ECLI:NL:GHDHA:2022:1768

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
200.311.836/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader zonder gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige bij de vader zonder gezag. De gecertificeerde instelling had verzocht om de machtiging met drie maanden te verlengen, wat door de rechtbank Rotterdam was toegewezen. De vader, die in hoger beroep ging, verzocht om een langere verlenging van de uithuisplaatsing. Het hof oordeelde echter dat het niet buiten de grenzen van het verzochte kon treden en verklaarde de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. Dit betekent dat het hof niet kon ingaan op de inhoudelijke beoordeling van de zaak en dat de eerdere beschikking van de rechtbank in stand bleef.

De vader en de moeder zijn de ouders van de minderjarige, die sinds 21 april 2021 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling en sinds 5 augustus 2021 officieel uit huis geplaatst is bij de vader. De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing zijn steeds verlengd. De rechtbank had in een eerdere beschikking de ondertoezichtstelling verlengd tot 21 april 2023 en de uithuisplaatsing tot 21 juli 2022. De vader was het niet eens met de termijn van verlenging en ging in hoger beroep.

Het hof legde uit dat de gecertificeerde instelling op basis van artikel 1:265c lid 2 BW de bevoegdheid heeft om de kinderrechter te verzoeken de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, maar dat het hof niet meer kan toewijzen dan is verzocht. De vader's verzoek om een langere verlenging werd afgewezen, en het hof kon ook niet oordelen over andere verzoeken van de vader, aangezien hij niet-ontvankelijk was verklaard. De beslissing van het hof was dus dat de vader niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep en dat het meer of anders verzochte werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.311.836/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 22-322
zaaknummer rechtbank : C/10/633261
beschikking van de meervoudige kamer van 7 september 2022
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.P.M. Castelein te Dordrecht,
tegen
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.J. Schipper-de Bruijn te Spijkenisse.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak en de beschikking in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de termijn van verlenging van een machtiging uithuisplaatsing bij de vader zonder gezag.
1.2
De vader en de moeder zijn de ouders van [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ). [minderjarige] staat sinds 21 april 2021 onder toezicht van de gecertificeerde instelling en is sinds 5 augustus 2021 (officieel) uit huis geplaatst bij de vader zonder gezag (alleen de moeder heeft gezag over [minderjarige] ). [minderjarige] verbleef echter al sinds juni 2021 bij de vader. De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing zijn daarna steeds verlengd.
1.3
De rechtbank Rotterdam heeft in de beschikking van 6 april 2022 (hierna: de bestreden beschikking), die is uitgesproken onder voormeld zaaknummer en op 20 april 2022 schriftelijk is vastgesteld, de ondertoezichtstelling verlengd tot 21 april 2023 en de uithuisplaatsing tot 21 juli 2022. De vader is voor wat betreft de termijn van verlenging van de uithuisplaatsing tegen deze beslissing in hoger beroep gekomen. Hij wil dat de uithuisplaatsing voor een langere duur wordt verlengd. De gecertificeerde instelling en de moeder zijn het eens met de bestreden beschikking.
1.4
In deze beschikking verklaart het hof de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek. Dit betekent dat het hof niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak en dat de bestreden beschikking in stand blijft. Het hof geeft hierna eerst een beschrijving van het verloop van de procedure tot nu toe. Daarna legt het hof uit waarom het tot deze beslissing is gekomen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 10 juni 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. In dit beroepschrift verzoekt de vader het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader wordt verlengd tot 21 april 2023.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 13 juli 2022 een verweerschrift ingediend. In dit verweerschrift verzoekt de gecertificeerde instelling het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de vader af te wijzen.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
van de vader:
  • een journaalbericht van 5 juli 2022 met bijlage, ingekomen op 6 juli 2022;
  • een journaalbericht van 15 juli 2022 met bijlage, ingekomen op 22 juli 2022;
van de moeder:
- een journaalbericht van 28 juli 2022 met bijlage, ingekomen op 1 augustus 2022.
2.4
De zitting heeft op 3 augustus 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De raad is, overeenkomstig zijn bericht van 13 juli 2022, niet ter zitting verschenen.

3.De motivering van de beslissing

3.1
De gecertificeerde instelling heeft op grond van artikel 1:265c lid 2 BW de bevoegdheid verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing te vragen. Dit artikel bepaalt dat de gecertificeerde instelling de kinderrechter kan verzoeken de machtiging tot uithuisplaatsing met maximaal een jaar te verlengen. In dit geval heeft de gecertificeerde instelling de rechtbank verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing met (slechts) drie maanden te verlengen. Dit verzoek is door de rechtbank toegewezen.
3.2
De vader is het hier niet mee eens en wil dat de machtiging tot uithuisplaatsing met een jaar wordt verlengd. Dit is echter niet mogelijk. Het hof kan niet meer toewijzen dan is verzocht. Dit betekent dat het hof in hoger beroep alleen kan oordelen over de verzochte verlenging van de machtiging uithuisplaatsing met drie maanden. Het hof kan niet bepalen dat de machtiging uithuisplaatsing (alsnog) met een jaar wordt verlengd.
3.3
De advocaat van de vader heeft het hof ter zitting nog verzocht om (dan) te oordelen over de gang van zaken rondom de uithuisplaatsing en het mogelijk verrichten van een onderzoek naar het perspectief van [minderjarige] . Ook hierover kan en zal het hof niet oordelen. Het is het hof daarnaast niet duidelijk wat de advocaat van de vader met dit verzoek wil bereiken en welk doel dit verzoek dient. De advocaat beseft dat een vernietiging van de bestreden beschikking niet mogelijk is, maar wil toch dat het hof ingaat op ‘de gang van zaken’, aldus de advocaat. Dit kan het hof niet doen, nu de vader niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen.
3.4
Het voorgaande brengt met zich mee dat het hof niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek van de vader. Het hof zal de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek. Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A.A.F. Donders en M.A.J. Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. N. van Duijvenbode als griffier, en is op 7 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.