ECLI:NL:GHDHA:2022:2298

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
2200377821
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens gebrek aan opzet bij toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met waterkoker

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1990, was eerder integraal vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, waarbij zij op 7 april 2019 in Den Haag een waterkoker met kokend water naar het slachtoffer gooide, wat resulteerde in eerste- en tweedegraads brandwonden. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze vrijspraak.

Het hof heeft het dossier bestudeerd en de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een taakstraf. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet van de verdachte. Hoewel de verdachte een waterkoker gooide, kon niet worden vastgesteld dat zij zich bewust was van het hete water dat erin zat. De verklaring van het slachtoffer dat de waterkoker aanstond, was niet voldoende om te concluderen dat de verdachte wetenschap had van de inhoud.

Het hof sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. De vordering van de benadeelde partij werd niet gehandhaafd in hoger beroep, waardoor deze niet meer aan het hof werd voorgelegd. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003778-21
Parketnummer: 09-837146-19
Datum uitspraak: 17 november 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 20 december 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte integraal vrijgesproken van het ten laste gelegde. Voorts is op de vordering van de benadeelde partij beslist zoals weergegeven in het vonnis waarvan beroep.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 07 april 2019 te 's-Gravenhage aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten eerste- en tweedegraads brandwonden op de rug, althans het (boven)lichaam, heeft toegebracht door een waterkoker met daarin kokend/heel heet water tegen/over die [slachtoffer] te gooien;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 07 april 2019 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door een waterkoker met daarin kokend/heel heet water tegen/over die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 7 april 2019 te 's-Gravenhage opzettelijk een waterkoker met daarin kokend/heel heet water tegen/over een persoon (te weten [slachtoffer]), heeft gegooid, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (te weten eerste- en tweedegraads brandwonden op de rug, althans het (boven)lichaam), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak (primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde)
Het hof is met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Het hof overweegt ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde als volgt.
In de avond van 7 april 2019 heeft de verdachte in café Brest te Den Haag een klap in het gezicht gekregen van aangeefster [slachtoffer]. De verdachte heeft vervolgens een voorwerp, een waterkoker, van de bar gepakt en dit in de richting van aangeefster gegooid.
Aangeefster heeft, door kokend dan wel heel heet water uit de waterkoker, eerste- en tweedegraads brandwonden opgelopen op haar rug, waarvoor zij is behandeld in het ziekenhuis.
Het Hof volgt de verdachte niet in de stelling dat ze niet wist dat zij een waterkoker gooide, gelet op de omvang van de waterkoker, waarvan zich een foto in het dossier bevindt, en het handvat dat de verdachte moet hebben beetgepakt.
Het hof kan evenwel niet vaststellen dat de verdachte zich bewust was van het hete water dat in die waterkoker zat. Dat de waterkoker aanstond, dan wel dat zij anderszins moest hebben gezien, geweten of gevoeld dat er heel heet water in zat, volgt – afgezien van de op zichzelf staande verklaring van aangeefster dat ze hoorde dat de waterkoker op de bar aanstond - evenmin uit het dossier.
Het hof acht derhalve niet bewezen dat de brandwonden van aangeefster zijn veroorzaakt door het
opzettelijkhandelen van de verdachte.
In het dossier zitten ook geen aanknopingspunten die tot het oordeel kunnen leiden dat de verdachte enig vermoeden had of had moeten hebben dat er heet water in de waterkoker zat. Anders dan de advocaat-generaal, meent het hof dat zulks niet reeds is af te leiden uit een algemene ervaringsregel met betrekking tot (de functie van) waterkokers.
De verdachte wordt daarom - wegens het ontbreken van opzet, en dus ook in voorwaardelijke zin - vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde.
Niet is gebleken dat de door de verdachte naar aangeefster gegooide waterkoker haar ook daadwerkelijk heeft geraakt, en dat zij
daarpijn en/of letsel van heeft opgelopen. Reeds om die reden wordt de verdachte tevens vrijgesproken van de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
De overige verweren van de verdediging kunnen gelet op het voorgaande verder onbesproken worden gelaten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft haar vordering in hoger beroep niet gehandhaafd. Gelet daarop is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezendat de verdachte het primair en subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. F.W. van Lottum en mr. M.A.C.L.M. Bonn, in bijzijn van de griffier mr. A-L.H. Wilkens.
Mr. M.A.C.L.M. Bonn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 november 2022.