Op 4 november 2022 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag, dat op 16 maart 2021 was gewezen. De zaak betreft een ontnemingsvordering tegen de betrokkene, die was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de betrokkene verplicht om een bedrag van € 47.200,62 te betalen aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de politierechter wordt bevestigd, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene in de periode van 10 januari 2018 tot en met 11 juni 2018 hennepplanten heeft geteeld en dat hij financieel voordeel heeft genoten uit deze activiteiten. Het hof heeft geconcludeerd dat er in deze periode twee oogsten hebben plaatsgevonden, wat heeft geleid tot een berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De uiteindelijke beslissing van het hof is dat de betrokkene een bedrag van € 22.196,16 aan de Staat moet betalen. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de berekening van de opbrengst van de hennepplanten, rekening houdend met de kosten en de aangetroffen hennep. Het hof heeft de verplichting tot betaling opgelegd, omdat niet aannemelijk is dat de betrokkene niet in staat zal zijn om dit bedrag te voldoen. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.