CS en Amsterdam Lelylaan, p. 166-173.
47.Eigen waarneming van het gerechtshof op de terechtzitting in hoger beroep bij het tonen van een afbeelding uit Proces-verbaal van bevindingen informatie media, blz. 725 alsmede de eigen waarneming van het gerechtshof van afbeeldingen in Proces-verbaal van bevindingen onderzoeksresultaten, p. 186, foto’s 5 en 6.
48.Eigen waarneming gerechtshof bij het tonen van beelden uit het televisieprogramma opsporing verzocht van 24 oktober 2017 en 1 mei 2018 ter terechtzitting in hoger beroep, welke uitzendingen zijn omschreven in Proces-verbaal informatie media, p. 715-729.
49.Proces-verbaal van bevindingen, p. 623-624.
50.Proces-verbaal van bevindingen, p. 388-393.
51.Processen-verbaal van bevindingen, p. 320-326, p. 613-615 alsmede een geschrift, te weten een schriftelijke verklaring van [medeverdachte 2], p. 610-611
52.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p.586.
53.Proces-verbaal van bevindingen, p. 320-326.
54.Proces-verbaal van bevindingen, p. 320-326.
55.Proces-verbaal van bevindingen, p. 299.
56.Proces-verbaal van bevindingen, p. 298 en 299.
57.Proces-verbaal van bevindingen, p. 299.
58.Proces-verbaal van bevindingen, p. 376.
59.Proces-verbaal van bevindingen, p. 617-621.
60.Proces-verbaal van bevindingen, p. 299 en 329.
61.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1300-2018035532, van de politie eenheid Amsterdam, district
62.Proces-verbaal van bevindingen, p. 8.
63.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5.
64.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5.
65.Proces-verbaal van aanhouding, p. 24 en 25.
66.Proces-verbaal wapenonderzoek, p. 11 tot en met 15.
67.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde
68.Omwille van de inzichtelijkheid in de samenhang (die nodig is vanwege de veelheid aan technisch bewijs) heeft het hof de voorkeur gegeven aan de ‘promis methode’ bij het verantwoorden van deze bewijsmiddelen. Het bewijs wordt voor het overige verantwoord op de ‘klassieke wijze’ in de bijlage.