ECLI:NL:GHDHA:2022:1459

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
2200361721
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bewijsvoering inzake het gebruik van een vuurwapen in een bedreigingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren voor verschillende feiten, waaronder bedreiging met een vuurwapen. In hoger beroep heeft de verdachte zijn hoger beroep beperkt tot het derde feit, waarbij hij werd beschuldigd van het afvuren van kogels op de aangever. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de medeverdachte met een echt vuurwapen heeft geschoten. De aangever had aanvankelijk verklaard niet geraakt te zijn, maar later een schampschot te hebben opgelopen. Het hof kon echter niet vaststellen dat deze verwonding daadwerkelijk het gevolg was van een schot. De medeverdachte verklaarde dat hij met een neppistool had geschoten, wat het hof leidde tot de conclusie dat de verdachte niet als medepleger kon worden aangemerkt. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde en de gevangenisstraf voor de overige feiten vastgesteld op 4 jaren. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van het relevante feit.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003617-21
Parketnummer: 09-857254-19
Datum uitspraak: 9 augustus 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 november 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd [detentieadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het 2, 4, 7 en 8 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair impliciet subsidiair, 3 primair impliciet subsidiair, 6 primair, 8 subsidiair, 9, 10, 11 en 12 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen en de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep en ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Namens de verdachte is blijkens de akte instellen rechtsmiddel op 10 december 2021 onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 13 mei 2022 heeft het hof kennis genomen van de akte intrekking rechtsmiddel d.d. 22 juli 2022, inhoudende de mededeling van de daartoe gemachtigde ambtenaar ter griffie dat de verdachte het ingestelde hoger beroep intrekt behalve voor wat betreft feit 3.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 26 juli 2022 is voorts door de raadsvrouw van de verdachte medegedeeld dat de grieven tegen het vonnis uitsluitend zijn gericht tegen de beslissingen die betrekking hebben op het onder 3 tenlastegelegde en dat wat haar betreft de verdachte voor zover het beroep is gericht tot de overige feiten die zijn bewezenverklaard, niet-ontvankelijk is.
Het hof maakt daaruit op dat de grieven tegen het vonnis slechts gericht zijn tegen de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de overige feiten in hoger beroep. Daarom zal de verdachte met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel 416 van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep voor zover dat ziet op alle beslissingen genomen ter zake van het onder 1, 2, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 tenlastegelegde.
Het voorgaande brengt mee, dat het hof - nu in eerste aanleg ter zake van de onder 1 primair impliciet subsidiair, 3 primair impliciet subsidiair, 6 primair, 8 subsidiair, 9, 10, 11 en 12 tenlastegelegde feiten één hoofdstraf is uitgesproken - op grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering alsnog een hoofdstraf voor het in eerste aanleg onder 1 primair impliciet subsidiair, 6 primair, 8 subsidiair, 9, 10, 11 en 12 bewezenverklaarde zal bepalen.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
3.
hij op of omstreeks 4 september 2019 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging althans alleen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, alhans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk, al dan niet na rustig overleg en kalm beraad, met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 september 2019 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) afgevuurd op die [slachtoffer].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met uitzondering van de aan de verdachte opgelegde straf en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair impliciet subsidiair, 3 primair impliciet subsidiair, 6 primair, 8 subsidiair, 9, 10, 11 en 12 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Integrale vrijspraak
Ten aanzien van het onder feit 3 primair tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] met een vuurwapen een aantal kogels heeft afgevuurd op of in de richting van de aangever. De verdachte heeft een substantiële bijdrage geleverd aan het in de richting van de aangever toegepaste geweld en zich niet gedistantieerd zodat het handelen van de verdachte als medeplegen kan worden gekwalificeerd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat er met een vuurwapen is geschoten.
Het hof overweegt als volgt.
De medeverdachte, [medeverdachte], en de aangever waren in september 2019 betrokken bij een of meerdere oplichtingen. De aangever was de medeverdachte een geldbedrag schuldig. Kort voor 4 september 2019 had hij geprobeerd dit geld aan de medeverdachte over te maken, maar dat was niet gelukt. Volgens de medeverdachte had de aangever vervolgens niet snel genoeg alsnog betaald en bovendien een beledigende opmerking tegen hem gemaakt. De medeverdachte besloot de aangever op te halen zodat deze alsnog geld kon pinnen en hem zou betalen. Ook wilde de medeverdachte de aangever een lesje leren. Daartoe hebben de medeverdachte en verdachte de aangever op 4 september 2019 in een auto opgehaald. Het neefje van aangever, [getuige], die wilde bemiddelen, reed ook mee. De verdachte kende de details van de ruzie niet, maar was op de hoogte van het doel van de tocht. De verdachte bestuurde de auto, [getuige] zat op de passagiersstoel. De medeverdachte [medeverdachte] zat achter [getuige] en de aangever zat achter de verdachte. De verdachte reed naar een pinautomaat waar de aangever het verschuldigde bedrag pinde en aan de medeverdachte overhandigde. Nadat iedereen weer was ingestapt reed de verdachte naar de parkeerplaats van de golfbaan te Zoetermeer. Daar aangekomen liet de medeverdachte op de achterbank een wapen zien aan de aangever. Vervolgens ontstond er een worsteling tussen de aangever en de verdachte, die ondertussen uit de auto was gestapt en het achterportier had geopend. Ook de medeverdachte, die het betreffende wapen nog in zijn hand had, gaf de aangever een klap. Terwijl de aangever met de verdachte aan het worstelen is, loste de medeverdachte op korte afstand een schot in de richting van de vechtenden. Een tweede schot volgde kort voordat de aangever kans zag weg te rennen naar het clubgebouw van de golfbaan. Vanuit dit clubgebouw werd de politie gebeld en heeft de aangever telefonisch contact gehad met de meldkamer.
In het telefoongesprek dat de aangever met de meldkamer van de politie had antwoordde hij desgevraagd meerdere malen dat hij niet geraakt was, maar wel gevallen was en een wond had. Ook toen hij later die avond aangifte deed, heeft hij verklaard dat de medeverdachte hem beide keren had gemist toen hij schoot. Enkele dagen later, toen de aangever nogmaals werd gehoord, heeft hij aan de politie verklaard dat hij toch een schampschot aan zijn rechterheup had opgelopen. Het hof kan niet vaststellen dat deze wond aan de rechterheup daadwerkelijk een schotwond betreft. De door de aangever bij zijn vordering tot schadevergoeding verstrekte medische informatie van zijn huisarts geeft hierover geen duidelijkheid omdat in de verklaring alleen de mededeling daarover van de aangever is vermeld en niet blijkt van bevindingen van de huisarts zelf met betrekking tot de wond.
Ofschoon de plaats delict direct na de melding door de politie werd afgezet en onderzocht, zijn geen kogels of hulzen aangetroffen.
Op de terechtzitting van 15 juli 2022 en de terechtzitting van 26 juli 2022 heeft de medeverdachte [medeverdachte], als getuige ter zitting gehoord – kort samengevat – verklaard dat hij de aangever op de parkeerplaats bij de golfbaan te Zoetermeer heeft bedreigd met een neppistool en daarbij met dat neppistool ook twee keer vanaf een korte afstand heeft geschoten in de richting van de aangever en de medeverdachte. Het neppistool had twee keer een knal gegeven, maar er waren geen kogels uit gekomen. Voorts heeft hij erkend dat er door hemzelf en de verdachte geweld is gebruikt tegen de aangever. Hij heeft de verdachte voor het feit verteld dat hij de aangever een paar klappen zou geven, maar daarbij niet gezegd dat hij een wapen had.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep eensluidend verklaard en verklaard dat hij het nepwapen pas heeft gezien op het moment dat de medeverdachte het eerste schot loste.
Niet ter discussie staat dat de medeverdachte op korte afstand in de richting van de aangever én van zijn vriend de verdachte, die met elkaar in worsteling waren, heeft gericht en geschoten. Indien hij op dat moment met een echt wapen zou hebben geschoten, dan zou hij de aanmerkelijke kans hebben willen aanvaarden dat ook de verdachte zou worden geraakt. Het dossier biedt geen aanknopingspunten die tot deze conclusie leiden.
Gelet op het voorgaande en de overige bewijsmiddelen, allen in hun onderlinge samenhang bezien, kan het hof niet vaststellen dat de medeverdachte een echt vuurwapen in handen heeft gehad en daarmee een aantal kogels heeft afgevuurd op of in de richting van de aangever. Het hof is daarom van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de medeverdachte met een echt vuurwapen kogels heeft afgevuurd. Daarmee kan het hof evenmin vaststellen dat de verdachte als medepleger het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
Subsidiair is tenlastegelegd dat de verdachte samen met zijn medeverdachte de aangever heeft bedreigd doordat zijn medeverdachte “met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [aangever]”. Gelet op het voorgaande kan het hof ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde evenmin vaststellen dat de verdachte of zijn medeverdachte heeft gedreigd door met een vuurwapen een aantal kogels af te vuren op of in de richting van de aangever. De tenlastelegging zo interpreteren dat als strafrechtelijk verwijt bedoeld is ten laste te leggen dat de verdachte met een neppistool heeft gedreigd zou betekenen dat het hof niet oordeelt op de grondslag van de tenlastelegging, die immers spreekt over het afvuren van kogels, hetgeen met een neppistool niet mogelijk is. De verdachte behoort dan ook van het subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Strafbepaling ex artikel 423 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering
Nu in eerste aanleg ter zake van de onder 1 primair impliciet subsidiair, 3 primair impliciet subsidiair, 6 primair, 8 subsidiair, 9, 10, 11 en 12 tenlastegelegde feiten één hoofdstraf is uitgesproken - zal het hof op grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering een hoofdstraf voor het in eerste aanleg onder 1 primair impliciet subsidiair, 6 primair, 8 subsidiair, 9, 10, 11 en 12 bewezenverklaarde bepalen.
Gelet op de aard en ernst van de door de rechtbank bewezen- en strafbaar verklaarde feiten onder 1 primair impliciet subsidiair, 6 primair, 8 subsidiair, 9, 10, 11 en 12 en op de door de rechtbank gebezigde strafmotivering die het hof overneemt, zal hof ten aanzien van die feiten de op te leggen gevangenisstraf bepalen op 4 jaren met aftrek van voorarrest.
De inbeslaggenomen voorwerpen
Evenals de rechtbank zal het hof de op de beslaglijst onder 1,3 en 4 genummerde voorwerpen verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen de bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 5.572,67.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 5.572,67.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.222,67, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 3 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen:
  • 33, 33a, 45, 47, 57, 284, 287, 326, 416, 417bis van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 3, 10, 11 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijsten I en II;
  • 26, 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens ten tijde van het bewezenverklaarde golden dan wel gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1, 2, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt de door het hof opgelegde straf voor het onder 1 primair impliciet subsidiair, 6 primair, 8 subsidiair, 9, 10, 11 en 12 bewezenverklaarde op:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde op de beslaglijst onder 1, 3 en 4 genummerde voorwerpen, te weten: telefoontoestel Apple iPhone IMEI 353043095336882, telefoontoestel Huawai en telefoontoestel Samsung.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans,
mr. O.M. Harms en mr. R. van der Hoeven,
in bijzijn van de griffier mr. T.A. van den Berg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 augustus 2022.
mr. O.M. Harms en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.