ECLI:NL:GHDHA:2022:2240

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
2200104919
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde doodslag op 85-jarige weduwe en witwassen van haar bezittingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan de gekwalificeerde doodslag op een 85-jarige weduwe en aan witwassen. De feiten dateren van 29 juni 2017, toen het slachtoffer levenloos werd aangetroffen in haar woning. De verdachte had het slachtoffer beroofd van haar pinpassen, pincodes en sieraden, waarna hij met de pinpassen geld heeft gepind en de sieraden heeft verkocht. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer heeft bewerkstelligd door haar te verstikken, en dat hij dit deed met het oogmerk om de uitvoering van de diefstal te vergemakkelijken. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf, maar het hof besloot, rekening houdend met de lange duur van het hoger beroep, de straf te verlagen naar 17 jaar en 6 maanden. Het hof achtte de bewezenverklaring van de doodslag en het witwassen van de gestolen goederen voldoende onderbouwd door forensisch bewijs, waaronder DNA-sporen en camerabeelden. De verdachte werd vrijgesproken van moord wegens gebrek aan voorbedachte rade, maar de gekwalificeerde doodslag werd wel bewezen verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, vooral op kwetsbare ouderen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001049-19
Parketnummers: 09-842213-17 en 09-837097-18
Datum uitspraak: 11 november 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 5 maart 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
adres: [adres],
thans gedetineerd in [detentieadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het bij parketnummer 09-842213-17 (hierna: dagvaarding I) onder 1 impliciet primair en het bij parketnummer 09-837097-18 (hierna: dagvaarding II) tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het bij dagvaarding I onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts zijn er beslissingen genomen omtrent de vordering van de benadeelde partijen zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis beperkt hoger beroep ingesteld, te weten enkel tegen de veroordelingen onder dagvaarding I en niet tegen de vrijspraak onder dagvaarding II.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering en de akte instellen rechtsmiddel niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak onder dagvaarding II.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is voor zover in hoger beroep van belang tenlastegelegd dat:
Dagvaarding I:
1.
hij op of omstreeks 29 juni 2017 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven heeft beroofd, door (na kalm beraad en rustig overleg) de ademhaling van [slachtoffer] te belemmeren, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is verstikt, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal en/of afpersing (van pinpassen en/of pincode(s) en/of een aantal gouden munten en/of één of meer (gouden) siera(a)d(en) en/of een (gouden) horloge en/of andere goederen), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode 29 juni 2017 tot 5 september 2017, te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of Beverwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten één of meer gouden munt(en) en/of één of meer (gouden) siera(a)d(en) en/of een (gouden) horloge en/of één of meer geldbedrag(en), (telkens) heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij (telkens) wist dat die/dat voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig/eigen misdrijf.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder dagvaarding I onder 1 impliciet primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder dagvaarding I onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverweging
Inleiding
Deze zaak gaat over de dood van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) op of omstreeks 29 juni 2017 en de diefstal van aan haar toebehorende pinpassen, gouden sieraden, gouden munten en een gouden horloge. Met de gestolen pinpassen is ook geld opgenomen van de bankrekening van het slachtoffer. Aan de verdachte en zijn partner [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte), wordt verweten dat zij bij de dood en de diefstal betrokken zijn geweest. Aan de verdachte is dit ten laste gelegd als het medeplegen van moord (feit 1 impliciet primair) dan wel gekwalificeerde doodslag (feit 1 impliciet subsidiair). Ook wordt hen verweten dat zij het geld, dat met de pinpassen van het slachtoffer is gepind en de weggenomen sieraden, munten en een horloge samen hebben witgewassen (feit 2).
De verdachte en de medeverdachte ontkennen iedere betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten. Het hof dient daarom de vraag te beantwoorden of de verdachte en/of de medeverdachte betrokken zijn bij deze feiten en zo ja, hoe deze betrokkenheid dan moet worden geduid.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Op 30 juni 2017 is het slachtoffer door haar vriendinnen levenloos aangetroffen in haar woning aan de [adres 1] te Den Haag. Het bovenlichaam van het slachtoffer was bedolven onder een stapel kleding, een kussen en een stoel. Zij lag tussen de muur en het nachtkastje, dicht tegen de verwarming aan. Nadat de kleding van het lichaam was verwijderd, was te zien dat de polsen van het slachtoffer met tie-wraps aan een verwarmingsbuis waren vastgebonden. In haar mond was een kledingstuk gestopt en haar mond was met een stuk zwarte tape dichtgeplakt. Op het lichaam werden veel blauwe plekken aangetroffen en er was behoorlijk aangezichtsletsel waarneembaar, zoals een scheefstaande neus, wonden in de mond en blauwe ogen en jukbeenderen. Het slachtoffer was geboren op 25 augustus 1931. Zij woonde op voornoemd adres, na het overlijden van haar man, alleen.
Doodsoorzaak en letsel
Op 1 juli 2017 om 03:30 uur heeft de lijkschouwer onderzoek verricht aan het lichaam van het slachtoffer. Vastgesteld is dat zij niet op natuurlijke wijze is overleden, maar zeer mogelijk is overleden als gevolg van verstikking. Op 2 juli 2017 vond er sectie plaats op het lichaam van het slachtoffer, waaruit bleek dat het letsel bestond uit: (1) onderhuidse zwellingen aan het hoofd, de nek, de rug rechts en de ledematen, (2) breuken aan de neus, de ribben 2 tot en met 9 rechts voorwaarts, 2 tot en met 8 links voorwaarts, het borstbeen en de 8e borstwervel, (3) letsels aan de ogen, de neus, de linkerwang, het rechteroor en het gelaat rechts, (4) letsels aan de mond en kin (bloeduitstortingen en verscheuring van lippen), (5) letsels aan borstkas, oksellijn rechts, de buik, de rug en de linker heup (bloeduitstortingen en gebroken ribben) en (6) letsels aan de hals (bloeduitstortingen rond hoorntjes strottenhoofd en onder tongbeen). Vastgesteld werd dat verschillende letsels bij leven zijn ontstaan. Gelet op het bloedspatpatroon op de plaats delict kan ook worden vastgesteld dat het slachtoffer is mishandeld op de plek waar haar lichaam later door de politie is aangetroffen. De letsels die zijn vastgesteld, passen volgens de patholoog bij vier doorgemaakte geweldsvormen. Het intreden van de dood kan worden verklaard door algeheel zuurstofgebrek op grond van belemmering van de mond-neusregio (door stomp geweld, (af)drukkend geweld, belemmerende structuren), geweld op de romp (stomp geweld, (samen)drukkend geweld of een combinatie) of een combinatie van deze geweldsvormen. Indien er ook sprake is geweest van samendrukkend geweld op de hals, kan dat ook medeoorzaak zijn geweest voor het algehele zuurstofgebrek.
Aangetroffen DNA in woning slachtoffer
In de woning van het slachtoffer zijn tijdens het forensisch technisch onderzoek meerdere sporen en sporendragers aangetroffen en veiliggesteld. Op het lichaam van het slachtoffer werd onder andere een hoofdkussen aangetroffen. In een bemonstering van de kussensloop is DNA-materiaal aangetroffen waaruit een Y-chromosomaal DNA-profiel is vervaardigd. Bij de verdachte is op 5 september 2017 wangslijm afgenomen waarbij zowel een autosomaal als een Y-chromosomaal DNA-profiel is vervaardigd. Het Y-chromosomaal DNA-profiel dat op de kussensloop is aangetroffen, leverde een DNA-profiel op dat overeen kwam met het Y-chromosomale DNA-profiel van de verdachte of van een in de mannelijke lijn aan hem verwante man.
Naar aanleiding van de regiezitting in hoger beroep is een aanvullend DNA-onderzoek aan de bemonstering van het kussensloop uitgevoerd door het NFI. De in 2020 gebruikte autosomale DNA-analyse heeft een groter persoonsonderscheidend vermogen dan het eerdere onderzoek uit 2017. De DNA-profielen van het slachtoffer, de verdachte en de medeverdachte zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek. In dit spoor is een relatief grote bemonstering van het slachtoffer aangetroffen. Er is geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van DNA van de medeverdachte in deze bemonstering. Wel is een relatief kleine bijdrage (DNA-nevenkenmerken) aangetroffen van de verdachte. De berekende bewijskracht van deze resultaten is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van het slachtoffer, de verdachte en één willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van het slachtoffer en twee willekeurige onbekende personen.
Uit de aantekeningen in de agenda van het slachtoffer bleek dat het beddengoed op 22 juni 2017 was verschoond. De politie heeft geconcludeerd dat het dan ook aannemelijk is dat het aangetroffen DNA-materiaal tussen 22 en 29 juni 2017 op het kussen terecht is gekomen.
Ten overvloede merkt het hof op dat gelet op het voorgaande, het verweer van de verdediging dat mogelijk sprake zou zijn geweest van contaminatie bij de bemonstering van de kussensloop en het rietje zijn weerlegging vindt in de bewijsmiddelen, in het bijzonder in de vermelde sin-nummers. Hieruit volgt immers dat het DNA-profiel dat is aangetroffen op de kussensloop is vergeleken met het DNA-profiel dat bij afname van het wangslijm van de verdachte is vervaardigd. Voorts is aanvullend door het NFI gerapporteerd over de wijze waarop het onderzoek aan de kussensloop en het rietje heeft plaatsgevonden. Hieruit volgt dat de kussensloop en het rietje op verschillende dagen en op verschillende afdelingen zijn onderzocht. Met het NFI deelt het hof de conclusie dat aldus van contaminatie geen sprake kan zijn geweest.
Camerabeelden en ARS-gegevens 29 juni 2017
Uit de rekeningafschriften van de bankrekening van de verdachte bleek dat op 29 juni 2017 om 17:49 uur een pinbetaling heeft plaatsgevonden bij tankstation Tango in Nootdorp. Op camerabeelden van dit tankstation is op die dag en tijdstip ook de auto van de verdachte te zien. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij toen getankt heeft.
Uit de ARS-gegevens blijkt voorts dat de BMW van de verdachte om 18:16:39 uur op de afrit A13 (richting A4) bij het knooppunt Ypenburg reed. Om 18:19:22 uur passeerde de auto de ARS-paal op de oprit A4 (Plaspoelpolder).
Om 18:29:00 uur passeerde de BMW van de verdachte de ARS-paal aan de Lozerlaan (Erasmusweg). Op camerabeelden van tankstation Total Lozerlaan werd gezien dat om 18:30:53 uur een blauwe BMW type 316, gelijkend op de BMW van de verdachte, komt vanuit de richting van de N211 en gaat in de richting van de wijk Loosduinen. Om 18:32:17 uur passeerde de BMW van de verdachte de ARS-paal aan de Lozerlaan (Escamplaan).
Uit voornoemde ARS-gegevens blijkt dat de BMW van de verdachte op die dag tussen 18:16 en 18:32 uur vanuit de richting van zijn woning aan het [adres 2] in Den Haag in de richting van de woning van het slachtoffer is gereden. Vanaf de laatste ARS-registratie zijn twee routes mogelijk naar de plaats delict, waarvan de reistijd tussen de 4 en 7 minuten ligt. Als de BMW van de verdachte één van die routes heeft gereden, is het aannemelijk dat de BMW tussen 18:36 en 18:39 uur op de plaats delict zou kunnen zijn aangekomen.
Telecomgegevens
Het nummer [telefoonnummer 1] (hierna: het telefoonnummer van de verdachte of -0794) was in gebruik bij de verdachte, zoals hij ter zitting in hoger beroep ook heeft verklaard. Het telefoonnummer eindigend op -9323 is in gebruik bij de medeverdachte. Daarnaast is een telefoon met het nummer eindigend op -0310 bij het huishouden van de verdachte in gebruik, alsook een pre-paid telefoon die op enig moment zou zijn weggegooid. Uit de opgevraagde historische verkeersgegevens bleek dat in de periode van 1 juni 2017 tot en met 3 juli 2017 slechts twee keer een lange verbinding tussen het telefoonnummer van de verdachte (-0794) en het nummer [telefoonnummer 2] (hierna: -0310) tot stand was gekomen en dat dit beide keren was ten tijde van een pintransactie met de bankpas van het slachtoffer.
Bij de aanhouding van de verdachte bleek zijn telefoon teruggezet naar de fabrieksinstellingen en waren de lange nachtelijke gesprekken met de -0310 niet terug te vinden in de telefoon en evenmin in de in de iCloud opgeslagen back-up gegevens. De politie heeft geconcludeerd dat deze gesprekken dus verwijderd moeten zijn. De verdachte heeft voor het verwijderd zijn van deze gegevens geen plausibele verklaring gegeven.
Uit de zendmastgegevens blijkt dat op 29 juni 2017 het telefoonnummer van de verdachte van 17:37 tot 17:39 uur een zendmast aan de Molenweg in Nootdorp, die binnen het bereik van de woning van de verdachte lag, aanstraalde.
Om 20:16:21 uur op 29 juni 2017 straalde de telefoon van de verdachte een zendmast aan de Dedemvaartsweg te Den Haag. Om 20.57 uur is er met de pinpas van het slachtoffer gepind bij een pinautomaat in Wateringen.
Sieraden
De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij op de avond van 29 juni 2017 in het bezit was van sieraden en gouden munten. Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen en het korte tijdsverloop bewezen dat deze sieraden en munten afkomstig zijn uit de woning van het slachtoffer en dat het de verdachte is geweest die deze heeft weggenomen. De verweren van de verdachte op dit punt worden verderop in het arrest besproken.
Conclusie
Het hof oordeelt op grond van het bovenstaande en de in de bewijsmiddelenbijlage opgenomen bewijsmiddelen, bezien in onderling verband en samenhang, dat de verdachte degene is geweest die het slachtoffer heeft beroofd en gedood.
Het hof leidt uit de telefoongegevens af dat de telefoon van de verdachte om 17:39 uur is uitgezet. De verdachte is vervolgens met zijn auto naar tankstation Tango in Nootdorp gereden en heeft daar tien minuten later om 17:49 uur getankt en met zijn pinpas betaald. Het hof is gelet op alle bewijsmiddelen van oordeel dat het de verdachte is geweest die tussen 18:16 en 18:32 uur met zijn auto vanuit de richting van zijn woning in de richting van Loosduinen is gereden. Om 18:32 uur is hij de ARS-paal aan de Lozerlaan (Escamplaan) gepasseerd. Vanaf deze laatste registratie zijn twee routes mogelijk naar de plaats delict, waarvan de reistijd tussen de 4 en 7 minuten ligt. Als de verdachte één van deze routes heeft gereden, is het aannemelijk dat hij tussen 18:36 en 18:39 uur is aangekomen in de omgeving van de plaats delict. Het hof gaat er vanuit dat de verdachte het slachtoffer tussen 19:30 uur en 20:16 uur - het tijdstip waarop zijn telefoon en weer wordt aangezet - heeft beroofd en gedood. Het hof baseert dit oordeel mede op het aangetroffen DNA-spoor, het feit dat kort na het overlijden van het slachtoffer met haar pinpas is gepind door de verdachte en het feit dat een deel van de sieraden van het slachtoffer door de medeverdachte in samenwerking met de verdachte zijn verkocht. Naar het oordeel van het hof betreft het DNA-spoor een daderspoor, gelet op het feit dat het is aangetroffen op een bebloed kussen, dat op het bovenlichaam en hoofd van het slachtoffer is aangetroffen. Gelet op de bevindingen van het DNA-onderzoek en alle overige onderzoeksbevindingen is het hof van oordeel dat dit DNA-materiaal door de verdachte is achtergelaten bij het door hem op het slachtoffer uitgeoefende geweld.
Het hof gaat er bij de bewezenverklaring van uit dat naast de sieraden, de gouden munten, een gouden horloge en de pinpassen, ook de pincodes zijn verkregen, omdat uit de bewijsmiddelen blijkt dat kort na de overval al is gepind met een pinpas van het slachtoffer.
Opzet op de dood
De volgende vraag is of en in welke mate de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Hoewel het slachtoffer wordt omschreven als een kwiek persoon, was zij een vrouw van 85 jaar en dus door haar hoge leeftijd een kwetsbaar persoon. Naast de omstandigheid dat zij met haar beide polsen vastgeketend aan verwarmingsbuizen is aangetroffen met bij leven toegebracht enorm letsel, bleek een kledingstuk in haar mond gepropt te zijn, haar mond te zijn afgeplakt met tape en lagen er behalve een stapel kleding, een kussen en een stoel op haar bovenlichaam en hoofd. Op dit kussen zat bloed van het slachtoffer. Dit duidt er naar het oordeel van het hof op dat dit kussen in haar bebloede gezicht is gedrukt om de ademhaling te bemoeilijken.
Bij sectie zijn bovendien een bloeduitstorting in de schuine halsspier rechts laag en letsels aan de hals (bloeduitstortingen rond hoorntjes strottenhoofd en onder het tongbeen) aangetroffen.
Het sectierapport houdt onder meer in: “Gezien de gebroken ribben, het gebroken borstbeen en de gebroken borstwervel, is die stompe botsende geweldsinwerking plaatselijk hevig geweest. De letsels (…) inwendig in de hals, zouden behoudens door bovengenoemd stomp botsend geweld, ook door inwerking van uitwendig mechanisch, (samendrukkend) geweld op de hals (verwurging ofwel strangulatie), kunnen zijn ontstaan. Denk maar aan manuele strangulatie of (ondanks afwezigheid van een snoerspoor om de hals), ligatuurstrangulatie. “
Gelet op enerzijds de bevindingen en conclusies in het sectierapport en anderzijds de situatie zoals die in de woning is aangetroffen en het DNA-spoor op de kussensloop is het hof van oordeel dat verdachte een kledingstuk in de mond van het slachtoffer heeft gedaan, haar mond heeft afgeplakt met tape, een kussen op het gezicht van het slachtoffer heeft gedrukt en haar heeft bedolven onder kledingstukken en een stoel. Het handelen van de verdachte was naar de uiterlijke verschijningsvorm er op gericht de dood van het slachtoffer te bewerkstelligen. Naar het oordeel van het hof is er dan ook sprake van opzet op de dood van het slachtoffer.
Vrijspraak van het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde
Aangezien niet uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte van tevoren had bedacht dat het slachtoffer de overval niet mocht overleven, kan niet worden gezegd dat er sprake is van voorbedachte rade. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van moord (feit 1 impliciet primair).
Kwalificatie van het onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat het bewezen verklaarde feit moet worden aangemerkt als gekwalificeerde doodslag,
Immers, het slachtoffer is bij leven vastgebonden met tie-wraps aan verwarmingsbuizen. Bij leven is het slachtoffer ernstig letsel toegebracht. Dit vond plaats ten behoeve en in het kader van het beroven van het slachtoffer. Het doden van het slachtoffer is het logisch sequeel daarvan.
Omdat het niet valt uit te sluiten dat de verdachte het slachtoffer met geweld heeft bewogen tot het afgeven van de sieraden, de pinpassen en/of de pincodes, zal het hof diefstal en/of afpersing bewezen verklaren.
Vrijspraak medeplegen
Het hof heeft, net als de rechtbank, bij arrest van heden beslist dat niet kan worden vastgesteld dat de medeverdachte (mede)pleger is van dit feit. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat naast de verdachte nog een ander betrokken is geweest bij de overval op en het overlijden van het slachtoffer. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onderdeel medeplegen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Pinmomenten
Het hof leidt uit het tijdstip en de locatie waarop om 20:16 uur de verdachte zijn telefoon en de -0310 zijn aangezet en de camerabeelden die om 20:45 uur zijn opgenomen voor de Family Sports in Wateringen af dat de verdachte vanaf de plaats delict met zijn auto naar Wateringen is gereden.
Op 29 juni 2017 om 20:57 uur is gepind met de bankpas van het slachtoffer bij de pinautomaat van de ABN Amro aan de Kerklaan te Wateringen, waarbij € 500,- werd gepind.
Om 21:22 uur wordt de BMW van de verdachte vastgelegd door de ARS-paal bij de Rijksweg A12, afrit 2 richting Prins Clauslaan.
Op 30 juni 2017 om 00:12 uur is bij de pinautomaat van de ABN Amro aan de Ackershof te Pijnacker voor de tweede keer gepind met een pas van het slachtoffer. Hierbij werd € 500,- gepind. Op de beschikbare camerabeelden van de pintransacties bleken de neus en het rechteroor van de pinner duidelijk in beeld te zijn. Om 00:13:21 uur startte de man wederom een transactie, maar nu bij de nabij gelegen pinautomaat van de ING. De transactie werd om 00:14:00 uur beëindigd. Bij deze transactie bleek € 1.000,- opgenomen te zijn.
Het derde pinmoment vond plaats op 1 juli 2017 op meerdere tijdstippen tussen 00:03 en 00:08 uur bij de pinautomaat van de ABN Amro aan de Koningin Julianalaan te Voorburg en de pinautomaat van de ING aan de Prins Bernhardlaan te Voorburg. De camerabeelden van de pintransacties met de pinpassen van het slachtoffer zijn door de politie opgevraagd.
Vastgesteld is dat de pinner op 30 juni en 1 juli 2017 qua uiterlijke verschijning niet afwijkt van de pinner op 29 juni 2017.
De camerabeelden van de pintransactie op 30 juni 2017 en een politiefoto van de verdachte zijn beschikbaar gesteld aan de Koninklijke Marechaussee voor het doen van een gezichtsvergelijkend onderzoek. Twee documentdeskundigen van de Koninklijke Marechaussee hebben vastgesteld dat de vorm en stand van de neus, met name de neusrug, neuspunt en neusvleugel aan de rechterzijde van de pinner overeenkomen met die van de verdachte. Ook de verbreding aan de rechterzijde van de neus van de pinner komt overeen met die van de verdachte. Verder komen de vorm en stand van de buitenrand (helix) en binnenrand (anti-helix) van het rechteroor van de pinner overeen met die van de verdachte. Zij concluderen dat wegens het gedeeltelijk bedekte gelaat van de pinner het niet mogelijk was om een volledig gezichtsvergelijkend onderzoek in te stellen. Wel hebben zij overeenkomende herkenbare individualiserende gezichtskenmerken gevonden in de afbeeldingen waardoor zij ervan overtuigd zijn de pinner te kunnen herkennen in de verdachte.
Ook het NFI komt in zijn rapport van 16 november 2017 tot de conclusie dat er indicatie is dat de gelaatsafbeeldingen van twee pinmomenten van dezelfde persoon zijn. Twee onderzoekers hebben op basis van morfologische kenmerken beide afbeeldingen vergeleken.
Uit het onderzoek blijkt dat er morfologische overeenkomsten tussen deze gelaatsafbeeldingen
en gelaatsafbeelding [afbeelding 1] (hof: een politiefoto van de verdachte) zijn. Tevens zijn er geen significante morfologische verschillen geconstateerd.
Ook door het TMFI in Maastricht is een gezichtsvergelijkend onderzoek gedaan. Daarin is ten eerste vastgesteld dat de afbeeldingen, ondanks de beperkingen die inherent zijn aan de beschikbare beelden, geschikt zijn voor een zinvolle vergelijking tussen de pinner en de verdachte. Er zijn geen tegenstrijdige verschillen gevonden die de uitsluiting van de verdachte als pinner mogelijk zouden maken. Er zijn diverse overeenkomsten gevonden tussen de afbeeldingen van de verdachte en de pinner; in het bijzonder de vorm van de neus en oren voegen gewicht toe aan de bewering dat zij dezelfde persoon zijn. Gelet op het feit dat het gezicht van de pinner deels bedekt was, kon de mogelijkheid dat iemand anders dan de verdachte sterke gelijkenis vertoont met de pinner niet worden uitgesloten. De conclusie is dat het bewijsmateriaal ondersteuning biedt voor de bewering dat de verdachte de pinner is.
Het hof stelt vast dat drie verschillende instanties/instituten tot dezelfde bevindingen komen. Het hof verenigt zich met de conclusie dat het bewijsmateriaal ondersteuning biedt voor de bewering dat de verdachte de pinner is.
De helm
Uit de camerabeelden van 1 juli 2017 bleek dat de pinner een motorhelm met dicht vizier droeg. Te zien was dat de helm van boven bewerkt was en dat er op de achterkant een wit (merk)teken stond. Ook was te zien dat er tekst op het vizier stond, wat betekende dat er nog beschermfolie op zat. Hierdoor bestond bij de politie het vermoeden dat het een nieuwe helm betrof. Een zoekslag op het internet leerde dat de helm sterke gelijkenissen vertoonde met een helm die bij de Gamma werd verkocht. Tussen de pintransacties zonder helm en de pintransacties met helm, bleek slechts één zo’n helm te zijn verkocht bij de Gamma in Leidschenveen.
Op de camerabeelden van de Gamma Leidschenveen was te zien dat er op 30 juni 2017 om 09:51 uur een donkerblauwe BMW met kenteken [kenteken] de parkeerplaats van de Gamma op kwam rijden. Er stapte een vrouw uit aan de passagierszijde. Om 09:56 uur kocht zij een helm en rekende af met twee briefjes van € 50,-. Zij verliet vervolgens de Gamma en stapte weer in de BMW. Uit onderzoek bleek dat de BMW op naam stond van de verdachte. Zijn partner bleek de medeverdachte te zijn, die grote gelijkenissen vertoonde met de vrouw op de beelden van de Gamma. Zowel de verdachte als de medeverdachte bleken geen helmplichtige voertuigen op naam te hebben.
De verdachte heeft tijdens zijn inbewaringstelling op 8 september 2017 verklaard dat hij zich kon herinneren dat hij die dag met de medeverdachte naar de Gamma is gereden.
De medeverdachte heeft als getuige op 1 februari 2019 bij de rechter-commissaris verklaard dat zij de helm had gekocht. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat zij die dag naar de Gamma is gegaan met de verdachte.
In het licht van de omstandigheden dat de persoon die voor 1 juli 2017 gepind heeft geen helm droeg, de verdachte en de medeverdachte op 30 juni 2017 een helm gekocht hebben, en de omstandigheid dat de pinner op 1 juli 2017 een nieuwe, niet in het verkeer gebruikte helm droeg, draagt ook dit feitencomplex bij aan het bewijs dat de verdachte de pinner is.
Sieraden en munten
In de woning van het slachtoffer werden fotoalbums en nauwkeurig bijgehouden administraties aangetroffen, waaruit bleek dat zij verschillende gouden sieraden en gouden munten in bezit had. Deze sieraden en munten werden tijdens de tactische zoekingen niet in de woning van het slachtoffer aangetroffen, waardoor het vermoeden rees dat deze uit de woning waren weggenomen.
Uit observaties en nader onderzoek bleek dat de verdachte en de medeverdachte in de periode van 1 juli tot en met 19 augustus 2017 sieraden en munten hebben verkocht, waarvan een groot deel te herleiden was naar de sieraden die uit de woning van het slachtoffer waren weggenomen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de sieraden op donderdagavond 29 juni 2017 in zijn bezit had. Hij heeft met de medeverdachte afgesproken naar Beverwijk te gaan opdat zij daar sieraden zouden gaan verkopen. Op zaterdag 1 juli 2017 is hij samen met de medeverdachte naar Beverwijk gereden om hier (een deel) van de sieraden te verkopen. De medeverdachte heeft bij juwelier Asad te Beverwijk onder meer vier gouden tientjes ingeleverd welke munten qua jaartallen en beeltenissen overeenkwamen met de omschrijving opgenomen in de administratie van het slachtoffer. Diezelfde dag is ook één dikke gouden ketting ingeleverd bij juwelier Asad voor respectievelijk en € 710,-. De dikke gouden ketting is op foto’s herkend door de juwelier als zijnde de ketting die de medeverdachte had ingeleverd. De medeverdachte heeft voor de vier verkochte gouden tientjes € 750,50 ontvangen.
Op 5 juli 2017 gaan de verdachte en de medeverdachte naar Rotterdam, waar de medeverdachte 4 gouden tientjes bij Juwelier Rotterdam inlevert voor € 750,-. Ook deze gouden tientjes komen overeen met de tientjes die voorkomen in de administratie van het slachtoffer. Medewerker [naam medewerker] verklaarde dat de medeverdachte het er niet mee eens was dat een kopie van haar legitimatiebewijs zou worden gemaakt, maar dit is uiteindelijk wel gebeurd.
Op 30 juli 2017 heeft de medeverdachte wederom sieraden ingeleverd bij juwelier Asad. Het ging toen om een Omega horloge, waarvan de unieke nummers en de uiterlijke kenmerken overeenkwamen met de omschrijving in de administratie van het slachtoffer. Ook werden die dag een gouden hanger met Egyptische symbolen, waarin de klanktekens [klanktekens], de roepnaam van het slachtoffer, stonden, vier gouden ringen en twee manchetknopen, die allemaal overeen kwamen met de foto’s uit de fotoalbums van het slachtoffer. In totaal heeft de medeverdachte hier € 1.310,- voor ontvangen. Van deze verkoop zijn beelden veiliggesteld, waarop de medeverdachte werd herkend. Ten slotte zijn er op 19 augustus 2017 ook een broche en een dasspeld ingeleverd voor € 305,-, welke sieraden overeen kwamen met sieraden op foto’s uit de woning van het slachtoffer. De politie heeft vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat de ingeleverde sieraden zijn weggenomen uit de woning van het slachtoffer.
Contante stortingen
Uit de rekeninggegevens van de betaalrekening op naam van de medeverdachte met rekeningnummer [rekeningnummer] is gebleken dat er na het delict en de daaropvolgende pintransacties, opvallende contante stortingen te zijn gedaan. Op 30 juni 2017 om 09:02 uur werd € 900,- gestort. Het bedrag werd vervolgens die zelfde dag gebruikt voor het betalen van huur, een creditcardrekening en benzine.
Conclusie
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat het de verdachte is geweest die zowel op 29 juni, 30 juni en 1 juli heeft gepind met de buitgemaakte bankpassen van het slachtoffer. Vervolgens zijn er in de periode van 1 juli 2017 tot 19 augustus 2017 op verschillende momenten gouden munten en sieraden afkomstig uit de woning van het slachtoffer verkocht. Het hof is van oordeel dat de storting van € 900,- op de bankrekening van de medeverdachte op 1 juli 2017 uit de pintransactie met de pinpassen van het slachtoffer verklaard wordt. De storting vond binnen enkele uren na het pinnen plaats. Hierbij is de pinpas van de medeverdachte gebruikt die in bezit was van de verdachte. De verdachte had enkele uren ervoor gepind met de gestolen passen van het slachtoffer. De storting is opvallend, omdat uit uitgebreid financieel onderzoek is gebleken dat de verdachten in die periode geen inkomen, grote schulden en een laag of zelfs negatief banksaldo op al hun bankrekeningen hadden.
Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich met de mede verdachte schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Het gepinde geld is verkregen met de eerder gestolen bankpassen van het slachtoffer en de sieraden en gouden munten zijn tijdens dezelfde overval weggenomen. Een deel van het gepinde geld is gestort op de bankrekening van de medeverdachte en vervolgens uitgegeven aan onder andere huur, een openstaande creditcardrekening en benzine. De gestolen sieraden zijn verkocht bij diverse opkopers en daarmee omgezet in contant geld.
Gevoerde verweren
Alibi?
De verdachte betwist dat hij het onder 1 ten laste gelegde feit gepleegd heeft en stelt dat hij voor de donderdagavond 29 juni 2017 een alibi heeft. Dit alibi valt uiteen in drie fases:
Uitlenen BMW
Ruzie gehoord door buren
Eten bij ouders.
Ad a
Om 17.49 uur op donderdag 29 juni 2017 heeft de verdachte met zijn BMW getankt bij de Tango in Nootdorp. Daarna heeft hij zijn auto uitgeleend. De BMW is in de loop van de avond nabij de school van zijn vierjarige zoon geparkeerd, waar hij de auto rond 22.00 uur heeft opgehaald. Het is de persoon aan wie hij de BMW heeft uitgeleend, die gereden heeft langs de diverse ARS-palen, aldus de verdachte.
Het hof stelt vast dat de verdachte consequent geweigerd heeft de naam te noemen van de persoon die de BMW van hem geleend zou hebben. Het ligt op de weg van de verdachte de naam van deze persoon te noemen. Bij gebreke hiervan is het gestelde alibi onvoldoende concreet en ontbreekt ieder aanknopingspunt hier nader onderzoek naar te doen verrichten. Het uitlenen van de BMW is niet aannemelijk geworden. Vast staat dat de verdachte de vaste bestuurder van de BMW is. Het hof gaat ervan uit dat het de verdachte is geweest die op 29 juni 2017 (en in de dagen daarna) telkens is opgetreden als bestuurder van de BMW.
De omstandigheid dat het uitlenen van de BMW niet aannemelijk is geworden, brengt tevens mee dat de mogelijkheid dat het naar de verdachte wijzende DNA-spoor op het kussen ontstaan is als gevolg van secundaire overdracht via de BMW, evenmin aannemelijk geworden is.
Ad b
Buren zouden op 29 juni 2017 een ruzie gehoord hebben tussen de verdachte en de medeverdachte die plaats vond in de tuin en in de woning aan het [adres 2] tussen hetzij 15.00 - 15.30 uur [getuige 1], hetzij 16.15 – 16.30 dan wel 19.00 uur [getuige 2], hetzij 19.00 – 20.00 uur [getuige 3]. Het hof merkt op dat [getuige 1] nadien de datum van de ruzie plaatst op de dag dat deze zaak voor het eerst bij Opsporing Verzocht werd besproken. Alle getuigen hebben min of meer valide verklaringen voor de herinnering aan de tijdstippen en datum waarop ze de ruzie zeggen te hebben gehoord. Het hof stelt vast dat alleen indien de ruzie tussen 19.00 en 20.00 uur op 29 juni 2017 zou hebben plaatsgevonden, deze ruzie als een ontlastend gegeven kan worden aangemerkt. Voorts stelt het hof vast dat [getuige 3] telkens schuift in zijn verklaringen als deze niet blijken te kloppen met objectieve gegevens. Naar het oordeel van het hof is bezien tegen de achtergrond van al deze verklaringen en de uitleg waarom de getuigen de datum en het tijdstip herinneren niet aannemelijk geworden dat deze ruzie tussen 19.00 en 20.00 uur op 29 juni 2017 plaatsvond.
Ad c
Op 29 juni 2017 in de namiddag maakt [dochter verdachte], de toen 18-jarige dochter van de verdachte, het geslacht bekend van het kind waarvan zij in verwachting is. De vader en moeder van de verdachte zijn samen met de vierjarige zoon van de verdachte hierbij in Haarlem aanwezig geweest. Het hof gaat ervan uit dat dit voor alle betrokkenen een bijzonder moment is geweest.
Op 5 september 2017 is de moeder van de verdachte als getuige gehoord door de politie. Zij weet dan niet meer wanneer de verdachte voor het laatst bij haar is geweest, wel dat het al lang geleden is en dat de verdachte boos op haar is omdat zij contact is blijven houden met haar kleindochter. Op 3 oktober 2017 hebben de vader en moeder van de verdachte constant geweigerd informatie te verschaffen over de verdachte en de medeverdachte die ontlastend zou kunnen zij. De vader van de verdachte is op 23 oktober 2017 als getuige gehoord door de rechter-commissaris. Hij weet niet wat hij op donderdag 29 juni 2017 heeft gedaan. Hij weet niet of hij die dag de verdachte of de medeverdachte heeft gezien. Hij weet niet of Sem, de vierjarige kleinzoon, die dag bij hem was.
Op al deze data verkeert de verdachte nog in de beperkingen.
Tijdens de aan de verdachte opgelegde beperkingen heeft hij herhaaldelijk met zijn moeder gebeld onder het mom dat hij met zijn toenmalige advocate zou spreken. Hij geeft haar in die gesprekken instructies over de opstelling tegenover de politie en justitie.
Eerst op 19 april 2018 verklaart de verdachte inhoudelijk specifiek, terwijl hij sinds begin september 2017 in detentie verblijft en tot op heden stelt onschuldig te zijn.
Na april 2018 zijn door de vader en moeder van de verdachte, alsook de medeverdachte, als getuige verklaringen afgelegd telkens met de strekking dat de verdachte en de medeverdachte rond 20.15 uur naar de ouders van de verdachte zijn gegaan en daar de maaltijd hebben genuttigd.
Het hof zal dit gepresenteerde alibi terzijde schuiven. Allereerst dient te worden vastgesteld dat de verdachte zijn alibi pas ruim na kennisname van het volledige dossier heeft gepresenteerd als ontlastend bewijs. Dit alleen al maakt dat behoedzaam dient te worden omgegaan met de verklaringen van de getuigen. Voorts zijn al deze getuigen naasten van de verdachte en hebben zij een belang bij het verschaffen van een alibi. Ook heeft de verdachte zijn moeder (tijdens de hem opgelegde beperkingen) geïnstrueerd met betrekking tot de door haar en haar echtgenoot op dat moment in te nemen proces-houding. Tot slot wordt de lezing van de verdachte op geen enkele wijze objectief en controleerbaar ondersteund, anders dan door genoemde getuigenverklaringen. Het hof hecht meer waarde aan het forensisch bewijs, met name het DNA-bewijs, dat de verdachte op de plaats delict plaatst, in het bijzonder bij het kussen dat op het gezicht van het slachtoffer is geduwd.
Sieraden
De verdachte stelt dat hij op donderdagavond 29 juni 2017 rond half 11 – 11 uur in de nabijheid van zijn woning sieraden heeft gekocht. Hij is in een auto gaan zitten en heeft de sieraden bekeken bij het licht van een auto-lampje. Hij gebruikte geen loep. Hij heeft de sieraden wel gewogen. Hij heeft de merktekens met het blote oog bekeken. Hij kon deze goed zien. Hij heeft verstand van goud. Hij beschikte niet over spullen om het goud te testen. Hij heeft € 4.000,- betaald voor de sieraden.
Het hof stelt vast dat de verdachte consequent weigert de naam te noemen van de persoon van wie hij de sieraden stelt te hebben gekocht. Het ligt op de weg van de verdachte de naam van deze persoon te noemen. Bij gebreke hiervan is het gestelde alibi onvoldoende concreet en ontbreekt ieder aanknopingspunt hier nader onderzoek naar te doen verrichten. Naar het oordeel van het hof is deze aankoop niet aannemelijk geworden. Ten overvloede wijst het hof erop dat de omstandigheden waaronder deze aan- en verkoop zou hebben plaatsgevonden volstrekt onaannemelijk zijn. Het bekijken en interpreteren van merktekens in gouden sieraden zonder loep, bij slecht licht en zonder het goudgehalte te testen getuigt niet van kennis van zaken. Laat staan wanneer voor die sieraden € 4.000 betaald zou zijn, terwijl de verdachte zich in een zeer slechte financiële situatie bevond.
Telefoongegevens en pinmomenten
Het gaat in totaal om vier telefoonnummers.
Het telefoonnummer eindigend op -0794 is in gebruik bij de verdachte. Het telefoonnummer eindigend op -9323 is in gebruik bij de medeverdachte. Het telefoonnummer eindigend op -0310 is in gebruik bij de vierjarige zoon van de verdachte en wordt gebruikt voor Marktplaats.
Daarnaast is er nog een pre-paid telefoon van de Kijkshop of een vergelijkbare winkel, die op enig moment is weggegooid.
Op 29 juni 2017 te 23.30 uur en 30 juni 2017 te 00.19 uur komt een telefoonverbinding tot stand tussen de -0794 en -0310, terwijl op 30 juni om 00.12 en 00.14 uur gepind wordt met bankpassen van het slachtoffer. Ook op 30 juni 2017 te 23.27 uur en 1 juli 2017 te 00.23 uur is een lange verbinding ontstaan tussen de -0794 en -0310, terwijl om 00.03 uur, 00.04 uur en 00.06 uur met bankpassen van het slachtoffer gepind is. De verbinding tussen deze telefoons is tot stand gebracht via een mast in de nabijheid van de woning van de verdachte.
Op de -0310 is een stappenteller geactiveerd. De data uit deze app zijn door het NFI uitgelezen. Vraag is of de gegevens die blijken uit de stappenteller in relatie kunnen worden gezien tot de pinmomenten.
Deze telefoon is niet de door de verdachte normaliter gebruikte telefoon. Naar het oordeel van het hof is geen bewijs voorhanden dat de -0310 zich bevond bij de persoon die op 30 juni en 1 juli 2017 gepind heeft. De telefoon met dit nummer is ook niet de door verdachte gebruikte telefoon. Het antwoord op de vraag hoe de data uit de stappenteller geïnterpreteerd moeten worden en al dan niet geplaatst kunnen worden in de tijdlijn, is dan ook zonder belang.
Overig forensisch onderzoek
De omstandigheid dat de vingerafdrukken aangetroffen op het hoofdbord van het bed en het partiele schoenspoor op het hoeslaken niet in verband met de verdachte kunnen worden gebracht, doet niet af aan het aangetroffen DNA-spoor op het kussen dat op het gezicht van het slachtoffer is geduwd. Ook de omstandigheid dat op de identiteitskaart van het slachtoffer een DNA-mengprofiel is aangetroffen waaraan verdachte niet heeft bijgedragen vormt om dezelfde reden geen ontlastende omstandigheid. Daar komt nog bij dat juist een identiteitskaart door derden ter hand genomen wordt.
Andere verdachten?
Dat de klusjesman dan wel een persoon die werkzaamheden verrichtte aan het dak en uit dien hoofde toegang had tot het portiek als de verdachte dient te worden aangemerkt, is na onderzoek niet aannemelijk geworden en verklaart het DNA-spoor van de verdachte op het kussen niet.
De verweren worden verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Dagvaardging I:
1
hij op
of omstreeks29 juni 2017 te ‘s-Gravenhage
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,[slachtoffer] opzettelijk
(en met voorbedachten rade)van het leven heeft beroofd, door
(na kalm beraad en rustig overleg)de ademhaling van [slachtoffer] te belemmeren, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is verstikt, welke doodslag werd gevolgd
,en/ofvergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal en/of afpersing (van pinpassen en
/ofpincode
(s
)en
/ofeen aantal gouden munten en
/of één of meer (gouden
)siera
(a)d
(en
)en
/ofeen
(gouden
)horloge
en/of andere goederen), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden
,en/ofgemakkelijk te maken en/of om
, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/ofhet bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2.
hij op
één ofmeer
deretijdstip
(pen
)in de periode 29 juni 2017 tot 5 september 2017, te ‘s-Gravenhage en/of Rotterdam en/of Beverwijk,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
(een
)ander
(en), althans alleen, (een)voorwerp
(en
), te weten
één of meergouden munt
(en
)en
/of één of meer (gouden
)siera
(a)d
(en
)en
/ofeen
(gouden
)horloge en
/oféén
of meergeldbedrag
(en), (telkens) overgedragen en/of omgezet, terwijl hij (telkens) wist dat die
/datvoorwerp
engeheel of gedeeltelijk -onmiddellijk
of middellijk- afkomstig
was/waren uit
eigen/enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bij dagvaarding I onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde levert op:
doodslag, voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Het bij dagvaarding I onder 2 bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Gekwalificeerde doodslag behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft de buitengewone ernst van dit feit tot uitdrukking gebracht door daarop als maximumstraf te stellen een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaren. Het feit is wat betreft de maximaal op te leggen tijdelijke gevangenisstraf gelijkgesteld aan moord.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de gekwalificeerde doodslag op het slachtoffer. De wijze waarop het feit is gepleegd kenmerkt zich door een uitzonderlijke gruwelijkheid en wreedheid. Het slachtoffer was een alleenwonende, 85-jarige en dus hoogbejaarde en kwetsbare vrouw. Het lijkt erop dat de verdachte specifiek naar het slachtoffer is gegaan vanwege haar veronderstelde goede financiële situatie, die de verdachte als voormalig bankfiliaal-houder wellicht zal hebben gekend. Met als enkel doel geldelijk gewin is de verdachte haar woning binnengegaan en is hij buitengewoon agressief te werk gegaan. Nu de verdachte geen verklaring heeft afgelegd blijft onduidelijk wat zich precies in de woning heeft afgespeeld. De stille getuigen spreken echter voor zich en schetsen een beeld dat het voorstellingsvermogen te buiten gaat. De hoeveelheid en de ernst van de op het lichaam van het slachtoffer aangetroffen verwondingen geven een indringend beeld van het geweld dat de verdachte op haar heeft uitgeoefend en waar zij niet aan heeft kunnen ontkomen. Het slachtoffer is op de vloer van haar slaapkamer aangetroffen met beide handen gekneveld aan de verwarmingsbuizen door middel van tie-wraps. In haar mond was een kledingstuk gepropt, over haar mond en neus was tape aangebracht. Zij bleek meerdere botbreuken te hebben opgelopen, waaronder haar ribben, het borstbeen en haar neus. Tevens bleek ze diverse kneuzingen te hebben welke bij leven zijn ontstaan en die verspreid waren over haar lichaam. Bedolven onder een stapel kleding, een kussen en een stoel is zij (voor) dood achtergelaten. Dit alles met als enkel doel het wegnemen en witwassen van haar geld, pinpassen, pincodes en gouden sieraden.
De door de verdachte gepleegde feiten zijn door zijn meedogenloosheid ronduit schokkend. Een dergelijk feit maakt binnen onze samenleving gevoelens van angst los, met name bij kwetsbare mensen zoals zelfstandig wonende ouderen. Aan de vriendinnen van het slachtoffer, die haar lichaam in de woning hebben aangetroffen, is een onuitwisbare nare herinnering aangedaan. Familie, vrienden en bekenden van het slachtoffer is door haar onverwachte en gewelddadige dood groot leed toegebracht.
Persoonlijke omstandigheden
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in 2015 is veroordeeld voor oplichting en valsheid in geschrifte. Op 27 april 2017 is de verdachte in België veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren voor vervaardigen of productie van verdovende middelen.
De psychiater, C.J.F. Kemperman, heeft in zijn rapport van 9 maart 2018 geconcludeerd dat er geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling bij de verdachte kon worden vastgesteld. Het bestaan van financiële problemen en het ontbreken van een dagbesteding kunnen van belang zijn voor de recidivekans, aldus de psychiater.
De psycholoog, drs. R.K.F. Lemmens, heeft in zijn rapport van 21 maart 2018 geconcludeerd dat vanwege de weigerachtige houding van de verdachte en het vermoeden van verzwijgen en/of verdraaien van informatie er onvoldoende betrouwbare informatie is verkregen om een diagnose te stellen dan wel uit te sluiten. Ook weigerde de verdachte contactinformatie van andere personen in zijn leven te geven.
Uit het reclasseringsrapport van 6 oktober 2020 volgt dat er problematische schulden en aanwijzingen van illegale inkomsten zijn. Verder is er geen duidelijk inzicht verkregen in zijn werkelijke financiële situatie. De reclassering ziet, conform het NIFP, een man die zich dominant opstelt, geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn delictgedrag en een zeer positief beeld van zichzelf schetst. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld-hoog.
Straf
Evenals de rechtbank baart het het hof ernstige zorgen dat de verdachte, gedreven door zelfzucht, in staat is om een persoon het meest fundamentele recht dat haar toekomt, namelijk het recht op leven, te ontnemen. Hij heeft het leven van het slachtoffer op buitengewoon grove wijze ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen behoefte aan snel financieel gewin. Hierin schuilt een recidiverisico. Het hof is dan ook van oordeel dat de maatschappij langdurig tegen de verdachte beschermd moet worden.
Aangezien geen stoornis is vastgesteld, houdt het hof het er dus voor dat de verdachte deze feiten met vol bewustzijn heeft gepleegd. Het hof houdt niet alleen rekening met het gewelddadig karakter van de beroving, maar ook het planmatig karakter van de feiten.
Naar het oordeel van het hof is gelet op de ernst van het feit en vanuit een oogpunt van normbevestiging en vergelding enkel een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats.
Redelijke termijn
Het hof is van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerst lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden in deze zaak is overschreden. Het hof gaat hierbij uit van het volgende:
 de verdachte is op 5 september 2017 in verzekering gesteld;
 op 5 maart 2019 is door de rechtbank vonnis gewezen;
 op 18 maart 2019 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis;
 op 24 juni 2020 heeft bij het hof een regiebehandeling plaatsgevonden;
 de inhoudelijke behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 17 oktober en 11 november 2022;
 dit arrest wordt gewezen op 11 november 2022.
Uit het voorgaande blijkt dat zowel de berechting in eerste aanleg als in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een periode van telkens 16 maanden. In eerste aanleg is de redelijke termijn van berechting overschreden met ongeveer twee maanden. In hoger beroep is de redelijke termijn van berechting overschreden met 27 maanden.
In dit kader is van belang dat op 24 juni 2020 een regie-zitting heeft plaatsgevonden in verband met onderzoekswensen van de verdediging. Het hof heeft aanleiding gezien zelf ambtshalve nader forensisch onderzoek te gelasten. Er heeft een wisseling van advocaat plaatsgevonden. Op 26 augustus 2022 heeft deze het verzoek ingediend om een aanvullende regiezitting te houden. Op voorstel van de advocaat-generaal heeft deze zitting niet plaatsgevonden, maar is het door de verdediging verzochte onderzoek in opdracht van de advocaat-generaal uitgevoerd.
Het hof zal deze overschrijdingen verdisconteren in de strafmaat en in plaats van de overwogen straf van 18 jaren een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 17 jaren en 6 maanden.
Voorwaardelijke invrijheidsstelling
Door de verdediging is bepleit dat rekening dient te worden gehouden met de op 1 juli 2021 in werking getreden Wet straffen en beschermen. De verdachte wordt onevenredig benadeeld door deze wet.
Het hof overweegt het volgende.
De huidige wijze waarop straffen worden geëxecuteerd is het resultaat van een politiek besluitvormingsproces. Het is een bewuste keuze van wetgever geweest om de voorwaardelijke invrijheidstelling te beperken, waarmee de duur van de netto te ondergane vrijheidsbeneming bij gevangenisstraffen langer dan zes jaar, langer is dan vóór 1 juli 2021. Het hof is van oordeel dat het niet op de weg van de rechter ligt om in de straftoemeting vervolgens een correctie toe te passen, waardoor vóór en na 1 juli 2021 netto dezelfde gevangenisstraf wordt opgelegd.
Tot slot
Het hof heeft gelet op de straffen die in zaken van een min of meer vergelijkbare ernst worden opgelegd. Anders dan in veel van die zaken wordt in deze zaak niet de maatregel van tbs opgelegd en is geen sprake van enige verminderde toerekenbaarheid. Ook dit is door het hof meegewogen. Het hof komt tot een lagere straf dan door de advocaat-generaal geëist en door de rechtbank opgelegd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 288 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 1 impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bij dagvaarding I onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
17 (zeventien) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. TH.W.H.E. Schmitz,
mr. E.C. van Veen en mr. J. Candido, in bijzijn van de griffier mr. C.M. Jellema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 november 2022.