In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren voor verschillende feiten, waaronder bedreiging met een vuurwapen. In hoger beroep heeft de verdachte zijn hoger beroep beperkt tot het derde feit, waarbij hij werd beschuldigd van het afvuren van kogels op de aangever. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de medeverdachte met een echt vuurwapen heeft geschoten. De aangever had aanvankelijk verklaard niet geraakt te zijn, maar later een schampschot te hebben opgelopen. Het hof kon echter niet vaststellen dat deze verwonding daadwerkelijk het gevolg was van een schot. De medeverdachte verklaarde dat hij met een neppistool had geschoten, wat het hof leidde tot de conclusie dat de verdachte niet als medepleger kon worden aangemerkt. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde en de gevangenisstraf voor de overige feiten vastgesteld op 4 jaren. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van het relevante feit.