ECLI:NL:GHDHA:2022:1769

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
200.307.128/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing tot beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar drie minderjarige kinderen. De rechtbank had eerder besloten het gezag van de moeder te beëindigen, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd. Het hof oordeelt dat de beëindiging van het gezag niet noodzakelijk is in het belang van de minderjarigen. De moeder is, ondanks de uithuisplaatsingen, altijd een stabiele factor in het leven van de kinderen geweest en zij hechten veel waarde aan haar rol als gezaghebbende ouder. Het hof heeft vastgesteld dat de samenwerking tussen de moeder, de hulpverlening en de gecertificeerde instelling goed verloopt en dat er geen aanwijzingen zijn dat de moeder gezagsbeslissingen frustreert. De minderjarigen hebben ook aangegeven dat zij het fijn vinden bij hun moeder en dat zij willen dat zij haar gezag behoudt. Het hof concludeert dat de belangen van de minderjarigen niet vereisen dat het gezag van de moeder wordt beëindigd en herstelt haar gezag. De beslissing van de rechtbank wordt vernietigd en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het gezag van de moeder te beëindigen wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.307.128/01
zaaknummer rechtbank : C/09/616929 FA RK 21-5729
beschikking van de meervoudige kamer van 7 september 2022
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S.O. Zengin te Den Haag,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 18 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder is op 18 februari 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2.
De raad heeft bij brief van 12 april 2022 laten weten mondeling verweer te zullen voeren.
2.3.
Bij het hof is verder nog ingekomen een journaalbericht van de zijde van de moeder van 19 april 2022 met bijlagen, ingekomen op 20 april 2022.
2.4.
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gesproken.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 7 juli 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder met haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
- [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de gecertificeerde instelling.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder met de heer
[naam] zijn geboren:
-[naam minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
- [naam minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;
- [naam minderjarige 3] , op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ;
hierna samen ook te noemen: de minderjarigen.
3.3.
Tot de bestreden beschikking was de moeder belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen.
3.4.
De kinderrechter in de rechtbank Den Haag heeft de minderjarigen bij beschikking van 2 mei 2017 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling. Nadien is de ondertoezichtstelling telkens verlengd, voor het laatst tot 19 november 2021.
3.5.
Vanaf eind 2017 zijn er verschillende (gesloten) machtigingen tot uithuisplaatsing verleend voor [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] en hebben zij op verschillende plekken verbleven. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven op dit moment in het gezinshuis ‘ [naam gezinshuis] ’. [minderjarige 1] is op [datum] 2022 achttien jaar geworden en is vanaf dat moment meerderjarig.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang en met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarigen beëindigd, met benoeming van de gecertificeerde instelling tot voogdes over de minderjarigen.
4.2.
De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- primair: de bestreden beschikking te vernietigen, het verzoek van de raad af te wijzen en de moeder weer te belasten met het ouderlijk gezag;
- subsidiair het verzoek ex artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toe te wijzen.
4.3.
De raad en de gecertificeerde instelling hebben mondeling verweer gevoerd. Zij verzoeken de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de rechter het gezag van een ouder kan beëindigen indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of;
de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is het volgende gebleken. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven op dit moment in het gezinshuis [naam gezinshuis] en maken daar een positieve ontwikkeling door. De moeder staat achter de plaatsing en is blij dat er bij [naam gezinshuis] ruimte is voor de minderjarigen voor het behouden van de eigen identiteit en geloofsovertuiging. Er is een uitgebreide omgangsregeling met de moeder, waarbij de minderjarigen regelmatig met overnachting bij de moeder verblijven. De samenwerking tussen het gezinshuis, de gecertificeerde instelling en de moeder verloopt goed.
5.3.
Niet ter discussie staat dat de minderjarigen zodanig opgroeien dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De minderjarigen zijn in het gezin van de moeder geconfronteerd met ingrijpende gebeurtenissen, waaronder het herseninfarct van de moeder en het veelvuldig verhuizen van het gezin. Bij de minderjarigen is sprake van problematiek op verschillende vlakken, waaronder crimineel gedrag en schoolverzuim. Voorgaande maakt dat de minderjarigen behoefte hebben aan een bovengemiddeld opvoedklimaat. Niet in geschil is dat de moeder niet in staat is om dit de minderjarigen binnen aanvaardbare termijn te bieden. Zij heeft niet langer een thuisplaatsing van de minderjarigen tot doel.
5.4.
Ondanks dat is voldaan aan de in artikel 1:266 lid 1 sub a geformuleerde voorwaarden voor een gezagsbeëindiging van een ontwikkelingsbedreiging en het verstrijken van de aanvaardbare termijn, stelt de moeder zich op het standpunt dat de beëindiging van het gezag in dit concrete geval niet noodzakelijk is en een ongerechtvaardigde inbreuk vormt op haar recht op een familie- en gezinsleven zoals geformuleerd in artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). De moeder heeft intensief contact met de minderjarigen en is in staat met hulp haar rol als gezaghebbende ouder goed te vervullen. Het is haar uitdrukkelijke wens om het gezag te behouden en betrokken te blijven bij het nemen van beslissingen. De beëindiging van het gezag voelt als een straf als voor de moeder en veroorzaakt een gevoel van leegte bij haar. De gezagsbeëindiging heeft daarnaast een negatieve invloed op de minderjarigen, die ontdaan zijn en een sterke weerstand voelen, zo stelt de moeder.
5.5.
[minderjarige 3] en [minderjarige 2] hebben in het kindgesprek aangegeven dat zij het fijn vinden bij het gezinshuis en dit de plek is waar zij gaan blijven. Zij willen heel graag dat hun moeder haar gezag behoudt. De gezagsbeëindiging doet pijn en zorgt ook bij hen voor een gevoel van leegte. De advocaat van de moeder heeft aangevoerd dat ook [minderjarige 1] niet achter de gezagsbeëindiging staat. Hij heeft er geen vertrouwen in dat de gecertificeerde instelling de belangen van zijn broertjes goed zal behartigen.
5.6.
De raad en de gecertificeerde instelling hebben zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de beëindiging van het gezag in het belang van de minderjarigen is. De gezagsbeëindiging zorgt voor duidelijkheid en rust. De gecertificeerde instelling kan als voogdes de lastige beslissingen nemen, terwijl de moeder zich kan richten op het contact met de minderjarigen. Als het gezag van de moeder in stand blijft zal de raad opnieuw om een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verzoeken. De zittingen over (de verlening van) deze maatregelen zullen naar alle waarschijnlijkheid voor onrust bij de minderjarigen zorgen. Een uithuisplaatsing in het vrijwillig kader acht de raad niet haalbaar.
5.7.
Het hof overweegt als volgt. Een gezagsbeëindiging betekent een inmenging in het gezinsleven van ouders en kind. Uit onder meer artikel 8 EVRM volgt dat een gezagsbeëindiging slechts gerechtvaardigd is indien deze - kort gezegd - in het belang van het kind noodzakelijk is
.
5.8.
Het hof is van oordeel dat in dit concrete geval de beëindiging van het gezag niet in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is. De moeder is, ondanks haar handicap en mede daaruit voortvloeiende onmacht om de verzorging en opvoeding van de minderjarigen blijvend vorm te kunnen geven, altijd een centrale rol blijven spelen in hun dagelijks leven. Zij was feitelijk ook zelfs de enige stabiele factor in het leven van de minderjarigen, die te maken hebben gehad met meerdere uithuisplaatsingen op verschillende plekken. Door de uitgebreide omgangsregeling, die goed verloopt, is er intensief contact tussen de moeder en de minderjarigen en is de moeder goed op de hoogte van al hun ontwikkelingen. De minderjarigen hechten er allen zwaar aan en hebben uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat het heel belangrijk voor hen is dat hun moeder door de uitoefening van haar gezag haar centrale rol bij hun dagelijks leven in volle omvang kan behouden. Gelet op de leeftijd van de minderjarigen en de wijze waarop zij hun gedachten en gevoelens hierover hebben verwoord, acht het hof deze behoefte van extra groot gewicht. Verder is gebleken dat de moeder altijd zeer betrokken is geweest bij beslissingen over de minderjarigen. Het contact en de samenwerking met de hulpverlening, de gecertificeerde instelling en het gezinshuis verlopen goed. Niet is gebleken dat de moeder beslissingen frustreerde. Het hof is het met de raad en de gecertificeerde instelling eens dat de minderjarigen er belang bij hebben om duidelijkheid te hebben over de plek waar zij hun verdere jeugd zullen opgroeien. Het hof is evenwel van oordeel dat uit het kindgesprek en het verhandelde ter zitting is gebleken dat die duidelijkheid er voor hen is. Waar de moeder en de minderjarigen in het verleden nog wel aanstuurden op hereniging, staat het terugkeren naar het huis van de moeder thans niet meer ter discussie. De maatregel van beëindiging van het gezag van de moeder is in dit geval niet noodzakelijk in bovenvermelde zin.
5.9.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het verzoek van de raad alsnog zal afwijzen. Het gezag van de moeder herleeft hiermee. Het hof komt niet toe aan het subsidiaire verzoek van de moeder om een contra-expertise te gelasten. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het verzoek van de raad om het gezag van de moeder over [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] te beëindigen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Den Haag, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, S.H.M. van der Heiden en E.C. Punselie, bijgestaan door mr. F.W. Zalm als griffier en is op 7 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.