ECLI:NL:GHDHA:2022:2197

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
22-000905-21 PO
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de ontnemingszaak betreffende wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

Op 4 november 2022 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag, dat op 16 maart 2021 was gewezen. De zaak betreft een ontnemingsvordering tegen de betrokkene, die was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de betrokkene verplicht om een bedrag van € 47.200,62 te betalen aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de politierechter wordt bevestigd, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene in de periode van 10 januari 2018 tot en met 11 juni 2018 hennepplanten heeft geteeld en dat hij financieel voordeel heeft genoten uit deze activiteiten. Het hof heeft geconcludeerd dat er in deze periode twee oogsten hebben plaatsgevonden, wat heeft geleid tot een berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De uiteindelijke beslissing van het hof is dat de betrokkene een bedrag van € 22.196,16 aan de Staat moet betalen. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de berekening van de opbrengst van de hennepplanten, rekening houdend met de kosten en de aangetroffen hennep. Het hof heeft de verplichting tot betaling opgelegd, omdat niet aannemelijk is dat de betrokkene niet in staat zal zijn om dit bedrag te voldoen. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000905-21 PO
Parketnummer: 09-808250-18
Datum uitspraak: 4 november 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 16 maart 2021 in de ontnemingszaak tegen de betrokkene:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum],
BRP-adres: [woonadres] te [woonplaats].
Procesgang
Bij arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van dit gerechtshof van 4 november 2022 is de betrokkene, voor zover hier van belang, ter zake van het in zijn strafzaak onder 1 bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De in eerste aanleg door het openbaar ministerie ingediende vordering hield in dat aan de betrokkene de verplichting zou worden opgelegd aan de Staat een bedrag van € 47.200,62 te betalen ter ontneming van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De politierechter in de rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 16 maart 2021 het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vastgesteld op € 47.200,62 en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene de verplichting opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen.
Namens de betrokkene is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Bij arrest van dit hof van 4 november 2022 is de betrokkene veroordeeld ter zake van – kort en zakelijk weergegeven – het telen van hennepplanten in de periode van 10 januari 2018 tot en met 11 juni 2018 in een pand in Waddinxveen.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep komt naar voren dat de betrokkene uit dit bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk dat in de zojuist genoemde periode twee oogsten hebben plaatsgevonden. Hierbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat bij het aantreffen van de hennepkwekerij op 12 juni 2018 in een aanhanger vuilniszakken en aarderesten lagen, verdroogde resten van hennepplanten op de grond en onder het zeil lagen en in meerdere ruimtes hennepafval is aangetroffen, kalkafzetting zichtbaar was op zowel het zeil als aan de onderzijde van de plantenpotten, op meerdere voorwerpen zoals onder meer op de kappen van de armaturen van de assimilatielampen stof lag zonder vegen, het purschuim en de houten latten waren verkleurd, resten van hennepplanten (op de droogrekken en hennepscharen) zijn aangetroffen en in een aantal vuilniszakken potgrond zat waarin zich wortelresten en gebruikte stekblokjes/rondjes bevonden. Ook in de aangetroffen potten bevond zich potgrond met daarin wortelresten van hennepplanten. Deze omstandigheden maken naar het oordeel van het hof aannemelijk dat aan de meest recente oogst in ieder geval één eerdere oogst is voorafgegaan. Gelet op de bewezenverklaarde periode, de gemiddelde kweekcyclus van tien weken in combinatie met het gegeven dat bij de inval op 12 juni 2018 kennelijk de planten recent waren geoogst, acht het hof het aannemelijk dat twee oogsten hebben plaatsgevonden, namelijk de meest recente oogst, waarvan de resten tijdens de inval nog zichtbaar waren, en één daaraan voorafgaande oogst.
Het hof gaat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van het “Rapport berekening wederrechtelijk voordeel hennepkwekerij ex art. 36e 2e lid Sr” d.d. 19 februari 2019, met dien verstande dat het hof uitgaat van twee eerdere oogsten. Het hof acht het, gelet op de indeling en grootte van aangetroffen kweekruimte A, eveneens aannemelijk dat het bij die eerdere oogsten om 133 hennepplanten ging.
In het pand is een hoeveelheid van 690 gram hennep aangetroffen. Het hof gaat ervan uit dat de betrokkene hierover geen opbrengst heeft ontvangen, zodat de waarde hiervan (€ 2.808,30) in mindering zal worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De stelling van de verdachte dat hij de rekeningen ten behoeve van water en licht van respectievelijk € 7.000,- en € 2.000,- heeft betaald, is op geen enkele wijze nader onderbouwd. Het hof zal deze kosten dan ook niet in mindering brengen op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof komt aldus tot de navolgende berekening:
Opbrengst
133 planten x 28,2 gram = 3,75 kilogram hennep
3,75 kilogram x € 4.070 = € 15.262,50
€ 15.262,50 x 2 oogsten = € 30.525,00
Kosten
Afschrijvingskosten € 150,00
Variabele kosten (133 x € 3,88) € 516,04
Huisvestingskosten
€ 2.094,23
€ 2.760,27
€ 2.760,27 x 2 oogsten = € 5.520,54
Aangetroffen hennep: € 4.070,00 x 0,690 =
€ 2.808,30
Wederrechtelijk verkregen voordeel€ 22.196,16
Bewijsvoering
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Vaststelling van de betalingsverplichting
Het hof zal de betrokkene, nu niet aannemelijk is dat zijn redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht niet toereikend zal zijn om het bedrag van € 22.196,16 te voldoen, de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag, waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op een bedrag van €
22.196,16 (tweeëntwintigduizend honderdzesennegentig euro en zestien cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 22.196,16 (tweeëntwintigduizend honderdzesennegentig euro en zestien cent).
Bepaalt de duur van de
gijzelingdie met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
443 (vierhonderddrieënveertig) dagen.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout,
mr. T.B. Trotman en mr. G.C. Haverkate, in bijzijn van de griffier mr. L.E. Hollander.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 november 2022.