In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 17 september 2021, waarin de belastingaanslag voor het jaar 2017 werd verminderd. Belanghebbende, een alleenstaande ouder van twee kinderen, heeft specifieke zorgkosten opgevoerd in haar aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De Belastingdienst heeft een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.885, dat later is verminderd tot € 12.292 na bezwaar. De Rechtbank heeft de aanslag verder verlaagd tot € 9.742, maar belanghebbende is het niet eens met de afwijzing van een aantal specifieke zorgkosten, waaronder kosten voor medicijnen, vervoer, dieet, kleding en extra gezinshulp. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 juli 2022 heeft belanghebbende haar standpunt toegelicht, maar het Hof oordeelt dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de door haar opgevoerde kosten. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, waarbij belanghebbende in haar bewijsvoering tekortschiet. De kosten voor specifieke zorgkosten zijn niet aannemelijk gemaakt, en de belastingaanslag blijft gehandhaafd op het verlaagde bedrag van € 9.742. De proceskosten worden niet toegewezen aan een van de partijen.